Fonografie Muziek

DODENDANS IN DIVERSE KUNSTVORMEN, DE (geactualiseerd)

DODENDANS IN DE BEELDENDE KUNST, DE KERKMUZIEK, DE LITERATUUR EN DE VERDERE MUZIKALE GEVOLGEN

 

In de Middeleeuwen toen de dood letterlijk en figuurlijk nog veel dichter bij de levende mens stond in het dagelijks leven ontstonden her en der in Europa afbeeldingen van de dodendans. 

Als één der omschrijvingen van zo’n dodendans staat te boek: “Een zinnebeeldige voorstelling van de macht van de dood over het mensdom, waarbij een aantal personen van elke stand, leeftijd en geslacht een reidans vormt met doodsfiguren”.

Vooral in de middeleeuwse kunst was dit een geliefd thema. Daar verschijnt de door aanvankelijk als een uitgemergeld kadaver, later als geraamte.

Van de begeleidende verzen die men zich als korte dialogen moet voorstellen, zijn nog voorbeelden te vinden. In de geschilderde en gebeeldhouwde kunt is de dodendans minder oud dan in de literatuur, tot de muziek dring deze zoals meestal nog weer later door. 

Oorspronkelijk werd niet de personificatie van de dood voorgesteld, maar telkens naast iedere levende diens kadaver (le mort, niet la mort). Die voorstelling is langzaam gerijpt en uit verschillende gegevens, die voor een deel al tot de erfenis de klassieke Oudheid behoren, nieuw is voorgesteld. Ook elementen uit de vroege oosterse wereld zijn erin verwerkt.

In elk geval blijft de veel oudere allegorie van de drie levenden en drie doden (de leeftijden van de mens) naast de eigenlijke dood verder bestaan. Onder andere in de vijftiende eeuwse muurschildering in de kerk in Zaltbommel.

Het eerste bekende voorbeeld is uit 1312 in een kerkje in het Duitse Klingenthal, gevolgd door de in 1805 vrijwel geheel vernietigde dodendans reeks op een kerkhofmuur in het Zwitserse Groß-Basel van Konrad Witz (1340), op zijn beurt gevolgd door de dodendans op het Parijse Cimetière des innocents uit 1375, uitgewaaierd naar Spanje en een anonieme in Pisa, een andere met de tekst ‘Zu diesem Tanz ruf ich allen an’ uit de Marienkirche in Lübeck, de bekende houtsnedes van Guyot Narcant uit 1485 en Hans Holbein uit 1525 en een late van Alfred Rethel uit 1848. Maar waarschijnlijk het bekendst zijn de dodendansen op de Spreuerbrücke in Luzern uit 1626/32.

Andere dodendansen zijn te vinden in de eerste gedrukte Livres d’heures van Simon Vostre uit Parijs (1512) en Guyot Marchand (1485).

Waarschijnlijk houdt die mode verband met de pestepidemie in Europa (1347/9) en de slachtoffers van de honderdjarige oorlogjes (1337-1453). In Italië ontstonden zo talrijke Trionfi della morte, maar er ontstaan veel meer van dergelijke allegorieën.

In de beeldende kunst dient de dodendans vaak als illustratie van de Boetepsalmen en het Officium pro defuncto.

Als muzikaal voorbeeld diende de Gregoriaanse sequens Dies irae niet alleen als wezenlijk bestanddeel van een Requiem met dat van Verdi misschien als meest krasse voorbeeld (Abbado, EMI 557.168-2), maar ook in vele werken van Rachmaninov een vaak terugkerend thema, sterk bijvoorbeeld in zijn Paganinirapsodie (Ashkenazy, Decca 417.702-2) en de Symphonie fantastique van Berlioz (Davis, LSO Live LSO 0007). 

In de literatuur is de oudste bekende, verloren gegane bewerking van het gegeven van Jean  Lefèvre  van vóór 1376 schreef een gedicht over dit onderwerp. Het diende vermoedelijk als libretto voor een vertoning die het midden hield tussen pantomime en drama.

Ook Liszt was getroffen door beelden van de Dodendans. In 1838 zag hij in Pisa het  veertiende eeuwse fresco van de triomf van de dood dat het lot van degenen in de hemel en de hel weergeeft. Maar pas in 1849 maakte hij de daarop gebaseerde compositie die nu te boek staat als S. 126ii, maar herzag die enige keren tot in 1859 en daarna duurde het nog tot 1865 voordat het werk met Hans von  Bülow als dirigent in première ging. Daarnaast is er nog het eigen arrangement voor pianosolo S. 525 uit 1865 van hem.

De Danse macabre van Saint-Saëns uit 1874 is gebaseerd op een gedicht van Jean Lahore en de dood treedt daar op in een verlokkende vioolsolo.

Reger, Rachmaninov en Distler verwerkten het Dodendans gegeven op hun manier en mogen in het lijstje niet ontbreken.

Tot voor kort was het deel ‘Cortège et danse macabre’ uit de Suite cantabile van de Deen Frederik Magle uit 2009 het laatste voorbeeld (op internet te vinden). Totdat de Engelsman Thomas Adès in 2013 zijn Totentanz, een ongeveer een half uur durende dodenrit, ook met een dies irae citaat, schreef ter nagedachtenis van Witold Lutoslawski. Tijdens de Londense proms ging het werk datzelfde jaar in première, in Nederland volgde de eerste uitvoering 14 april 2016 door mezzo Jennifer Johnston en bariton Keenlyside met het Concertgebouworkest. Ongetwijfeld verschijnt binnenkort een opname van het werk, maar voorlopig moeten we het doen met een beeldopname van de première via YouTube. Bij het BBC symfonie orkest zong daar Christiane Stotijn. 

 

Discografie

 

Thomas Adès: Totentanz ter nagedachtenis van Lutoslawski voor mezzosopraan, bariton en orkest (2012). Christianne Stotijn (ms), Simon Keenlyside (b) met het BBC symfonie orkest o.l.v. Thomas Adès. YouTube

 

Hugo Distler: ‘Totentanz’ uit Geistliche Chormusik op. 12 Rolf Boysen (spr.) met het Nederlands kamerkoor o.l.v. Uwe Gronostay (Globe GLO 5175).

 

Franz Liszt: Totentanz S. 126ii. Krystian Zimerman met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seji Ozawa. DG 423.571-2.

 

Frederik Magie: ‘Cortège et danse macabre’ uit de symfonische suite Cantabile.

 

Frank Martin: Ein Totentanz zu Basel im Johre 1943. Blomhert. CPO 777.997-2.

 

Modest Moesorgsky: Liederen en dansen van de dood. Boris Christoff en Alexandre Labinsky. EMI 567.993-2.

 

Christophe Quéval: Pianokwintet op. 20 Totentanz (2000).

 

Serge Rachmaninov: Het dodeneiland op. 29. Concertgebouworkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 410.124-2.

 

Max Reger: ‘Die Toteninsel’ uit 4 Tondichtungen nach A. Böcklin op. 128. Concertgebouworkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8794.

 

Camille Saint-Saëns: Danse macabre (lied, 1872). Anne Sofie von Otter (ms), Bengt Forsberg (p), Antoine Tamestit (va). Naïve V 5354 (2 cd’s).

 

Camille Saint-Saëns: Danse macabre in g op. 40. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 425.021-2.

 

Franz Schubert: Strijkkwartet nr. 14 in d D. 810  Der Tod und das Mädchen. Takács kwartet. Hyperion CDA 67585.

 

Franz Schubert: Erlkönig op. 1, D. 328. Matthias Goerne en Andreas Häfliger. Harmonia Mundi HMC 90.2141.

 

Hubert Stuppner: kameropera Totentanz (1978).