Fonografie Muziek

ÉVENTAIL DE JEANNE

 

L’ÉVENTAIL DE JEANNE

 

De helaas te onbekende muziek op deze oudere cd brengt ons terug tot de roaring twenties in Parijs waar de jonge componisten een reactie op gang brachten tegen de nog dominante invloeden van Wagner, Debussy en Franck.

Het alledaagse kreeg een plaats in hun muziek: het circus, de music-hall, het cabaret, het kermisterrein, de jazz. 

Muziek voor het theater was voor deze componisten veel aantrekkelijker dan ingewikkelde symfonieën en van mythes

uitpuilende opera’s. Ze richtten zich liever op makkelijk aansprekende melodieën en op bondigheid, verlevendigden die met satirische pastiche en ongebruikelijke harmonieën. Ze keerden niet alleen terug tot de muziek uit het begin van de eeuw, maar ook tot de eenvoudige, gestileerde dansvormen uit de zeventiende en achttiende eeuw.

De ‘Jeanne’ uit L’éventail de Jeanne (De waaier van Jeanne) was de baas van een Parijs’ soort jeugdherberg, maar ook patrones van de kunsten en leidster van een kinderballet. Ze vormde ook het middelpunt van een groepje musici en schrijvers. Voor hen organiseerde ze muziekavonden. Toen ze een buitenlandse gast kreeg, verzamelde ze haar vriendenkring, waarin de vreemde gast het middelpunt was.

Bij een van deze gelegenheden draafde een Indiaans opperhoofd op die de gasten verblufte met een reeks oorlogskreten uit het Wilde Westen. Aan het slot van zijn optreden plantte hij een enorme adelaarsveer in het haar van zijn gastvrouw – bij wijze van vredesblijk waarvan haar man niet onder de indruk was. Ze ervoer het alsof ze net het Légion d’honneur had ontvangen.

In het voorjaar van 1927 vroeg ze toen van haar componerende vrienden via hen aangeboden veren uit haar waaier om ieder een dansje voor haar leerlingen te schrijven. 

Jaren later herinnerde één van hen, Darius Milhaud, zich dat hun gezamenlijke inspanning Mme. Dubost had verrast omdat ze geen duidelijke opdracht, maar slechts een verzoek had gegeven.

Hoe dat ook zij, samen zorgden de componisten voor een charmant kinderballet voor hun kleurige gastvrouw. Omdat ze terugkeerden tot traditionele dansvormen was het werk een geslaagd geheel waarvan de deeltjes zich voor het publiek even divers ontplooiden als de veren uit haar waaier.

De eerste privé opvoering was 16 juni 1927 in de salon van Mme Dubost; De muzikale leiding had Roger Désormière. De kinderen waren verkleed als sprookjesfiguren en het decor werd gevormd door een reeks spiegels. Tot de korte deeltjes behoren een mars, wals, bourrée, sarabande, polka en rondeau, maar ook ‘Canarie’, ‘Pastourelle’ en ‘Kermesse valse’.

Het ballet was een dusdanig succes dat het twee jaar later aan het eind van het seizoen, 4 maart 1929, in de Parijse Opéra werd uitgevoerd door de kleine Tamara Toumanova die later een beroemde internationale ballerina werd.

Ravel: Fanfare. De bekendste componist droeg het kortste deeltje bij. Maar het was zo’n success dat er meteen een opname van werd gemaakt. Roland-Manuel omschreef het later al seen ‘lillputachtig geschal dat begint al seen gezoem van een stel insecten en uitgroeit tot een climax in de stijl van Götterdämmerung’.

Ferroud: Marche. De minst bekende componist, die al op jonge leeftijd (36) omkwam bij een autoongeluk, was leerling van Schmitt en hij leverde het lichtst georkestreerde deeltje waarvoor slechts 16 musici nodig waren. Het is kernachtig en herinnert enigszins aan Stravinsky.

Ibert: Valse. Deze herinnert minder aan diens luchtige Escales dan aan zijn serieuzer Diverissement en is in termen van kinderballet nogal complex.

Roland-Manuel: Canarie. Een ‘canarie; is een traditionele Franse dans in de geest van de gigue. Het deeltje gaat vanzelfsprekend gepaard met het gebruikelijke getjilp en wordt omsloten door uitgebreide rallentandi die het tot een vrij melancholiek miniatuurtje maken.

Dekannoy: Bourrée. Deze componist was autodidact en was voorheen architect en schilder. Hij droeg in de bekende zestiende eeuwse Franse dansvorm een levendig, robuust deeltje bij dat in de verte iets van de sfeer uit Ravels Le tombeau de Couperin heeft. 

Roussel: Sarabande. Nobele en tragische ondertonen kenmerken dit deeltje dat terugkijkt op een ietwat duistere Spaanse hofdans. Het vormt het langzame deel uit het ballet.

Milhaud: Polka. Een vrolijk stukje dat wordt gedanst door een jongetje met de bijnaam Monsieur Storms.

Poulenc: Pastourelle. Hier gaat het om een charmante landelijke luchtige liedvorm uit de twaalfde eeuw. Dit deeltje leeft ook voort in een afzonderlijke pianoversie. 

Auric: Rondeau. Een echte rondedans met vier thema’s in verschillende maatsoorten, waaronder een gallop en een wals.

Schmitt: Kermesse-Valse. De componist greep terug op een Carnavalwals die hij reeds in 1903 had geschreven. Hier dient hij als een uitbundige danse generale om het ballet te beëindigen.