CONCERTGEBOUWORKEST, AANTEKENINGEN OVER HET
Over het Concertgebouworkest is in het Nederlandse taalgebied al zoveel gepubliceerd dat het van ongekende hybris zou getuigen om daaraan nog wat wezenlijks toe te voegen. Niettemin een paar aantekeningen bij het onderwerp.
“U bent aardige mensen, maar slechte musici. Van nu af aan zal ik mijn muziek nog slechts in Utrecht maken.” Woorden van ongeveer deze strekking bezigde de oude Brahms over het muziekleven in Amsterdam aan het begin van de jaren 1880. En inderdaad moet het Nederlandse muziekleven midden 19e eeuw nogal onbeduidend zijn geweest.
De oprichting van de Wagner Vereniging in 1882 en de opening van het Amsterdams Conservatorium een jaar later moeten de muziekliefhebbers echter de hoop hebben gegeven op een kwaliteit van muziek maken die de stad niet had gekend sinds de totaal andere maatschappij van de vroege 16e eeuw en later de exclusieve Muiderkring.
Binnen vijf jaar na de oprichting van de Wagner Vereniging was een nieuwe concertzaal ontworpen en gebouwd, een fraai en voor die tijd eenzaam bouwsel naast percelen en polderlandschap aan de Van Baerlestraat. In akoestisch opzicht was het een triomf. Ondanks de mislukking van de megalomanische Engelse Royal Albert Hall met zijn 5.000 zitplaatsen en veel te lange nagalm had de tweede helft van de 19e eeuw een reeks akoestisch zeer geslaagde concertzalen en operagebouwen opgeleverd. Het Concertgebouw volgde op eerdere successen als de Weense Musikverein, de nieuwe Parijse Opéra en Wagners Bayreuth.
Een eeuw later was een ingewikkelde en grondige restauratie van de fundering van het gebouw nodig zonder dat de akoestiek en het concertbedrijf daaronder te lijden hadden. In akoestisch opzicht was het gebouw ontworpen om het volledig ontwikkelde eind 19e eeuwse orkestgeluid met een speciale mengeling van warmte en helderheid te presenteren. Met overleg gebruikt kan de grote zaal niet alleen muziek uit vele stijlperiodes recht doen, maar ook allerlei bezettingen van solopiano via strijkkwartet tot groot slagwerkensemble. Producers van in de lege zaal gemaakte opnamen vonden vaak dat het beter was om het orkest in de zaal dan op het podium te plaatsen. Het afwezige publiek werd in dat geval gesimuleerd met behulp van gordijnen en doeken.
Omdat een concertzaal zonder orkest even nutteloos is als een bibliotheek zonder boeken werd snel een orkest gerecruteerd. Het gaf zijn eerste concert 3 november 1888 onder leiding van de 32-jarige Willem Kes, een paar maanden na de officiële opening. Kes, van huis uit violist, had bij Wieniawski in Brussel en Joachim in Berlijn gestudeerd voordat hij als solist, concertmeester en tenslotte dirigent van het Park orkest naar Nederland terugkeerde. Van het begin af aan regeerde hij met ijzeren hand over het orkest en het publiek. Socialisatie gedurende de concerten - eten, drinken en converseren tijdens een concert - werd verboden. Laatkomers werd de toegang ontzegd.
Het orkest zelf begon de traditie van grondige muzikale voorbereiding op concerten die tot op de dag van vandaag heerst.
Net als Von Bülow - met Henri Viotta aanvankelijk eerste keus in Amsterdam - in Berlijn bleef Kes maar betrekkelijk kort bij het orkest. In 1895 toog hij naar Glasgow om het toen vier jaar oude Schots orkest te leiden dat was opgericht om de Glasgow Choral Union te beconcurreren. In 1895, het jaar waarin Nikisch Von Bülow in Berlijn opvolgde, werd Willem Mengelberg benoemd als opvolger van Kes. Het kan haast geen toeval zijn dat deze twee aankomende orkesten, elk voorbestemd voor een ereplaats op het Europese orkestplatform, nu in handen waren van twee van de grootste virtuoze dirigenten uit hun (en latere) tijd.
Glenn Gould merkte ooit op: “Mengelberg was een van de meest formidabele orkestrale technici. Persoonlijk geloof ik dat hij met Stokowski de grootste dirigent was die ik ooit op platen heb gehoord”. Hij voegde daar aan toe dat Mengelbergs vermogen om het orkest bijeen te houden gedurende zijn vaak eigenzinnige en merkwaardige tempowisselingen zijn bewondering alleen nog maar groter maakte. Ook in ander opzicht toonde Mengelberg groot talent. Hij was als pianist goed genoeg om de solopartij uit het pianoconcert in Es van Liszt te spelen tijdens het afscheidsconcert van Kes.
Zijn aanstelling bij het Concertgebouworkest had hij als jongeman van 24 min of meer alleen op aanbeveling gekregen. Hij behield die positie zo’n vijftig, soms turbulente jaren tot zijn dubbelhartige houding tegenover het Derde Rijk hem in 1945 zijn baan kostte en hij zich onbegrijpend in zijn Zwitserse chalet terugtrok. Zoals zo vele musici was hij waarschijnlijk te naïef en/of te egocentrisch om te beseffen wat hij had gedaan. Dat moet ook Otto Klemperer hebben gedacht toen hij zich bereid verklaarde om in het Concertgebouw een in memoriam Mengelberg concert te dirigeren een paar dagen na de dood van Mengelberg in maart 1951. Onder gelukkiger omstandigheden had ‘s dirigenten tachtigste verjaardag groots kunnen worden gevierd, maar het liep anders.
Wat ook zijn visie op Mengelbergs politieke opvattingen mag zijn geweest, Klemperer had een hoge dunk van Mengelberg als Mahlerpionier en orkesttrainer. Na zijn debuut bij het Concertgebouworkest in 1929 bestempelde Klemperer het als “het beste dat ik ooit heb gedirigeerd” en accepteerde hij de kritiek die volgde op een concert waar hij de 2e symfonie van Mahler sneller dan gebruikelijk had uitgevoerd. Van meet af aan was Mengelberg niet alleen een hartstochtelijk exponent van Beethoven (zijn leraar was op zijn beurt leerling van Beethovens schurkachtige amanuensis Anton Schindler), maar ook van andere tijdgenoot componisten. Naast Mahler was dat met name Richard Strauss. In 1898 droeg Strauss zijn symfonisch gedicht Ein Heldenleben aan Mengelberg en zijn tien jaar jonge orkest op. Dat werk werd in 1941 door Telefunken in Amsterdam opgenomen. Maar de vertolking die zo’n indruk maakte op Glenn Gould ontstond in 1928 en was met het New York filharmonisch orkest gemaakt.
Het Concertgebouworkest bleef altijd een uitstekend Straussorkest. Dat bleek al uit de in 1943 onder Karajan gemaakte opname van Don Juan. Ook Eugen Jochum, die in 1941 al voor het eerst het orkest had geleid, voegde in de jaren zestig Strauss aan de Concertgebouw discografie toe, ruim tien jaar later gevolgd door Haitink met inderdaad opnieuw een Heldenleben en - mooier nog - de Alpensinfonie.
De Mahlerconnectie is zo belangrijk en wordt zo vaak aangehaald dat het misschien de moeite loont om hem eens nader te bezien. Mahler ontmoette Mengelberg de eerste keer in 1902 in Krefeld toen hij daar - off all places - zijn derde en eerste symfonie dirigeerde. Twee dingen waren toen meteen duidelijk. In de eerste plaats ontdekte Mahler Mengelberg uitstekende eigenschappen als orkesttrainer. In de tweede plaats zag Mahler Mengelberg als een interessante en goed bruikbare pion in de interne strijd met de Weense orkestcultuur. In 1904 schrijft Mahler aan Mengelberg: “Werkelijk goed nieuws dat je tenminste de baas bent in eigen huis. Ik maakte me daar al grote zorgen over en ik heb al geprobeerd om je hier naar toe te halen.” ‘Hier’ was dus Wenen, maar het betrekkelijk geringe salaris dat de Musikverein bood. Maakte dat Mahler aarzelde. Het was evenzeer duidelijk dat Mahler Mengelberg en de orkestleden die loyaal aan hem waren zoveel hij maar kon wilde helpen. Met dat doel in dezelfde brief stelde hij voor om twee uitstekende Nederlandse instrumentalisten die toen in het Weense Hoforkest speelden naar Amsterdam terug te zullen sturen. Mahler vond het wel jammer dat hij zijn fluitist Arie van Leeuwen zou kwijtraken; deze ging bij nader inzien ook niet. Maar het aanbod was genereus. Net zoals Mahlers bereidheid om een heel onhandelbare cellist van Mengelberg over te nemen om hem in Wenen “op maat teruggebracht” te gebruiken.
Mahlers hoge dunk van Mengelberg bleef onverminderd van kracht. Toen Mahler werd aangeboden om het Boston symfonie orkest als opvolger van Muck over te nemen, weigerde hij maar probeerde hij Mengelberg over de halen om deze post te aanvaarden. Hij beval niet alleen het orkest aan, maar ook het salaris, de sociale status (eentje ‘die geen musicus in Europa ooit kan bereiken’) en het enthousiaste publiek.
Maar nadat hij zoveel strijd in Amsterdam had gestreden en gewonnen, aarzelde Mengelberg om weg te gaan uit Amsterdam en de baan ging naar Max Fiedler. Het jaar daarop schreef Mahler die nog steeds vond dat Mahler door de provinciale Nederlanders werd ondergewaardeerd: “Ik geniet iedere keer als ik over je groeiend succes lees. Ik neem an dat nu zelfs ook de deftige stand in Amsterdam erin gelooft?”
Een bestudering van de programma’s van het Concertgebouworkest uit de periode van 1903 tot 1909 leert dat Mahler daar zijn al bestaande eerste drie symfonieën en het Klagende Lied dirigeerde, waarbij hij het orkest gebruikte om nieuwere werken uit te proberen. Tijdens een beroemd geworden concert op 23 oktober 1904 werd de 4e symfonie twee keer op dezelfde avond uitgevoerd. In het geval van de 5e symfonie in 1906 en de 7e in 1909 ging het steeds om een reeks uitvoeringen in en buiten Amsterdam. Mahler en Mengelberg dirigeerden bij toerbeurt. Een duidelijk bewijs dat Mahler het orkest gebruikte als een laboratorium om de steeds complexer wordende orkestratie van zijn symfonische werken fijner af te stemmen.
Als Mahler er zelf niet was, maakte Mengelberg wel terugtrekkende bewegingen. Hoewel hem koeklokken werden gezonden en hem belangrijke wijzigingen in de partituur bereikten (de maten 407-414 en 429-430 uit de finale, zie de Editie van Ratz uit 1962), voerde Mengelberg de nieuwe 6e symfonie niet uit in Amsterdam. In 1909 aarzelde hij nog te oordelen aan de hand van een memo dat hij van Mahler kreeg. Tenslotte dirigeerde hij het werk in 1916, een paar maanden na de slag bij de Somme. Op dat moment was een van de grote profetische symfonieën al getransformeerd tot een verschroeid commentaar op een historisch feit.
Na Mahlers dood in 1911 ging Mengelberg een integrale Mahlercyclus samenstellen. De 1e en 4e symfonie werden regelmatig gespeeld en de overige Wunderhorn symfonieën werden geleidelijk opnieuw geïntroduceerd in Mengelbergs eigen uitvoeringen. Ondertussen werden ook de tot dan toe onuitgevoerde late werken geleidelijk in het repertoire van het orkest opgenomen. Het Lied von der Erde en de 9e symfonie bijvoorbeeld. De 9e werd in mei 1918 minus de Rondo burleske uitgevoerd en daarna volledig in oktober. In 1919 deed Mengelberg weer alleen het eerste en laatste deel tijdens een concert.
Langzamerhand achtte Mengelberg de tijd rijp voor een groot Mahler festival. Nadat in november 1918 de wapenstilstand die een eind maakte aan de 1e Wereldoorlog was getekend, raakten de plannen in een stroomversnelling. Het festival vond plaats van 6 tot 21 mei 1920. Het omvatte naast orkestliederen en het Klagende Lied alle symfonieën in chronologische volgorde tot tijdens het voorlaatste concert met het Lied von der Erde. De 9e volgde nog en het festival werd afgesloten met - hoe kon het anders - de machtige 8e.
Gedurende de eerste vijfentwintig roemruchte jaren van het Concertgebouworkest, jaren waarin het ensemble grote internationale allure verwierf, waren er natuurlijk meer belangrijke wapenfeiten. Amsterdam werd een trefpunt van beroemde componisten die eigen wek kwamen leiden: behalve Mahler en Strauss bijvoorbeeld ook Grieg, Pierné, Busoni, Rachmaninof, Casella, Elgar, Scriabin, Debussy en Schönberg. In later stadium gevolgd door Milhaud, Hindemith, Stravinsky, Ravel en Bartók. In 1902 vond een - eigenlijk verboden - concertante uitvoering van Wagners Parsifal plaats. Dan waren er bijvoorbeeld de Nederlandse muziekfeesten in 1902 en 1912.
In een tijd, waarin wordt gediscussieerd over de 7% norm van Nuys en Van der Ploeg om orkesten te verplichten Nederlandse muziek uit te voeren, is het goed eraan te herinneren dat vroeger elk seizoen tenminste drie Nederlandse werken in première gingen bij het Concertgebouworkest.
Waren er ook rimpelingen en conflicten? Zeker wel. In 1904 werd voor het eerst in een salarisstrijd de positie van de orkestleden ter discussie gesteld en kwam de vraag over de relatie tussen Gebouw en Orkest serieus aan de orde. En dan was er natuurlijk het mooie “Leve Sousa!” incident rond Telegraaf criticus Matthijs Vermeulen in november 1918 tijdens een uitvoering van Doppers Zuiderzee symfonie (zie Historie en kroniek van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest Deel I blz. 135 e.v.).
Na het Mahlerfeest uit 1920 trad in de periode tot 1940 een zekere consolidatie in. In datzelfde jaar 1920 ontstond het instituut van de goedkope Volksconcerten, in 1922 was een Frans muziekfeest; in mei 1926 werden de eerste Columbia opnamen van het orkest gemaakt: Wagners Ouverture Tannhäuser (L 1770/1), Berlioz’ Hongaarse mars en sylfendans uit La damnation de Faust (L 1810), Beethovens ouvertures Egmont en Coriolan (L 1799 en L 1848), het Adagietto uit Mahlers 5e (L 1798)
Zelfs in die oude opnamen klinken de strijkers prachtig in het Adagietto. Het portamento is flink overdreven, maar wordt wel zinvol toegepast. De opvatting is eerder gepassioneerd dan bezonnen langzaam, een dramatische meditatie van een type dat tegenwoordig zeldzaam is. Langere symfonische werken werden in 1928 en 1929 aangepakt: de 4e symfonie van Tschaikovsky (Columbia L 2366/70), deels heel boeiend gedaan, gevolgd door de 3e van Brahms in 1932 (Columbia LX 8008/11).
Ook al sloeg Mengelberg het aanbod van het Boston symfonie orkest af, hij werkte part-time in de jaren twintig wel met het New York filharmonisch orkest. Daardoor noopte hij het Concertgebouworkest om te zien naar ander talent. Mengelbergs tweede man werd in 1909 al Cornelis Dopper (1870-1939), die we ons nu voornamelijk nog herinneren als componist van onder andere de genoemde Zuiderzee symfonie. Dopper introduceerde veel nieuw Frans repertoire in Amsterdam en bevestigde zo de reputatie van het orkest, dat de belangen van tijdgenoten er in goede handen waren. In het Hilversumse radio archief bevindt zich een opname van die Zuiderzee (7e) symfonie uit 1940, door Mengelberg als eerbetoon uitgevoerd. Evert Cornelis speelde een bescheidener rol als dirigent.
In oktober 1924 debuteerde Pierre Monteux bij het orkest met Stravinsky’s Sacre. Dat was het begin van een samenwerking die om te beginnen als 2e 1e dirigent naast Mengelberg tot 1934 en daarna als regelmatige gast bijna veertig jaar zou duren. Bruno Walter volgde Monteux van 1934 tot 1939 als een zeer gewaardeerde gastdirigent op. Andere gasten waren onder andere Ernest Ansermet, Igor Markevitch, Adrian Boult, Fritz Busch, Erich Kleiber en Otto Klemperer.
In april 1931 werden geluidsfilm opnamen van het orkest gemaakt in het Franse Epinay-sur-Seine. Lange tijd werden de bewuste fragmenten - opnieuw de Hongaarse mars uit Berlioz’ Damnation de Faust en verder het Adagietto uit Bizets L’Arlésienne en Webers Oberon ouverture - verloren gewaand, totdat ze ineens in verrassend goede kwaliteit opdoken in deel 2 van de Telefunken video documentaire The art of conducting (4509-95710-3). En weer maakt met name de strijkerssectie diepe indruk.
De ontsluiting van de omroeparchieven heeft veel gedaan om ons aan documentatiemateriaal te helpen van Mengelbergs werk in zijn nadagen. Nadere aandacht is daaraan nader besteed in het aan Mengelberg gewijde hoofdstuk in Spraakmakende musici. Bijvoorbeeld onder meer aan de belangrijke uitvoering van Mahlers 4e (Mengelbergs partituur vol aantekeningen van Mahler en hem is ook overgeleverd) uit, 1939 en een spraakmakende Matthäus Passion uit datzelfde jaar. Een felle maar in essentie onfanatieke 7e Beethoven uit 1944 rondt op effectieve manier de era Mengelberg af. Het niveau van de uitvoeringen was - afgezien van Mengelbergs grilligheden - nogal wisselend.
Het lot van Mengelberg en het orkest in de oorlogsjaren is genoegzaam bekend. Gedreven door eerzucht, belust op nog meer roem, maakte de dirigent zich onmogelijk. Eduard van Beinum, sinds 1931 al tweede dirigent en sinds ’38 eerste nam al gedurende die periode veel over en dirigeerde haast meer dan de vaak afwezige of zieke Mengelberg. Onder het regime van de zowel bij orkest als publiek juist ook vanwege zijn democratische instelling na de nogal dictatoriale era Mengelberg geliefde Van Beinum lag het programmatische accent nogal op Franse muziek en Bruckner. In 1941 c.q. 1943 vallen nog een paar optredens van respectievelijk Jochum en Karajan als bijzonderheid te registreren.
Het eerste naoorlogse concert vond 29 juli 1945 plaats. Na zestien jaar onder sterk wisselende omstandigheden te hebben gewerkt, was Eduard van Beinum nu “de baas”. De eerste gastdirigent in november 1945 was Adrian Boult. Boult speelde logisch genoeg graag Engelse muziek in Amsterdam. Bij zijn debuut in 1925 had hij de ouverture The wasps van Vaughan Williams, balletmuziek uit Holsts The perfect fool, de Symfonische variaties van Parry en het vioolconcert van Elgar geïntroduceerd. In 1948, als blijk van de Nederlandse dankbaarheid voor de Britse hulp gedurende de oorlog, werd Boult uitgenodigd om Elgars Dream of Gerontius te komen dirigeren. In sommige opzichten fungeerde Boult als bruggenbouwer tussen de twee landen en twee orkesten.
In 1949 werd Eduard van Beinum benoemd als eerste dirigent bij het Londens filharmonisch orkest. De relatie werd geïntensiveerd toen Bernard Haitink die als 18-jarige al aan Boult had verraden dat hij graag dirigent wilde worden, jaren later dezelfde funktie overnam. De as Amsterdam-Londen is altijd sterk geweest.
Het seizoen 1946/7 zag onder andere de terugkeer van Bruno Walter. Ook Beecham gaf acte de présence. De tijd van belangrijke, regelmatig terugkerende gasten als Kubelik, Krips, Kleiber, Klemperer, Monteux, Giulini, Dorati brak aan.
In 1948, het jaar van het eerste Holland Festival, waaraan het Concertgebouworkest door de jaren heen een belangrijk aandeel leverde, werden verder bijvoorbeeld vier concerten gegeven om het zestig jarige bestaan van het Concertgebouworkest te vieren. Geheel in de geest van het naoorlogse positivisme. Belofte en boetedoening was het motto van het eerste, door Van Beinum gedirigeerde concert met Bruckners Te Deum en 9e symfonie. Het tweede concert plaatste Beethovens 4e pianoconcert met Robert Casadesus als solist tegenover Stravinsky’s Vuurvogelsuite en twee Nederlandse werken: de door Eduard Reeser gemaakte suite uit Diepenbrocks Marsyas (1910) en Rudolf Eschers Musique pour l’esprit en deuil uit 1943. Diepenbrock was een goede vriend van Mahler en Mengelberg. Er is een bekende foto uit maart 1906 waarop het drietal met hun dames is afgebeeld aan de oever van de Zuiderzee. Monteux nam de twee resterende concerten voor zijn rekening. Hij begon met een typisch Frans-Duits programma, dat het vioolconcert van Brahms bevatte en Berlioz’ Symphonie fantastique. Het slotconcert eindigde met Ravels Daphnis et Chloé en werd voorafgegaan door Pijpers aan Monteux opgedragen eendelige 3e symfonie, Debussy’s Prélude à l’après midi d’un faune en Strauss’ Till Eulenspiegel.
Over de periode Van Beinum (1931-1959) zijn de berichten wat controversieel. In de vooroorlogse jaren bleef zijn aandeel tengevolge van de dominantie van Mengelberg wat beperkt, de oorlogsperiode zelf kan men beter vergeten, zodat hij pas na 1945 de volle aandacht kreeg. Het contrast met Mengelberg was groot. Van Beinum, de democraat, was onopvallend. Hij werd gerespecteerd en gewaardeerd als musicus. Zijn gezondheid was niet optimaal en zijn leven eindigde tragisch tijdens een repetitie van het langzame deel uit Brahms’ 2e symfonie, 13 april 1959.
Decca producer John Culshaw en George Szell vonden dat de orkestdiscipline wat te wensen overliet. Zij zagen mede als oorzaak hiervoor het feit, dat het ensemble in ….. een vorm van zelfbestuur kreeg. Het gebeurt wel vaker dat wanneer orkestmusici te maken krijgen met het management, de administratie, de financiën, promotioneel werk en de muziekpolitiek, dat het georganiseerd muziekmaken wat in de knel komt.
In de problematische jaren na de bevrijding besteedde het orkest nog steeds ongeveer een kwart van zijn tijd aan modernen, een beleid dat toen door artistiek directeur Marius Flothuis duidelijk werd gestimuleerd.
Niettemin getuigen de opnamen die gedurende de jaren 1950 en de vroege jaren 1960 werden gemaakt door onder andere Van Beinum, Erich Kleiber, Szell en Monteux van grote klasse. Waar andere Europese orkesten toen in een overgangsfase verkeerden of zelfs tekenen van verval vertoonden, was het Concertgebouworkest een relatief stabiel ensemble. Gek genoeg waren er overeenkomsten met het Philharmonia orkest uit Londen, dat na de oorlog was opgericht door een groot muzikaal autocraat, Walter Legge, en dat werd getraind door Karajan wiens gaven in die tijd vergelijkbaar waren met die van de jonge Mengelberg. De Amsterdamse strijkers waren ver bovengemiddeld en de blazers onderscheidden zich bijzonder. Een van de aantrekkelijke kanten van het orkest is altijd geweest, dat het de uitgevoerde muziek nooit heeft overbelast en een overdreven toverglans heeft meegegeven zoals dat in Berlijn en Wenen soms gebeurt. Ook heeft het zich nooit overgegeven aan het soort gezamenlijke virtuositeit dat we van Amerikaanse orkesten kennen.
De individuele, frisse blazerssecties van het orkest is bijvoorbeeld heel mooi te horen in de opname van Beethovens Pastorale onder Erich Kleiber uit 1952. Het wekt ook nauwelijks verwondering, dat de 1e fagot uit het orkest, Thom de Klerk, in 1960 het Nederlands Blazersensemble oprichtte, al zaten en zitten daar al lang niet meer exclusief leden van het Concertgebouworkest in.
Vermeldenswaard is natuurlijk nog wel de rel rond Paul van Kempen, begin 1951. Ten onrechte verdacht van collaboratie met de Duitsers gedurende de oorlog werd hem het werk onmogelijk gemaakt, hoewel er curieus nog wel Amsterdamse opnamen van hem in omloop zijn. Los daarvan werd kort daarop eindelijk definitief de scheiding van orkest en gebouw bewerkstelligd.
Jaap van Ginneken, de eerste Philips producer van Haitink vanaf begin jaren zestig, heeft erop gewezen hoe grillig en onevenwichtig het orkest soms was. Het duurde vaak een poos voordat het ensemble vlam vatte, maar dan kon het ook gedurende lange tijd gloedvol spelen. Een van de mooiste momenten om dit te illustreren was tijdens een Holland Festival concert uit 1963. Pierre Monteux dirigeerde een Wagnerprogramma met Birgit Nilsson als soliste. Ergens gedurende de Venusberg muziek uit de ouverture Tannhäuser raakte het orkest zonder enigerlei ingreep van de als altijd rustig dirigerende 88-jarige Monteux in een soort collectieve koortstoestand die niemand verwacht had, zelfs niet als Dionysos zelf ten tonele was verschenen. Het gevolg: een gesmolten lavastroom van de strijkers en een prachtig raspende pracht van het koper in de recapitulatie van de hymne. Op zichzelf onderstreepte Monteux heel fraai Wagners beïnvloeding door Berlioz.
Na de dood van Van Beinum raakte het orkest duidelijk even in beroering. Gelukkig was daar op de achtergrond Marius Flothuis, die als jongeman al van 1937-1942 bij het ensemble had gewerkt voordat hij door de Nazi’s gevangen werd gezet. Hij werd van 1953-1974 artistiek directeur. Om te beginnen werden de ervaren Eugen Jochum en de beginneling Bernard Haitink naast elkaar aangesteld. Haitink, jong, kundig en snel ervaring opdoend, had voor het eerst in 1956 als invaller voor Giulini voor het orkest gestaan; hij nam in 1964 het roer alleen over. Zijn ruim twintig jaar durende regime is dan wel geen record - dat komt nog steeds Mengelberg toe - maar het was wel heel succesvol in termen van repertoire en muziek maken. Gedurende deze periode werd het orkest een hecht eerste klas ensemble, consistenter dan de Londense orkesten, minder op hoogglans gepolitoerd dan de Berlijners, niet zo artistiek op drift als de Weners en niet terugvallend als de orkesten uit Cleveland na de dood van Szell en New York na het vertrek van Bernstein.
Een andere kleine rimpeling was de Notenkrakeractie uit 1969 van wat “jonge wilden” om meer ruimte te krijgen voor eigentijds repertoire. Tamelijk ludiek en tenslotte niet erg succesvol. Eigenlijk vormde de komst van “authentist” Harnoncourt meer aanleiding voor revolutionaire ontwikkelingen sinds hij in 1975 Bachs Johannes Passion kwam dirigeren. Aanvankelijk vooral voor beide Passionen van Bach keerde hij jaarlijks terug, maar greep geleidelijk aan via Händel ook naar later repertoire: eerst Haydn en Mozart, later zelfs Haydn, Mozart, Schubert, Johann Strauss, Dvorak en Bruckner.
Op zijn best was het orkest technisch even goed als onder Mengelberg en hoewel Haitink een heel wat minder geladen musicus is dan zijn voorganger, toonde hij ter compensatie veel meer menselijke trekken. Natuurlijk was hij ook veel minder grillig en autoritair en beheerste hij een breder repertoire. Muzikale zwaartepunten waren voor hem Bruckner, Mahler en de Franse impressionisten. Barokmuziek liet hij welwijselijk aan specialisten op dat gebied over, met Mozart had hij weinig affiniteit. Om allerlei persoonlijke en artistieke redenen ontstonden tenslotte steeds groter wordende wrijving en conflicten, waardoor Haitink per september 1988 ontslag nam en naar het Londense Covent Garden verdween om zich eindelijk aan opera te kunnen wijden.
Als belangrijk “Mahlerorkest” heeft het Concertgebouworkest altijd een naam te verliezen gehad. Gelukkig is dat nooit gebeurd. De Mahlertraditie is altijd gekoesterd en zoals een oude hond nauwelijks nieuwe trucjes wil leren zo is dat mogelijk de verklaring voor het feit dat Simon Rattle in 1986 zoveel problemen had met Mahlers 10e in de volledige versie van Cooke. Chailly heeft het in dit verband wel over de ‘intellectuele benadering door de orkestleden. Rattle bevestigt dat, maar heeft daarnaast een andere verklaring: “Ik geloof dat ze op een andere manier te werk gaan. Repetities worden gebruikt om geleidelijk een oplossing te vinden voor die dingen die ze belangrijk vinden. Ze kunnen zo hun eigen vormen vinden. Ze denken in frasen, wat me erg goed beviel. Maar het is me niet gelukt om met hun gevoel voor ritme in het reine te komen.”
Het zou de moeite waard zijn om dit thema eens uit te diepen omdat ritme een sleutel vormt voor elk musiceren en onze reactie daarop plus de ritmische beheersing van het orkest onder dirigenten als Kleiber, Monteux, Dorati en Szell en hun gevoel voor de dwarsverbindingen tussen polsslag, frasering en accenten onder Haitink hebben altijd tot de treffendste eigenschappen van het ensemble behoord. Eigenlijk is het jammer dat dirigenten in het algemeen de openheid van Rattle missen om over dergelijke ervaringen te praten. Wat dat betreft zijn het net schoolmeesters die liever niet over het ordeprobleem in klas 4C praten omdat dan mogelijk hun competentie in twijfel zal worden getrokken.
Rattle bericht in het boek van Nicholas Kenyon “Simon Rattle: the making of a conductor”; Faber 1987 blz. 164/5 ook hoe lastig het is voor een gastdirigent om door de vooropgezette stijl van een orkest heen te dringen. Wat ons terugbrengt tot het probleem waarmee de beste orkesten telkens weer worden geconfronteerd als het erom gaat een goede, passende dirigent te vinden, die ook gedurende langere tijd zijn lot aan die van het orkest verbindt. Met Riccardo Chailly lijkt dat sinds 1988 in Amsterdam opnieuw goed gelukt. Veel aandacht schenkt hij aan de modernen en sinds het midden van de jaren negentig wijdt hij zich met overtuiging en succes aan de voor Amsterdam zo erfelijk belaste componisten Bruckner en Mahler, die hij in een heel helder, transparant daglicht plaatst. Vier belangrijke, grote dirigenten, gesteund door een reeks belangrijke gasten als Walter, Monteux, Klemperer, Kubelik, Dorati, Krips Szell, Giulini, Davis, Kondrashin en Harnoncourt in de eerste ruim honderd jaar is geen slechte score.
Uitspraken over het Concertgebouworkest
Het was de mooiste uitvoering van Zarathustra die ik ooit heb gehoord. De repetities van de orkestsecties strekten zich uit over drie weken. Het was geweldig! Voeg daarbij de gastvrijheid van de Nederlanders - drie keer daags champagne en oesters. (Richard Strauss in een brief aan Franz Strauss, november 1898).
De belangrijkste reden van deze brief is om mijn dank te betuigen aan je geweldige orkest. Wat het gedurende die paar dagen bereikte, kan slechts door mij en jou worden beseft. Het is vooral dat unieke élan, waaraan ik een echt voorbeeldige uitvoering van mijn moeilijkste werk te danken heb. (Gustav Mahler in een brief aan Willem Mengelberg, november 1904).
Ik geloof dat ze de indruk hadden dat ik erg koud ben, wat heel interessant is omdat het ook de indruk is die ik omgekeerd van het orkest had. We moeten dus erg verward over elkaar zijn geweest. (Simon Rattle tegen Nicholas Kenyon, november 1986).
Deze zaal en dit orkest - wat een combinatie! (Riccardo Chailly, 1988).
SELECTIEVE DISCOGRAFIE
Na wat minutieus door Jan van Bart aan opnamen van het Concertgebouworkest is opgesomd in zijn ter gelegenheid van het honderdjarig jubileum van het orkest verschenen, inmiddels al aardig verouderde, maar ter wille van het lp bestand onmisbare Discografie (Walburg Pers, 1989) en wat ik in de discografieën bij de aan Bernstein, Chailly, Haitink, Harnoncourt en Mengelberg gewijde hoofdstukken van Spraakmakende musici (Balkema, 1997) en de bij Ashkenazy, Van Beinum, Böhm, Boulez, Dutoit, Giulini, Jansons, Jochum, Van Kempen, Karajan, Kleiber, Klemperer, Markevitch, Monteux, Rosbaud, Solti, Szell, De Waart en Walter in Spraakmakende dirigenten (Gopher, 2001) al heb vermeld zou het uilen naar Athene dragen zijn om hier nog eens een volledige opsomming te maken.
Leemten zijn trouwens ook dan haast onvermijdelijk. Om te beginnen zijn bijvoorbeeld sommige belangrijke dirigenten als Kubelik nooit behoorlijk met Concertgebouworkest opnamen vertegenwoordigd. Ook het werk van anderen als Davis, Dorati, Fournet, Kondrashin, Krips, Van Otterloo, Sanderling, Sawallisch, Schuricht, Stokowski, Tennstedt, Tilson Thomas en Zinman mankeert in mijn boeken en last but not least mist zo’n lijst altijd de ultieme actualiteit. Niettemin hier een redelijk representatief lijstje voor wie een goed beeld wil krijgen van het orkest door de jaren heen.
In Mengelbergs tijd waren het vooral eerst Columbia en daarna Telefunken die opnamen van het orkest maakten. Daar tussendoor lopen de radio-opnamen uit 1938/40, die door Philips werden uitgebracht. Tijdens de oorlog verscheen DG ten tonele voor Van Beinum, Van Kempen en Karajan. Meteen in 1946 ging Van Beinum exclusief voor Decca opnemen. In 1954 ging die exclusiviteit gedurende vijfentwintig jaar bijna geheel over naar Philips. Vrijwel, want het aandeel van iemand als Solti bleef bij Decca. In 1979 eindigde het zo exclusieve Philipscontract en grepen EMI, Decca DG, CBS/Sony, Etcetera hun kansen incidenteel. Dankzij een binding van Chailly aan Decca is dat label nu feitelijk de hoofdproducent.
Curieus is nog wel om eens te bezien welk van de aan het Concertgebouworkest en/of zijn dirigenten opgedragen of door hen bestelde werken fonografisch zijn vastgelegd. Hier een lijstje, waarbij de intussen doorgaans geheel in vergetelheid geraakte Nederlandse composities zijn weggelaten.
R. Strauss: Ein Heldenleben (1889). Mengelberg, Teldec 8.44163, 3984-28409-2 (1941); met Don Juan (1941/1938): Dutton CDEA 5025.
Rachmaninof: De klokken (1923). Ashkenazy, Decca 414.455-2.
Pijper: 6 Symfonische epigrammen (1928). Van Beinum, Philips AL 00219 (lp).
Milhaud: Cantate nuptiale (1938). -
Bartók: Vioolconcert no. 2 (1939). Szekely/Mengelberg, Dante LYS 242.
Kodaly: Pauwvariaties (1939). -
Lutoslawski: Mi-parti (1976). -
Berio: Formazioni (1987). Chailly, Decca 425.832-2.
CD DISCOGRAFIE
(in alfabetische volgorde op dirigentennaam; lp’s zijn buiten beschouwing gelaten)
Karel Ancerl
Beethoven: Vioolconcert; Rachmaninov: Paganinirapsodie (1970). Met resp. Herman Krebbers en Daniël Wayenberg. Tahra TAH 155.
Vladimir Ashkenazy
Rachmaninov: De 3 symfonieën; Symfonische dansen; Het dodeneiland; De klokken (1980/3). Decca 455.798-2 (3 cd’s).
Rachmaninov: De 3 symfonieën (1981/2). Decca 448.116-2 (2 cd’s)
Rachmaninov: Symfonie no. 1 (1982). Decca 411.657-2.
Rachmaninov: Symfonie no. 2 (1981). Decca 400.081-2.
Rachmaninov: Symfonie no. 3; Symfonie in d (1980/2). Decca 410.231-2.
Rachmaninov: Symfonische dansen; Het dodeneiland (1983). Decca 410.124-2, 430.733-2.
Eduard van Beinum
De radio opnamen. Liszt: Pianoconcert no. 2; Bach: Pianoconcert no. 1; Cantate no. 56; Concert voor 2 klavecimbels en orkest BWV 1060; Schubert: Entr’acte uit Rosamunde; Der Hirt auf dem Felsen; Tschaikovsky: Symfonie no. 4; Romeo en Julia; Stephan: Musik für Geige und Orchester; Franck: Variations symphoniques; Ged. uit Psyché; R. Mengelberg: Salve Regina; Ravel: 2e Suite Daphnis et Chloé; Pianoconcert in G; Debussy: La mer; 3 Images; Printemps; Badings: Celloconcert no. 2; Reger: Balletsuite; Bartók: Concert voor orkest; Stravinsky: 2e Suite De vuurvogel; Brahms: Symfonie no. 1; Respighi: Fontane di Roma; H. Andriessen: Symfonie no. 4; Miroir de peine; Schönberg: 5 Orkeststukken op. 16; Beethoven: Ouverture Egmont; Pianoconcert no. 3; Vioolconcert; Pijper: Symfonie no. 3; Henkemans: Altvioolconcert; Escher: Musique pour l’esprit en deuil; Verdi: Dormirò sol nel manto uit Don Carlos; Mozart: Symfonie no. 40 (repetitie); Vioolconcert no. 4; Diepenbrock: Te Deum. Irma Kolassi, Josef Pembaur, Mack Harrell, Johannes den Hertog, Dinu Lipatti, Jo Vincent, Georg Kulenkampff, Gerard Hengeveld, Cor de Groot, Solomon, Klaas Boon, Boris Christoff, Zino Francescatti, Yehudi Menuhin, Erna Spoorenberg, Nan Merriman, Ernst Häfliger, Laurens Bogtman en Toonkunstkoor Amsterdam (1936-1959). Q Disc 97015 (11 cd’s en 1 DVD).
Bach: Orkestsuite no. 2; Händel: Watermusic (1955/1958). Philips 420.857-2.
Bartók : Concert voor orkest (1948). Dante Lys LYS 431.
Beethoven: Vioolconcert; Brahms: Vioolconcert. Met Arthur Grumiaux (1957/8). Philips 468.828-2.
Brahms: De 4 symfonieën (1954-1958). Philips 462.534-2 (2 cd’s).
Brahms: Symfonie no. 1; Haydnvariaties; Altrhapsodie. Met Aafje Heynis (1954/1958). Philips 420.854-2.
Bartók: Concert voor orkest (1948); Berlioz: Symphonie fantastique (1951); Ouverture Le carnaval romain; Gedeelten uit La damnation de Faust (1951/2); Pijper: Symfonie no. 3 (1948); Diepenbrock: Gedeelten uit Marsyas (1953); Mozart: Symfonie no. 35; (1950) Schubert: Symfonie no. 4; Ouverture Die Zauberharfe; Mendelssohn: Gedeelten uit A Midsummernight’s dream (1952); Rossini: Ouvertures Guglielmo Tell, La scala di seta, Semiramide en La gazza ladra (1952). Decca473.110-2(5 cd’s).
Brahms: Pianoconcert no. 1; Haydnvariaties. Met Clifford Curzon (1952/3). Decca 421.143-2.
Britten: Spring Symphony; Young Person's Guide tot the Orchestra; 4 Sea Interludes uit Peter Grimes (1949/1953). Met Jo Vincent, Kathleen Ferrier en Peter Pears en het Omroepkoor. Decca 440.063-2.
Bruckner: Symfonieën no. 5, 7, 8 en 9 (1953-1959). Philips 464.950-2 (4 cd’s).
Bruckner: Symfonie no. 5 (1959). Philips 456.249-2.
Bruckner: Symfonie no. 7 (1953). Decca 421.139-2.
Bruckner: Symfonie no. 8 (1955). Philips 442.730-2.
Bruckner: Symfonie no. 9 (1956). Philips 442.731-2.
Debussy: La mer; 3 Nocturnes; Ravel: La valse; Boléro (1957/8). Philips 420.856-2.
Debussy: 3 Nocturnes; Images; La mer (1954/1957). Philips 462.070-2.
Debussy: Berceuse héroique (1957). Philips 438.742-2.
Franck: Psyché; Mahler: Symfonie no. 4. Met Margaret Ritchie (1953/1952). Decca 421.140-2.
Henkemans: Harpconcert. Met Phia Berghout (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Henkemans: Vioolconcert. Met Theo Olof (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Van der Horst: Symfonie no. 1 (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 3. Met Maureen Forrester. (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Mahler: Das Lied von der Erde; Lieder eines fahrenden Gesellen (1956). Met Nan Merriman en Ernst Haefliger. Philips 462.068-2.
Mozart: Symfonie no. 29; Fluit/harpconcert; J.C. Bach: Sinfonia’s op. 18/2 en 4 (1957/8). Met Hubert Barwahser en Phia Berghout (1956/1957/1958). Philips 462.525-2.
Mozart: Pianoconcert no. 22. Met Annie Fischer (1956). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Schubert: Symfonieën no. 3, 6 en 8 (1957). Philips 422.177-2 en 462.724-2.
Vermeulen : Symfonie no. 2. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Vermeulen: ‘Passacaille et cortège uit De vliegende Hollander. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Leonard Bernstein
Beethoven: Missa solemnis (1978). Met Edda Moser, Hanna Schwartz, René Kollo, Kurt Moll en het Groot omroepkoor. DG 413.780-2 en 447.922 (2 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 1 (1987). DG 427.303-2.
Mahler: Symfonie no. 4 (1987). Met Helmut Wittek. DG 423.607-2.
Mahler: Symfonie no. 9 (1985). DG 419.208 (2 cd’s).
Mahler: Des Knaben Wunderhorn (1987). Met Lucia Popp en Andreas Schmidt. DG 427.302-2.
Schubert: Symfonieën no. 5 en 8 (1987). DG 427.645-2.
Schubert: Symfonie no. 9 (1987). DG 427.646-2.
Karl Böhm
Mozart: Symfonieën no. 26, 32, 39, 40 en 41 (1955). Philips 438.956-2.
Pierre Boulez
Schönberg: Moses und Aron (1995). Met David Pittman-Jennings, Chris Merritt, Gabriele Fontana, Yvonne Naef e.a., het koor van de Nederlandse Opera en het Zaans jongenskoor (1996). DG 449.174-2 (2 cd’s).
Riccardo Chailly
Berio: Sinfonia; Formazioni; Folk Songs. Met Jard van Nes en Electric Phoenix (1988/9). Decca 425.832-2
Brahms: Symfonie no. 1; Akademische Festouverture. Decca 436.289-2.
Brahms: Symfonie no. 2; Webern: Im Sommerwind. Decca 430.324-2.
Brahms: Symfonie no. 3; Schönberg: Kammersinfonie no. 1. Decca 436.466-2.
Brahms: Symfonie no. 4; Schönberg: 5 Orkeststukken. Decca 433.151-2.
Bruckner: Symfonie no. 0. Decca 521.593-2.
Bruckner: Symfonie no. 2 (1991). Decca 436.154-2.
Bruckner: Symfonie no. 4. Decca 425.613-2.
Bruckner: Symfonie no. 5 (1991). Decca 433.819-2.
Bruckner: Symfonie no. 6; Wolf: 4 Goetheliederen (1997). Met Matthias Goerne. Decca 458.189-2.
Bruckner: Symfonie no. 8 (1997). Decca 466.653-2.
Bruckner: Symfonie no. 9. Decca 455.286-2.
Bruckner: Symfonie no. 9; Bach/Webern: Ricercare uit Musikalisches Opfer (1997). Decca 455.506-2.
Diepenbrock: Suite Elektra; Hymne An die Nacht; De vogels. Met Arleen Auger (1993). Donemus CVCD 50
Dvorak: Symfonie no. 9; Ouverture Carnaval (1987). Decca 421.016-2.
Franck: Symfonie; Variations symphoniques. Met Jorge Bolet (1986). Decca 430.744-2.
Hindemith: De 6 Kammermusiken (1992). Decca 433.816-2, 473.722-2 (2 cd’s).
Leoncavallo: I pagliacci. Met José Cura, Barbara Frittoli, Carlos Alvarez, Simon Keenlyside Charles Castronovo, het Groot omroepkoor, het nationaal kinderkoor (2000). Decca 467.086-2.
Liszt: Faustsymfonie. Met Hans Peter Blochwitz en het Groot Omroepkoor (1991) Decca 436.359-2.
Mahler: Symfonie no. 1; Berg/Verbey: Pianosonate (1995). Decca 448.813-2.
Mahler: Symfonie no. 2; Totenfeier. Melanie Diener, Petra Lang en het Praags filharmonisch koor (2002). Decca 470.283-2 (2 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 3; Bach: Orkestsuite no. 2, arr. Mahler. Petra Lang, Praags filharmonisch koor, Nederlands kinderkoor. Decca 475.514-2 (2 cd’s). 2003
Mahler: Symfonie no. 4; Berg: 7 Frühe Lieder (1999). Met Barbara Bonney. Decca 466.720-2.
Mahler: Symfonie no. 5 (1997). Decca 458.860-2.
Mahler: Symfonie no. 6; Zemlinsky: 6 Maeterlinck liederen. Met Jard van Nes (1989). Decca 425.040-2, 444.871-2 (2 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 7; Diepenbrock: Im grossen Schweigen. Met Hakan Hagegard (1994). Decca 444.446-2 (2 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 8. Met Jane Eaglen, Anne Schwanewilms, Ruth Ziesak, Sara Fulgoni, Anna Larsson, Ben Heppner, Peter Mattei, Jan-Hendrik Rootering, het Praags filharmonisch koor, het Groot Omroepkoor, 2 jongenskoren (2000). Decca 467.314-2 (2 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 9. (2004) Decca ……..
Mahler: Des Knaben Wunderhorn. Met Barbara Bonney en Matthias Goerne (2002). Decca 467.348-2.
Martin: Concert voor 7 blaasinstrumenten; 4 Ballades. Met solisten (1991). Decca 444.455-2.
Messiaen: Turangalila symfonie. Met Jean-Yves Thibaudet (1993). Decca 436.626-2.
Moessorgsky: Schilderijententoonstelling; Ravel: Boléro; Debussy: Danse; Sarabande (1986). Decca 417.611-2.
Prokofiev: Symfonie no. 3; Mosolov: Zavod; Varèse: Arcana (1991). Decca 436.640-2.
Ravel: Daphnis et Cloé; Debussy: Khamma (1994). Decca 443.934-2.
Rimsky-Korsakof: Scheherazade; Stravinsky: Scherzo fantastique (1993). Decca 443.703-2.
Rossini: Stabat mater. Met Barbara Frittoli, Sonia Ganassi, Giuseppe Sabbatini, Michele Pertusi en het Groot omroepkoor (2003). Decca 460.781-2.
Schat: The heavens (1992). Nederland Muziek NM 92033.
Schnittke: Concerti grossi no. 3 en 4 (1991). Decca 430.698-2.
Schönberg: Kammersinfonie op. 9; 5 Orkeststukken op. 16; Webern: Im Sommerwind; Passacaglia (1992). Decca 436.467-2.
Schumann: De 4 symfonieën (1989/91). Decca 425.608-2, 433.486-2.
Shostakovitch: Jazz suites; Pianoconcert no. 1. Met Ronald Brautigam en Peter Maseurs (1988/1992). Decca 433.702-2.
Shostakovitch: The film album (1998). Decca 460.792-2.
Stravinsky: Petroesjka (1947); Pulcinella. Met Anna Caterina Antonacci, Pietro Ballo en William Shimell (1992/1993). Decca 443.774-2.
Stravinsky: Vuurvogelsuite (1945); Apollon musagète; Scherzo fantastique (1994). Decca 458/142-2.
Tschaikovsky: Manfred symfonie (1987). Decca 421.441-2.
Varèse: Complete werken. Met Sarah Leonard, Mireille Delunsch, Kevin Deas, Jacques Zoon, François Kerdoncuff, het Praags filharmonisch koor en ASKO ensemble (1994/1997). Decca 460.208-2 (2 cd’s).
Wagenaar: Saul en David; Ouvertures Cyrano de Bergerac, Le cid; Amphitrion; De getemde feeks (1991). Decca 425.833-2.
Wagner: Walkurenrit uit Die Walküre; Voorspel Die Meistersinger; Ouverture en bacchanaal uit Tannhäuser; Siegfrieds Rheinfahrt en Trauermarsch uit Götterdämmerung (1995). Decca 448.155-2.
Zemlinsky: Lyrische symphonie; Symphonische Gesänge. Met Alessandra Marc, Hakan Hagegard en Willard White (1993). Decca 443.569-2.
Zemlinsky: Eine Florentinische Tragödie; A. Mahler: 6 Liederen. Met Albert Dohmen, Heinz Kruse en Iris Vermillion (1997). Decca 455.112-2.
Myung-Whun Chung
Prokofiev: Suites uit Romeo en Julia (1993). DG 439.870-2.
Colin Davis
Beethoven: Vioolconcert. Met Arthur Grumiaux (1974). Philips 420.348-2, 442.287-2.
Berlioz: Symphonie fantastique (1974). Philips 464.692-2-2.
Dvorak: Symfonieën no. 7-9 (1977). Philips 438.347-2 (2 cd’s).
Dvorak : Celloconcert; Symfonie no. 9. Met Heinrich Schiff (1977). Philips 442.401-2.
Haydn: Symfonieën no. 94, 96, 100, 101, 103 en 104. (1979). Philips 464.707-2 (2 cd’s).
Haydn: Symfonieën no. 95, 96, 98, 102, 103, 104. Philips 442.611-2 (2 cd’s)
Haydn: Symfonieën no. 93, 94, 97, 99, 100, 101. Philips 442.614-2 (2 cd’s).
Haydn: Symfonieën no. 94, 100 en 101 (1979). Philips 442.649-2.
Stravinsky: Le sacre du printemps; Petroesjka (1976/7). Philips 464.744-2 (2 cd’s).
Antal Dorati
Bartók: Suite De wonderbaarlijke mandarijn (1958). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Dvorak: Symfonie no. 9 (1959). Philips 442.401-2.
Liszt: Faustsymfonie. Met Lajos Kosma (1982). Philips 442.642-2.
Smetana: Ma vlast (1986). Philips 442.641-2.
Tschaikovsky: De notenkraker (1975). Philips 464.747-2 (2 cd’s).
Tschaikovsky: Suites De notenkraker (1975). Philips 426.177-2.
Tschaikovsky: Doornroosje (1979). Philips 446.166-2 (2 cd’s).
Charles Dutoit
Lalo: Symphonie espagnole (1995). Met Sarah Chang. EMI 555.292-2
Jean Fournet en Eliahu Inbal
Debussy: Prélude à l’après midi d’un faune (1959); La mer; 3 Nocturnes (1969). Belart 450.145-2.
Carlo Maria Giulini
Dvorak: Symfonieën no. 7 en 9 (1992/3). Sony 58946 (2 cd’s).
Ravel: Ma mère l’oye; Stravinsky: Vuurvogelsuite (1919) (1989). Sony 66832.
Bernard Haitink
De Symfonie editie. De complete symfonieën van Beethoven, Brahms, Bruckner, Mahler, Schumann en Tschaikovsky (1960-1987). Philips 442.355-2 (36 cd’s).
Beethoven: de 5 pianoconcerten. Met Murray Perahia (1983-5). Sony 44575 (3 cd’s).
Beethoven: Vioolconcert. Met Henryk Szeryng (1973). Philips 416.418-2, 442.398-2.
Beethoven: Vioolconcert. Met Herman Krebbers (1974). Philips 450.042-2.
Bizet: Symfonie; Jeux d'enfants; Debussy: 2 Dansen. Met Vera Badings (1977). Philips 416.437-2.
Brahms: De 4 symfonieën; de 2 Serenades; Tragische ouverture; Akademische Festouverture; Haydnvariaties; 3 Hongaarse dansen (1970-1978). Philips 442.068-2 (4 cd’s, ook los leverbaar).
Brahms: De 2 Serenades (1976). Philips 432.510-2.
Brahms: De 2 Pianoconcerten; Tragische ouverture; Akademische Festouverture; Haydnvariaties. Met Claudio Arrau (1969). Philips 438.320-2 (2 cd’s).
Brahms: Pianoconcert no. 1 (1981). Met Vladimir Ashkenazy. Decca 410.009-2.
Brahms: Pianoconcert no. 2 (1973). Met Alfred Brendel. Philips 456.659-2.
Brahms: Vioolconcert. Met Henryk Szeryng (1973). Philips 416.438-2.
Brahms: Dubbelconcert. Met Itzhak Perlman en Mstislav Rostropovitch (1979). EMI 749.486-2.
Bruch/Mendelssohn: Vioolconcerten. Met Itzhak Perlman (1983). EMI 747.074-2.
Bruckner: De 10 symfonieën (1963-1981). Philips 442.040-2 (9 cd’s).
Bruckner: Symfonieën no. 1 en 9. Philips 473.886-2 (2 cd’s).
Bruckner: Symfonie no. 2 (1959). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Bruckner: Symfonieën no. 6 en 7. (1978/9). Philips 473.301-2 (2 cd’s).
Bruckner: Symfonie no. 7 (1978). Philips 446.580-2.
Bruckner: Symfonie no. 8; Wagner: Siegfried Idyll (1981/1974). Philips 412.465-2 (2 cd’s).
Bruckner: Symfonie no. 9 (1981). Philips 410.039-2.
Debussy : Prélude à l’après midi d’un faune; 3 Nocturnes; La mer; Ibéria ; 3 Nocturnes; Jeux (1976/80). Philips 438.742-2 (2 cd’s).
Debussy: Prélude à l’après midi d’un faune; 3 Nocturnes; La mer; Ibéria (1977-1980). Philips 464.697-2.
Debussy: 3 Nocturnes; Jeux (1979). Philips 400.023-2.
Debussy: La mer; Ibéria uit Images; Prélude à l’après midi d’un faune (1976/7). Philips 416.444-2.
Dvorak: Symfonieën no. 7 en 8; Smetana: De Moldau (1957/1961/1963). Philips 462.077-2 (2 cd’s).
Mahler: De 9 symfonieën; Fragment Symfonie no. 10 (1962-1971). Met Elly Ameling, Maureen Forrester, Roberta Alexander, Jessye Norman, John Shirley-Quirk, Aafje Heynis en het Groot Omroepkoor. Philips 442.050-2 (10 cd’s).
Mahler: Symfonieën no. 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 9; Lieder eines fahrenden Gesellen; 4 Liederen uit Des Knaben Wunerhorn. Met Roberta Alexander, Maria Ewing, Jard van Nes, Carolyn Watkinson, Benjamin Lxon, Tom Kause, het Groot Omroepkoor en het Noord-Hollands jongenskoor (1977-1987). Philips 464.321-2 (9 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 1 (1972). Philips 456.658-2.
Mahler: Symfonie no. 2; Liederen uit Des Knaben Wunderhorn (1968/1976). Met Elly Ameling, Aafje Heynis, Jessye Norman en John Shirley-Quirk. Philips 462.537-2 (2 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 9; Liederen uit Des Knaben Wunderhorn. (1976) Met Jessye Norman. Philips 464.714-2 (2 cd’s).
Mahler: Lied von der Erde; Kindertotenlieder. Met Janet Baker en James King c.q. Hermann Prey (1975/1970). Philips 454.014-2.
Messiaen: Et expecto resurrectionem; Takemitsu: November Steps (1969). Philips 426.667-2.
Rachmaninov: De 4 pianoconcerten. Met Vladimir Ashkenazy (1984-1986). Decca 421.590-2 (2 cd’s).
Rachmaninov: Pianoconcerten no. 2 en 4. Met Vladimir Ashkenazy (1984/6). Decca 414.475-2
Rachmaninov: Pianoconcert no. 3. Met Vladimir Ashkenazy (1986). Decca 417.239-2.
Ravel: Boléro; 2e Suite Daphnis et Chloé; Ma mère l’oye; La valse ; Rhapsodie espagnole. (1971). Philips 438.745-2 (2 cd’s).
Ravel: 2e Suite Daphnis et Chloé; Ma mère l’oye; (1971). Philips 416.495-2.
Schumann: De 4 symfonieën; Ouvertures Manfred en Genoveva (1981-1984). Philips 442.079-2 (2 cd’s).
Shostakovitch: Symfonie no. 5 (1981). Decca 425.066-2.
Shostakovitch: Symfonieën no. 6 en 12 (1982/1983). Decca 425.067-2.
Shostakovitch: Symfonie no. 8. (1982) Decca 425.071-2.
Shostakovitch: Symfonie no. 11 (1983). Decca 425.072-2.
Shostakovitch: Symfonie no. 13 (1984). Met Marius Rintzler. Decca 425.073-2.
Shostakovitch: Symfonie no. 14; 6 Gedichten van Marina Tsvetaeva. Met Julia Varady, Dietrich Fischer-Dieskau en Ortrud Wenkel. (1980). Decca 425.074-2.
Strauss: Alpensinfonie (1985). Philips 416.156-2.
Strauss: Also sprach Zarathustra (1987). Philips 420.521-2.
Strauss: Ein Heldenleben (1970). Philips 432.276-2.
Strauss: Tod und Verklärung; Tijl Uilenspiegel; Don Juan (1981/1982). Philips 411.442-2.
Tschaikovsky: De 6 symfonieën; Manfredsymfonie; Slavische mars; Francesca da Rimini; Capriccio italien (1964-1979). Philips 442.061-2 (6 cd’s).
Nikolaus Harnoncourt
Bach: Matthäus Passion (selectie). Met Kurt Equiluz, Ruud van der Meer, Robert Holl e.a. het St. Bavo jongenskoor en Concertgebouwkoor (1985). Teldec 2292-42411-2.
Brahms: Vioolconcert; Dubbelconcert. Met Gidon Kremer, Clemens Hagen (1996). Teldec 0630-13137-2.
Bruckner: Symfonie no. 3 (1995). Teldec 4509-98405-2.
Bruckner: Symfonie no. 4 (1997). Teldec 0630-17126-2.
Dvorak: Symfonie no. 7; De houtduif (1996). Teldec 3984-21278-2.
Dvorak: Symfonie no. 8; De middagheks (1999). Teldec 3984-24487-2.
Dvorak: Symfonie no. 9; De waterman (2000). Teldec 3984-25254-2.
Haydn: Symfonieën no. 68, 93 en 100 (1986/1981/1985). Teldec 9031-74859-2.
Haydn: De Londense symfonieën (1979-1988). Teldec 4509-92628-2 (5 cd’s).
Haydn: Symfonieën no. 94 en 95 (1981/1980). Teldec 9031-73148-2.
Haydn: Symfonieën no. 96 en 97 (1981/1980). Teldec 9031-77315-2.
Haydn: Symfonieën no. 98 en 99 (1979/1988). Teldec 2292-46331-2.
Haydn: Symfonieën no. 101 en 102 (1988). Teldec 2292-43675-2.
Haydn: Symfonieën no. 103 en 104 (1987). Teldec 2292-43526-2.
Mozart: Symfonieën no. 25, 26 en 28 (1983/1988).Teldec 4509-91189-2.
Mozart: Symfonieën no. 29-31 (1984-1988). Teldec 4509-91187-2.
Mozart: Symfonieën no. 32-34 (1984/1981/1980). Teldec 4509-91190-2.
Mozart: Symfonieën no. 35 en 36 (1980/1984). Teldec 9031-77595-2.
Mozart: Symfonieën no. 38 en 39 (1981/1984). Teldec 9031-77596-2.
Mozart: Symfonieën no. 40 en 41 (1983/1982). Teldec 9031-75861-2.
Mozart: Symfonieën no. 31-41 (1980-1988). Teldec 9031-72484-2 (4 cd’s).
Mozart: Pianoconcerten no. 23 en 26 (1983). Met Friedrich Gulda. Teldec 4509-92150-2 of 4509-97483-2.
Mozart: Concert voor 2 piano’s en orkest. Met Chick Corea en Friedrich Gulda (1983). Teldec 2292-42988-2.
Mozart: Cosi fan tutte. Met Charlotte Margiono, Dolores Ziegler, Anna Steiger, Deon van der Walt, Gilles Cachemaille, Thomas Hampson (1991). Teldec 9031-71381-2 (2 cd’s). Hoogtepunten: 9031-76455-2.
Mozart: Don Giovanni. Met Thomas Hampson, Robert Holl, Edita Gruberova, Hans Peter Blochwitz, Roberta Alexander en het Nederlands Operakoor (1988). Teldec 2292-44184-2 (3 cd’s); Hoogtepunten: 9031-72485-2.
Mozart: Le nozze di Figaro. Met Thomas Hampson, Charlotte Margiono, Barbara Bonney, Anton Scharinger, Petra Lang, Kurt Moll, Philip Langridge en het koor van de Nederlandse opera (1994). Teldec 4509-90861-2 (3 cd’s).
Mozart: Der Schauspieldirektor; Salieri: Prima la musica. Met Magda Nador, Krisztina Laki, Roberta Alexander, Robert Holl, Thomas Hampson en Harry van der Kamp (1986). Teldec 2292-43201-2.
Mozart: Thamos. Met Thomas Thomaschke, Anne-Marie Mühle, Marius van Altena, Harry van der Kamp en Collegium vocale Gent (1980). Teldec 2292-42895-2.
Schubert: De 8 symfonieën (1992). Teldec 4509-91184-2 (4 cd’s).
J. Strauss: Walsen enz. (1986). Teldec 9031-74786-2.
Strauss: Die Fledermaus. Met Josef Protschka, Barbara Bonney, Edita Gruberova, Werner Hollweg, Waldemar Kmennt, Anton Scharinger, Marjana Lipovsek, Elisabeth von Magnus en het Koor van de Nederlandse Opera (1987). Teldec 2292-42427-2 (2 cd’s); Hoogtepunten: 4509-91974-2.
Mariss Jansons
Berlioz: Symphonie fantastique; Ouverture Carnaval romain (1992). EMI 754.479-2.
Neeme Järvi
Prokofiev: De 5 pianoconcerten. Met Boris Berman (1989). Chandos CHAN 8938 (2 cd’s)
Rachmaninov: Paganinirapsodie; Saint-Saëns: Pianoconcert no. 2 (1981). Met Bella Davidovich. Philips 410.052-2.
Reger: Hiller variaties; 4 Symfonische gedichten naar Böcklin (1989). Chandos CHAN 8794.
Stravinsky: Jeu de cartes; Orfeus (1991). Chandos CHAN 9014.
Eugen Jochum
Bach: Johannes Passion. Met Agnes Giebel, Marga Höffgen, Ernst Häfliger, Alexander Young, Walter Berry, Franz Crass en het Groot Omroepkoor (1967). Philips 426.645-2, 462.173-2 (2 cd’s).
Bach: Matthäus Passion. Met Ernst Häfliger, Walter Berry, Agnes Giebel, Marga Höffgen, John van Kesteren, Franz Crass en het Groot Omroepkoor (1965). Philips 420.900-2 (3 cd’s).
Beethoven; Symfonieën no. 6 en 8 (1968/9). Philips 434.529-2.
Beethoven: Symfonie no. 9 (1969) . Met Liselotte Rebmann, Anna Reynolds, Anton de Ridder, Gerd Feldhoff en het Groot Omroepkoor. Philips 432.225-2.
Bruckner: Symfonie no. 5 (1964). Philips 426.107-2, 464.693-2.
Grieg: Pianoconcert; Schumann: Pianoconcert (1979). Met Emil Gilels. Tahra TAH 241.
Mahler: Lied von der Erde. Met Nan Merriman en Ernst Häfliger (1963). Philips 439.471-2, DG 463.628-2.
Schubert: Symfonie no. 8; Beethoven: Symfonie no. 5 (1952). Tahra TAH 238.
Strauss: Don Juan; Tijl Uilenspiegel; 2 Suites uit Der Rosenkavalier. (1960). Philips 442.281-2 (2 cd’s).
Herbert von Karajan
Brahms: Symfonie no. 1; Strauss: Don Juan. (1943). DG 423.527-2.
Beethoven: Ouverture Leonore III; Brahms: Symfonie no. 1; Strauss: Don Juan; Sluierdans uit Salome; Weber: Ouverture Freischütz (1943). DG 423.526-2 (6 cd’s).
Paul van Kempen
Tschaikovsky: Symfonie no. 5; Capriccio italien (1951). Philips 420858-2.
Erich Kleiber
Beethoven: Symfonieën no. 5 en 6 (1953). Decca 417.637-2.
Beethoven: Symfonieën no. 3 en 5 (1951, 1953). Decca 467.125-2.
Otto Klemperer
Bach: Cantate no. 202 (1957). Met Elisabeth Schwarzkopf. EMI 567.206-2.
Bartók: Altvioolconcert. Met William Primrose (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Beethoven: Symfonie no. 7; Mahler: Lieder eines fahrenden Gesellen; Mozart: Symfonie no. 25 (1948). Met Hermann Schey. Archiphon ARC 109.
Beethoven: Concertaria Ah! Perfido. Met Gré Brouwenstijn (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Falla: Nachten in de Spaanse tuinen; Janacek: Sinfonietta; Beethoven: Ah! Perfido; Bartók: Altvioolconcert (1951). Met Willem Andriessen, Gré Brouwenstijn en William Primrose. Music & Arts CD 752.
Mahler: Symfonie no. 2. Met Jo Vincent en Kathleen Ferrier (1951). Decca 425.970-2.
Mahler: Kindertotenlieder. Met Kathleen Ferrier. (1951). Decca 425.995-2.
Mozart: Concertaria Non temer, amato bene. Met Elisabeth Schwarzkopf (1957). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Schönberg: Verklärte Nacht (1955). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Strauss: Tijl Uilenspiegel; Bruckner: Symfonie no. 7 (1957). Music & Arts CD 751.
Kyril Kondrashin
Borodin: Symfonie no. 2; Rimsky-Korsakov: Scheherazade (1980). Met Herman Krebbers. Philips 464.735-2.
Hindemith: Celloconcert; Klarinetconcert (1973). Met Tibor de Machula c.q. George Pieterson. Etcetera KTC 1006.
Rachmaninov: Symfonische dansen; Tschaikovsky: Orkestsuite no. 3 (1976/1974). Emergo EC 3962-2.
Rimsky-Korsakov: Scheherazade (1980);. Met Herman Krebbers. Philips 442.643-2.
Scriabin: Symfonie no. 3 (1976). Etcetera KTC 1027.
Josef Krips
Beethoven: Symfonie no. 7 (1952). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Mozart: Symfonieën no. 21-41 (1973). Philips 454.085-2 (12 cd’s).
Mozart: Symfonieën no. 21-25. (1972). Philips 426.973-2.
Mozart: Symfonieën no. 31, 35 en 36 (1972/1973). Philips 426.063-2.
Mozart: Symfonieën no. 32, 38 en 40 (1973/1972). Philips 422.476-2.
Mozart: Symfonieën no. 39 en 41 (1972). Philips 422.974-2.
Mozart: Symfonieën no. 40 en 41. (1972). Philips 464.721-2.
Rafael Kubelik
Bruckner: Symfonie no. 3 (1954). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Dresden: Dansflitsen. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Dvorak: Symfonie no. 7 (1950). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Janacek: Taras Bulba (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Mendelssohn: Vioolconcert. Met Isaac Stern (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Rachmaninov: Pianoconcert no. 2. Met Julius Katchen (1951). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Tansman: Musique pour orchestre (1950). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Igor Markevitch
Berg: Vioolconcert (1967). Met Arthur Grumiaux. Philips 462.856-2 (2 cd’s).
Tschaikovsky: Ouverture 1812 (1964). Philips 438.386-2, 442.586-2 (2 cd’s).
Neville Marriner
Elgar: Enigma variaties; Pomp and circumstance marsen no. 1, 2 en 4. Philips 434.159-2.
Holst: The planets; Elgar: Pomp and circumstance marsen no. 1, 2 en 4. Belart 450.053-2.
Willem Mengelberg
Bach: Ged. uit de Orkestsuites; Klavecimbelconcert BWV 1056; Vivaldi: Ged. uit de Concerti op. 8; J.C. Bach: Pianoconcert T 295/1; Mozart: Eine kleine Nachtmusik. Met Agi Jambor en Marinus Flipse. Archive documents ADCD 112.
Bach: Matthäus Passion. Karl Erb, Willem Ravelli, Jo Vincent, Ilona Durigo, Louis van Tulder, Herman Schey en het Amsterdams Toonkunstkoor (1939). Philips 416.206-2 en 462.092-2 (3 cd’s), 462.871-2 (2 cd’s).
Beethoven : De 9 symfonieën; Ouverture Fidelio (1940). Met To van der Sluys, Suze Luger, Louis van Tulder, Willem Ravelli en het Amsterdams Toonkunstkoor. Philips 462.526-2 (5 cd’s).
Beethoven: Symfonie no. 1; Pianoconcert no. 5; Liszt: Hongaarse fantasie; Schelling: Overwinningsbal; Tschaikovsky: Slavische mars; Händel: Ged. uit Alcina. Wilhelm Backhaus en Cor de Groot met ook het New York filharmonisch orkest en het Omroeporkest Breslau. Archive documents AD 105/6 (2 cd’s).
Beethoven: Symfonieën no. 1 en 2 (1940). Philips 416.200-1.
Beethoven: Symfonie no. 3 (1940). Philips 416.201-2.
Beethoven: Symfonieën no. 4 en 5 (1940). Philips 416.202-2.
Beethoven: Symfonieën no. 5 en 6 (1940). Teldec 3984-28408-2.
Beethoven: Symfonie no. 6; Ouverture Fidelio (1940). Philips 416.203-3
Beethoven: Symfonieën no. 7 en 8 (1940). Philips 416.204-2.
Beethoven: Symfonie no. 7; Cherubini: Ouverture Anacreon; Mendelssohn: Ged. uit Midzomernachtsdroom. (ook met het BBC symfonie orkest en het Berlijns omroeporkest). Archive documents ADCD 111.
Beethoven: Symfonie no. 9 (1940). Met To van der Sluys, Suze Luger, Louis van Tulder, Willem Ravelli en het Amsterdams Toonkunstkoor. Philips 416.205-2.
Brahms: Symfonie no. 1; Schubert: Ouverture, Entr'acte- en Balletmuziek no. 2 uit Rosamunde (1940). Philips 416.210-2.
Brahms: Symfonie no. 2; Tragische ouverture (1940). Teldec 8.44156.
Brahms: Symfonie no. 3; Debussy: Prélude à l’après midi d’un faune; Franck: gedeelten uit Psyché; Liszt: Les préludes. Archive Documents ADCD 107.
Brahms: Ein deutsches Requiem (1940). Jo Vincent, Max Kloos en het Amsterdams Toonkunstkoor. Philips 416.213-2, 468.099-2 (3 cd’s).
Dvorak: Symfonie no. 9 (1941); Franck: Symfonie (1940). Teldec 8573-83025-2.
Franck: Symfonie; R. Strauss: Don Juan (1940). Philips 416.214-2; 468.099-2 (3 cd’s).
Mahler: Symfonie no. 4 (1939). Met Jo Vincent. Philips 416.211-2 en 462.096-2.
Mahler: Ged. uit Symfonie no. 5; Gluck: Ouverture Alceste; Beethoven: Ouvertures Egmont en Fidelio; Schubert: Ged. uit Rosamunde; Weber: Ouverture Oberon; Berlioz: Ouverture Carnaval romain; Wagner: Voorspel Lohengrin; Tschaikovsky: Slavische mars. Ook met New York filharmonisch orkest. Symposium SYMCD 1078.
Puccini: Ged. uit Madama Butterfly; Mozart: Exsultate jubilate; Weber: Gedeelten uit Oberon; Bach: Ged. uit de Matthäus Passion. Met Gerald Moore, Bernard van den Bosch, Ria Ginster, Ruth Horna, Jo Vincent, Ilona Durigo, Karl Erb, Willem Ravelli en het Amsterdams Toonkunstkoor. Archive Documents ADCD 109.
Rachmaninov: Pianoconcerten no. 2 en 3. Met Walter Gieseking. Music and Arts MACD 250.
Röntgen: 6 Oudnederlandse dansen. Concertgebouworkest (op verzamel cd In Holland staat een huis). Philips 462.104-2.
Schubert: Symfonieën no. 8 en 9 (1939/40). Philips 416.212-2, 468.099-2 (3 cd’s).
Schubert: Gedeelten uit Rosamunde, Claudine von Villa Bella en Didone abbandonata;
R. Strauss: Ein Heldenleben (1941). Teldec 9031-76441-2; 3984-28409-2 (met Don Juan en Tijl Uilenspiegel door het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Clemens Krauss.
R. Strauss Ein Heldenleben (1941); Don Juan (1938). Pearl GEM 0008, Dutton CDEA 5025.
R.Strauss: Ein Heldenleben(1941); Don Juan (1938); Wagenaar: Ouverture Cyrano de Bergerac. Dutton CDEA 5025.
Stravinsky: Ged. uit Le baiser de la fée; Koorvariaties; Perséphone; Hindemith: Vioolconcert. Met Ferdinand Helmann (deels met Vera Zorina en het Westminsterkoor en het Boston symfonie orkest). Archive Documents ADCD 110.
Tschaikovsky: Symfonieën no. 4 (1929), 5 (1938) en 6 (1941); Romeo en Julia (1930) en Serenade voor strijkorkest (1938). Music & Arts CD 809 (2 cd’s).
Tschaikovsky: Symfonieën no. 4-6; Romeo en Julia; Ged. uit Serenade voor strijkorkest. Music & Arts MACD 809.
Tschaikovsky: Symfonie no. 5; Dvorak: Vioolconcert; Beethoven: Symfonie no. 3; Ged. Egmont; Debussy: Fantaisie; Brahms: Symfonie no. 3; Vioolconcert; Schubert: Arpeggione sonate; Bruch: Vioolconcert no. 1; Wagner: Ouverture Tannhäuser. Met Maria Neuss, Herman Krebbers, Guila Bustabo, Gaspar Cassadó en Walter Gieseking. Music & Arts MACD 780.
Tschaikovsky: Symfonie no. 6 (1937). Teldec 4509-93673-2.
Tschaikovsky: Symfonie no. 6; Borodin: In de steppen van Centraal Azië; Grieg: Gedeelten uit Peer Gynt. Archive documents ADCD 108.
Tschaikovsky: Pianoconcert no. 1; Symfonie no. 5. Met Conrad Hansen en het Berlijns filharmonisch orkest. Biddulph WHL 051.
Tschaikovsky: Pianoconcert no. 1; Serenade voor strijkorkest. Met Conrad Hansen. Teldec 2292-43726-2.
De radio opnamen. Weber: Ouverture Oberon; Beethoven: Ouverture Egmont; Symfonie no. 9; Pianoconcert no. 5; Mahler: Symfonie no. 4; Lieder eines fahrenden Gesellen; Adagietto uit Symfonie no. 5; Bach: Pianoconcert in f; Cantate no. 202 Weichet nur. Betrübte Schatten; Schubert: Liebe schwärmt auf allen Wegen; Der Vollmond strahlt; Brahms: Symfonie no. 3; Vioolconcert; Mozart: Ouverture Die Zauberflöte; Fluitconcert no. 2; Bella mia fiamma…Resta, o cara; Bruch: Vioolconcert no. 1; Puccini: “Un bel di” uit Madama Butterfly; Pestalozza: Ciribiribin; Wagenaar: Ouverture De getemde feeks; Chopin: Pianoconcert no. 2; Tschaikovsky: Symfonie no. 5; Kodály: Háry Jánossuite; Pauwvariaties; Bartók: Vioolconcert no. 2; Wagner: Ouverture Tannhäuser; Ravel: 2e Suite Daphnis et Chloé; Berlioz: Ged. uit La damnation de Faust; Grieg: Peer Gynt suite no. 1; Bloch: Vioolconcert; Strauss: Tod und Verklärung. Met Cor de Groot, Hermann Schey, To van der Sluys, Betty van den Bosch – Schmidt, Ria Ginster, Guila Bustabo, Grace Moore, Theo van der Pas, Agi Jambor, Herman Krebbers, Zoltán Székely, Walter Gieseking, Joseph Szigety, Suze Luger, Louis van Tulder, Willem Ravelli en Jo Vincent. Q Disc 97016 (10cd’s).
Dutch Masters. Schubert: Symfonieën no. 8 en 9; Brahms: Deutsches Requiem; Franck: Symfonie; Strauss: Don Juan. Met Jo Vincent, Max Kloos en het Amsterdams Toonkunstkoor. Philips 468.099-2 (3 cd’s).
Dimitri Mitropoulos
Brahms: Symfonie no. 3; Strauss: Also sprach Zarathustra (1958). Orfeo C 458971.
R. Strauss: Also sprach Zarathustra (1958). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Pierre Monteux
Beethoven: Symfonie no. 3; Schubert: Symfonie no. 8 (1962). Philips 420.853-2.
Brahms: Symfonieën no. 1 en 3; Tragische ouverture ; Vioolconcert ; Berlioz : Symphonie fantastique ; Sibelius : Vioolconcert ; Stravinsky : Petroesjka (1950). Met resp. Nathan Milstein en Jan Damen. Tahra TAH 175/8.
Brahms: Vioolconcert. Met Nathan Milstein (1950). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Ravel: Daphnis et Chloé (compleet) (1955). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Wagner: Siegfried Idyll (1953). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Charles Munch
Brahms: Vioolconcert (1948). Met Ossy Renardi. Dante Lys LYS 478.
Willem van Otterloo
Franck: Symfonie (1964). Philips 442.296-2 (2 cd’s).
Nicola Rescigno
Bellini: Oh! S’io potessi – Col sorriso d’innocenza uit Il pirata (1959). Met Maria Callas. EMI 566.432-2.
Hans Rosbaud
Schönberg: Orkestvariaties (1958). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Webern: 6 Orkeststukken (1959). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Kurt Sanderling
Beethoven: Pianoconcerten no. 3 en 4 (1995). Met Mitsuko Uchida. Philips 446.082-2
Wolfgang Sawallisch
Beethoven: Symfonieën no. 1, 3 en 8 (1993). EMI 573.323-2b (2 cd’s).
Beethoven : Symfonieën no. 4, 5, 6 en 7 (1991). EMI 573.326-2 (2 cd’s).
Carl Schuricht
Mahler: Lied von der Erde (1939). Met Kerstin Thorborg en Carl Martin Ohman. Minerva MN-A30.
Georg Solti
Mahler : Symfonie no. 4 (1961). Met Sylvia Stahlman. Decca 458.383-2 (2 cd’s).
Mahler: Lied von der Erde (1992). Met Marjana Lipovsek en Thomas Moser. Decca 440.314-2.
Leopold Stokowski
Berlioz: Ouverture Le carnaval romain. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Brahms: Symfonie no. 2. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Debussy: Prélude à l’après midi d’un faune. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Falla: El amor brujo. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
George Szell
Beethoven: Symfonie no. 5; Sibelius: Symfonie no. 2 (1964). Philips 420.771-2.
Chausson: Poème. Met Arthur Grumiaux. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Mozart: Symfonie no. 41; Pianoconcert no. 9. Met Rudolf Firkusny (1958). Sony 68445.
Ravel: La valse. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Walton: Partita (1958). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Klaus Tennstedt
Beethoven: Vioolconcert; Bruch: Vioolconcert no. 1 (1989). Met Kyung-Wha Chung. EMI 754.072-2.
Michael Tilson Thomas
Ives: Symfonie no. 3; 2e Orchestral set (1982). Sony 37823.
Edo de Waart
Wagner: Ouvertures Der fliegende Holländer, Die Feen en Tannhäuser met Venusbergmuziek (1979). Philips 400.089-2.
Heinz Wallberg
Beethoven: Pianoconcert no. 1; Mozart: Pianoconcert no. 25 (1992). Met Martha Argerich. EMI 556.974-2.
Bruno Walter
Brahms: Pianoconcerten no. 1 en 2 (1936). Met Vladimir Horowitz. Radio Years RY 54; no. 1 apart: Music & Arts MACD 810.
Mahler: Symfonie no. 4. Met Elisabeth Schwarzkopf (1952). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
Mozart: Symfonie no. 40. Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
R. Strauss: Don Juan (1952). Q-Disc MCCL 97018 (14 cd’s).
DVD en VHS video
Eduard van Beinum
Beethoven: Symfonie no. 3 (1957). Q-Disc
Carlos Kleiber
Beethoven: Symfonieën no. 4 en 7 (1983). Philips 070-100-3 (VHS beeldband).
Willem Mengelberg
Weber: Ouverture Oberon; Bizet: Adagietto uit L’Arlésienne; Berlioz: Hongaarse mars uit La damnation de Faust. Q Disc 97016.
(febr. 2006)