Fonografie Muziek

CASTRATEN

CASTRAAT ALS TWEETER Het kind in de man. De van veel pracht en praal getuigende tonelen van de 18e eeuwse Italiaanse opera vormden het decor voor de zangkunst van de castraten. Een eeuwen­lang uitgestorven zangkunst, die thans weer herleeft en veel belangstelling trekt. Kunst - de gulden snede - én tegennatuurlijk. "Wat voor een atleet!"  Verrukt rustte het oog van de jonge Napolitaanse op de figuur van de gestalte van de voor haar lopende man: boven zijn wespentaille welfde een geweldige, bijna vierkanten borstkas, die leek te passen bij een roeier. De tred deed nogal aanstellerig aan, op effect belust, maar was toch fraai week en lenig, zoals men dat van een hoogspringer zou verwachten. De pruik kon zich nauwelijks verzetten tegen de druk van het echte hoofdhaar - het was het toonbeeld van kracht, bevalligheid en zelfverzekerdheid. Een schilder zou erdoor zijn geïnspireerd!Eigenaardig was alleen het gedrag van de mensen, die dit oerbeeld van mannelijkheid tegemoet kwamen. Een geringschattende glimlach vertoonde zich in hun gelaatsuitdruk­king, sommigen snoven verachtelijk door hun neus, andere grinnikten. En ook toen de beau zich een keer kort naar de achter hem wandelende dame omkeerde, herkende ook zij, wie haar aanvankelijke bewondering gold: een neutrum. Eén van de vele castraten, die op de diverse operatonelen van haar stad zowel voor schandalen als voor kunstge­not zorgden.De aanwijzingen waren overduidelijk. Het gezicht was zonder de geringste aanduiding van iets wat op baardgroei wees, de borst duidelijk gerond, van een adamsappel was zelfs rudimentair niets te zien. Alles wees erop, dat ook deze schijnbare krachtpatser behoorde tot diegenen, die men als tien- of elfjarige koorknaap op basis van zijn mooie stem en zijn grote muzikaliteit aan een "bijzondere behandeling" had onderworpen en had gecastreerd.Wat tegenwoordig eigenlijk alleen nog met weerloze dieren wordt gedaan, werd vroeger ook op jonge mannen toegepast. Dat gebeurde zelfs in het openbaar: castreren. De medicus verstaat onder het uit het latijn stammende "castrare" (ontmannen) de opera­tieve verwijdering van de manlijke geslachtsklieren, de testikels. Wanneer de castratie wordt uitgevoerd voordat de puberteit intreedt, dan heeft dat het uitblijven van de geslachtsrijpheid tot gevolg.Het strottehoofd verhardt niet, wat dankzij het ontbreken van een adamsappel duidelijk wordt. Niet alleen de borsten van de halve man worden ronder als kleine heuvels, ook hun gedrag blijft kinderlijker en hun stembanden behouden hun oorspronkelijke, kinder­lijke lengte. Terwijl bij een normale, even oude puber de stem ongeveer een octaaf zakt, ontstaat bij de castraat een verwarrende en tegelijk verleidelijke tegenstelling tussen jongensstem en machtig mannenlichaam. Dat gebeurt tenminste bij een passende training.Wie echter de "evirati" (de verknipten, want zo noemde men driehonderd jaar geleden de castraten ook) gelijkstelt met eunuchen, maakt een fout. Want die waren er nog erger aan toe. De met name als harembewakers tot roem gekomen mannen moesten als "volledig verminkten een metalen buis dragen". Zo drastisch is het omschreven in een medisch handboek uit het jaar 1707.Hoewel deze menselijke kapoenen over vrijwel niets meer beschikten wat voor jonge man­nen het leven zo levenswaard maakt, ofschoon ze werden uitgelachen en zelfs werden geslagen - door de moederkerk werden ze steeds gekoesterd. Weliswaar ver­bood paus Leo VI ze al in de negende eeuw om te trouwen en stelde hij ze bloot aan publieke verkrachting, in het speciale geval van de begaafde zanger bood de kerk sinds 1562 letterlijk een beschermend dak door hem op te nemen in het koor van de Sixtijnse kapel, hoewel de R.K. kerk castratie sinds 1587 verbood.Van meet af aan gold voor de kerk de wet "Mulier taceat in ecclesia" - de vrouw heeft in de kerk te zwijgen. Maar omdat men in de graag zwaar bezette kerkkoren niet zonder de hoge stemmen kon - het koor zong tenslotte de lof Gods - bezette men de sopraan- en altstemmen met knapen en falsettisten. Totdat paus Leo XIII een eind maakte aan dat gebruik.Het akoestische genoegen van de knapen hield echter slechts stand totdat bij hen de stemwisseling optrad en de falsettisten boden met hun onnatuurlijke toonkleuring van de kopstem slechts een pover surrogaat. Wat lag dus meer voor de hand dan naar een vervangende oplossing te zoeken en die ook kerkideologisch te funderen?Als zo vaak in de geschiedenis moesten ook ditmaal de zeden en de moraal voor de rechtvaardiging worden geofferd. Want de vrouwonvriendelijkste onder de priesters beweerden eenvoudig: als een schoonheid, die in het theater zingt, haar kuisheid wil bewaren, is dat vergelijkbaar met iemand, die in de Tiber wil springen zonder natte voeten te krijgen. Omdat die rivier niet Rijn, Maas of IJssel werd genoemd, valt makke­lijk in te zien, dat deze kenner van de wereld, vrouwenhater en pessimist een Italiaan was: paus Cle­mens XI, die van 1700 tot 1721 op de heilige stoel troonde. Met zijn dubbele moraal was hij wel een groot voorvechter van het castratendom; de laatste vertegenwoordiger van zijn soort zong nog in 1901 in de Sixtijnse kapel. Als elegante oplossing greep men derhalve naar de koorknapen met de fraaiste stem­men als ze ongeveer tien jaar oud waren. Men overlegde met engelentong met de ouders en spiegelde hen voor wat de tijdige ontmanning wel niet voor enorme voordelen had voor de toekomstige loopbaan van de veelbelovende spruit. Op die manier kreeg hij immers alle kans om zich aan de anonimiteit te ontworstelen, om beroemd en rijk te worden. De arme ouders konden vrijwel niets doen tegen de zachte greep van de kerk op hun zoon.Dat tenslotte slechts een paar promille van de verminkte knapen genoeg begaafd was, voldoende uithoudingsvermogen had en de zware psychische zowel als fysieke belast­baar­heid toonde, werd er welwijselijk niet bij gezegd. Temeer, omdat het ook voor de pedagogen van de koorknapen om een aantrekkelijk geldelijk gewin ging. Hij verzekerde zich namelijk  via een contract van de garantie op tweederde van de verdiensten, die voortvloeiden uit de eerste vierentwintig beroepsmatige engagementen van zijn leerling, de helft van de daarop volgende vierentwintig engagementen en een derde van het honorarium uit het verdere leven van de castraat.Ongeveer vijfduizend jongens werden in de 18e eeuw jaarlijks door bereidwillige chirur­gijns, dierenartsen, ja zelfs barbiers aan deze smadelijke procedure onderworpen. Tegenover buren en kennissen verkondigden de ouders het smoesje, dat de operatie van de jongeling het gevolg was van een ongeval tijdens het paardrijden, van een beet van een wild zwijn of van een snavelhouw van een kalkoen. De stad, waarin de messen het wildst werden rondgezwaaid, was ongetwijfeld Napels, dat in het toenmalige Europa bekend stond als Castropolis.Wat vervolgens na de nogal probleemloze ingreep met de ongelukkigen gebeurde, is nauwelijks voorstelbaar. Gedurende de tien tot twaalfjarige opleiding tot manlijke so­praan moesten ze onder andere gedurende zes tot acht uur per dag durende oefenin­gen hun middenrifspieren zodanig trainen, dat ze hun adem twee of beter nog drie minuten konden inhouden. Met name leerden ze zo de bijzondere ademtechniek van het "mezza di voce" beheersen: de kunst om een toon volkomen gelijkmatig te laten aanzwellen en wegsterven.Tegenwoordige zangers ademen gemiddeld tijdens een aria ongeveer elke vijf tot acht seconden in en uit. Van de toenmalige castraten weten we op basis van de voor hen geschreven aria's en uit berichten van tijdgenoten, dat ze een frase ongeveer vijftig seconden met volle kracht konden aanhouden. Om dat te bereiken, oefenden ze in de open lucht, op rumoerige pleinen, markten of in havens om met hun stem boven het hevige omgevingslawaai uit te komen. Ze zochten ook graag plaatsen op met een behoorlijke echo, zodat ze zichzelf konden controleren.Verder bedacht men hen de kunst der etiquette bij en kregen ze toneelonderricht, spraak-, taal- en balletles. In de zangersscholen kregen ze de warmste kamers zodat hun stem geen enkel risico liep. Het resultaat van een dergelijke opleiding was frappant. De legendarische castraat Baldassare Ferri (1610-1680) zong zonder tussendoor adem te halen de vieren­twin­tig tonen van twee chromatische toonladders in langzaam tempo en demon­streerde boven­dien op elke toon een lange triller.In het algemeen waren de kunstige versieringen van lange noten een bijzondere indicatie van de virtuositeit en het smaakbesef van de opgefokte menselijke nachtegalen, van wie de nesten vooral in Napels en Bologna waren te vinden. Behalve de gangbare triller, die bestaat uit zon snel mogelijke wisseling tussen de hoofdnoot en de direct daarboven liggende toon, bestonden andere, in hoge mate geïmproviseerde versieringen van het voorgeschreven gezang.Zoals bijvoorbeeld het zogenaamde tremolo, dat verwant is met het vibrato van de viool; het snel herhalen van een enkele toon met steeds korter wordende notenwaarden, het anticiperen op lange noten, dat de harmonie aanscherpt, het lichte glissando tussen twee tonen, het verbinden van twee ver uiteenliggende tonen met behulp van tussen­noten of het gehamerd uitstoten van afzonderlijke tonen.Hoe die zeer expressieve en virtuoze stemmen precies klonken, is tegenwoordig niet meer aan te tonen. Weliswaar bestaat een opname van de laatste castraat, die in dienst van de pauselijke kapel werkte en werd gemaakt: professor Alessandro Moreschi (1859-1922). Als veertiger nam hij in de Capella Sistina acht soli en een trio op.Diegenen, die de bewuste grammofoonplaat uit 1902 hebben gehoord, beschrijven hun impressies echter als vernietigend. De stem klinkt spookachtig, afschuwelijk als van een volslagen onbegaafde jongen. De laatste castraat zong als de miserabelste amateur. Om op basis van zijn verrichtingen iets te zeggen over de kunst van zijn voorgangers zou een belediging zijn voor de adem- en stembandvirtuozen uit de barok.Wat gedurende de 18e eeuw van castraten als te horen was, moet wel geweldig zijn geweest en rechtvaardigt de classificatie van juist die periode als "de gouden eeuw van de zangkunst". Dat tijdvak werd op castraatgebied gedomineerd door een Pier Frances­co Tosi (ca. 1645-1732), Senesino (eigenlijk Francesco Bernardi, ca. 1680- ca. 1750), Antonio Bernacchi (1685-1756), Caffarelli (eigenlijk Gaetano Majorano, 1703-1783), Giovanni Cusanino (eigenlijk Carestini, ca. 1705 -1760), Felice Salimbeni (ca. 1712-1751), Giz­zielo (eigen­lijk Gioac­chi­no Conti, 1714-1761), Giovanni Manzuoli (ca. 1725 - ca. 1780), Giuseppe Aprile (1738-1813),  Gasparo Pacchirotti (1740-1821), Luigi Marchesi (1755-1829),  Girola­mo Cres­cen­tini (1762-1846) en Giovanni Battista Velluti (1780-1861). Opvallend, dat velen een nom d'artiste aannamen.Uit de keel van een volwassen halfman kwam de stem van een technisch volleerd zingende knaap - en wel met geweldige kracht. De stem was volumineuzer dan die van de tegenwoordige prima-donna’s; manlijker, lichtsterker en met talloze kleurnuancen. De tonen konden parelend klinken zoals bij een fluit, maar ze konden ook zacht als dons van onder het plafond van het theater komen aanzweven en ze konden met de kracht van een klaroenstoot worden voortgebracht.De castraten en hun tegenspelers, de prima-donna’s waren niet alleen om hun stemver­mogens de onbeperkte heersers van het operatoneel in die tijd. Ze grepen ook autoritair en creatief in bij de opera. De componist moest zich schikken naar de wensen van zijn sterren. Hij legde een aria nog wel in grote lijnen vast, maar liet het vervolgens aan de zangers over om die op te tuigen of zelfs om zo'n aria door een andere aria (van een andere componist) te vervangen.De handeling van een opera interesseerde destijds de bezoekers nauwelijks - belangrijk was uitsluitend en alleen het optreden van de held, van de superstar. Zolang het orkest de ouverture speelde en de spelers van nevenrollen hun recitatieven en aria's afwikkel­den, onderhield men zich van loge tot loge, liet de bedienden chocolade en ijs serveren of speelde men zelfs kaart. Ondertussen paradeerden de topkunstenaars al over het toneel, poetsten ze omstandig hun neus, zwaaiden ze doodleuk naar hun clacque in de zaal en lieten ze door ook doodgemoedereerd op het open toneel aanwezige pages hun kostuum in orde brengen. Pas wanneer hun coloratuuraria aan de beurt was, traden ze met grote gebaren naar de rand van het toneel om hun aria met zwier te presenteren.Daarbij maakten ze simpelweg van een scheet een donderslag: ze zuchtten niet, ze snikten. Ze waren niet eenvoudigweg treurig, maar vielen van hartzeer flauw en stierven temidden van guirlandes zelfbedachte versieringen een coloratuurdood eerste klas.Het leed geen enkele twijfel: de barokopera was een amusementsrevue van de beste soort en muntte uit door zeer gekunde eigen profilering van prima-donna’s en castraten. Het genre historisch absoluut correct te laten herleven is gelukkig ook de meest fana­tieke voorvechters van authenticiteit niet ingevallen. De knapen uit de twintigste eeuw leven wat dit betreft een stuk zorgelozer."Hem zal ik het eens laten horen!" De woede van de beroemde trompettist Antonio Crespi was schier grenzeloos. "Een vijftienjarige, die me concurrentie wil aandoen? Die zal ik zodanig blameren, dat hij zijn mond nooit meer durft opendoen! Hoe heet hij trouwens eigenlijk? Carlo Broschi?" Op weg naar het theater toonde de man, die alge­meen werd beschouwd als de beste koperblazer uit Rome, dat het eigenlijk een schan­daal was, dat hij in een wedstrijd moest aantreden tegen een jonge, volslagen onbeken­de zanger. Geraffineerd rondgestrooide geruchten over het kunnen van een nieuwe ster aan het castratenfirmament hadden er gelukkig veel toe bijgedragen, dat de opera op die achtste mei van het jaar 1720 tot de laatste plaats bezet was. Zo was tenminste te verwachten, dat veel mensen getuige zouden zijn van zijn triomf over de uitdager. Ook de hertog liet zich de door sponsoren - ja, ook toen al! - mogelijk gemaakte wedstrijd tussen een trompettist en een castraat niet ontgaan.Blazer Crespi begon het duel. Een cadens van zestien maten lengte bood een waar trompetvuurwerk - maar Carlo Broschi glimlachte slechts vriendelijk, trad naar voren en herhaalde het bravourstukje toon voor toon en van buiten. Crespi verhoogde de hinder­nissen op het muziekparcours. Zijn korte, met tongstoten voortgebrachte tonen, de reusachtige, bijna ongelooflijke sprongen en trillers - dat alles leek het toppunt aan moeilijkheden. Maar de magere, hoog opgeschoten jongen gaf ook die frase helder en duidelijk weer. Crespi's gezicht liep rood aan van woede. Hij begon een langzaam klimmende reeks drieklanken op de fraaiste legatomanier en toen hij zijn instrument op de hoogste toon de geest liet geven, braken zijn bewonderaars in jubel uit: dat moest de overwinning betekenen!Maar Carlo opende zijn mond, voerde de stijgende reeks verder, liet de melodie daarna tot het uitgangspunt terugkeren en begon daar een steeds sneller wordende triller. De trompettist restte nog maar één ding: in te zetten op de op een na laatste toon. Nu was hij in het voordeel, want hij was later begonnen. Maar zijn goed getrainde longen konden ook nu niet met die van Carlo Broschi concurreren. Tenslotte moest hij het instrument van zijn lippen nemen - een geslagen man. Maar nog steeds hield Carlo, moeiteloos trillers zingend de lange toon in één adem aan totdat het orkest na een handgebaar van hem de cadens eindigde en zo duidelijk maakte, wie hier de zegepalm had gewonnen.Van die dag af dateert de carrière van de vermoedelijk bekendste zanger aller tijden: Farinelli (1705-1782). Uit dankbaarheid jegens de beide broers Farina, die zijn debuut finan­cieel mogelijk maakten, legde hij zijn geboortenaam af en werd onder zijn aange­nomen artiestennaam het toonbeeld van een speciale zangcultuur.Er was ook een heel bijzondere reden om de familienaam te vervangen. In 1712, toen Carlo zeven jaar oud was, had zijn vader als burgemeester van Bologna een greep in de stadskas gedaan en was naar de gevangenis verdwenen. Een zogenaamde huisvriend werd voogd van de jongen en liet als een van zijn eerste daden de jongen - zonder medeweten van zijn moeder - castreren.Nicolo Porpora, destijds Europa's beste zangpedagoog en muziekleraar, legde zich in zijn instituut toe op de vorming van Farinelli. Wat hij na jarenlange training aan de strot van de ontmande ontlokte, werd in heel Europa bejubeld. De slanke, 1,90m grote  reus beschikte over de verbluffende stemomvang van drie octaven. Als hij zijn beroemde zweltoon gedurende meer dan twee minuten uit zijn keel te voorschijn toverde en grote ruimtes vulde met een ongelooflijk mooie toon, raakte het publiek in het soort extatische geestdrift, dat we tegenwoordig haast alleen nog kennen van popconcerten.Tot 1734 had hij heel Italië veroverd. Toen haalden de politieke tegenstanders van Händel hem naar Engeland, zodat hij de Duitse immigrant het zwijgen kon opleggen. Zijn grote successen maakten inderdaad, dat Händels opera ondernemingen strandden; de componist vroeg zijn faillissement aan en is deze tegenslagen financieel en wat zijn gezondheid betreft nooit meer te boven gekomen.Gedurende drie jaar had Farinelli in Engeland een reusachtig vermogen bij elkaar gezon­gen. Hij had getriomfeerd over zijn ook ontmande concurrent Senesino en hij had terloops vergulde en met edelstenen afgezette horloges, tabaksdozen en kostbare siervogels - allemaal geschenken van vorsten en koningen - opgestreken. De snee gedurende zijn jeugd was in puur goud omgezet. Tijdens de terugreis naar Italië kreeg hij van koning Lodewijk XV diens portret, ingelijst in diamanten. Hij reisde in 1737 in konink­lijke stijl in een met zes paarden bespannen koets door naar Madrid om de Spaan­se koning Filips V met een beleefdheids bezoek te vereren.Het liep echter anders. Zijne allerkatholiekste majesteit was gedurende enige tijd het slachtoffer van een ondoorgrondelijke melancholie; hij sleet zijn leven in wekenlange periodes van het diepste stilzwijgen of dreef de kasteelbewoners met zijn degen krijsend voor zich uit, omdat hij ze voor vijanden en moordenaars hield.  Iedereen wantrou­wend verliet hij slechts sporadisch het hol van zijn verduisterde slaapkamer, wilde zich niet laten wassen en scheren en zag er dus uit als een volkomen verwaarloosde en vervuilde clochard. Noch vrouwen, noch kunststukjes van hofnars en dwergen vermochten hem uit zijn mentale beneveling te bevrijden.Maar toen geschiedde het wonder: na tien jaar zwaarmoedigheid en kluizenaarschap bleek de ongelooflijke zangkunst van Farinelli in staat om de van vuil verstarde heerser met zijn leep­ogen af en toe even uit zijn schemertoestand te bevrijden, zodat hij kort­stondig weer menselijke trekken vertoonde.Tien jaar lang zong Farinelli tegen fabelachtig honorarium de geesteszieke koning een in zijn eentonigheid uniek repertoire voor: elke avond moest hij dezelfde vier liederen - waaronder twee van Hasse - zingen en in totaal presenteerde hij ruim 3.500 maal het­zelf­de korte pro­gram­ma voor zijn monarch. Na diens dood bleef hij in Spanje, had onder de regering van Ferdi­nand VI een éminence grise met grote publieke invloed en keerde pas - na een ongena­dig ont­slag door Karel III na 23 jarig verblijf in Spanje naar zijn vaderland terug.Intussen zelf zonderling en melancholiek geworden liet hij als meervoudige miljonair in Bologna een paleis bouwen. Boven de ingang liet hij een marmeren plaat met het op­schrift "Amphion bouwde met zijn stem Thebe, ik dit huis". In 1782, negen jaar voor Wolfgang Amadeus Mozart, stierf hij in de leeftijd van 77 jaar.Na hem vervlakte de kunst van de castraatzang snel. Een nieuw tijdperk, dat van de Verlichting begon. Reeds Christoph Willibald von Gluck schreef in 1762 zijn Orfeo ed Euridice voor twee verschillende stemsoorten: in Wenen, waar de Italiaanse opera nog alleenza­ligmakend was, stond een castraat in de rol van de goddelijke zanger op het toneel, in Parijs werd deze al door een tenor vertegenwoordigd.Daar nam men letterlijk voor het eerst afstand van de merkwaardige operahelden, die in mannenkleding waren uitgedost, krijgstochten initieerden, met zwaarden omgord waren en toch slechts vrouwelijke geluiden van zich gaven. Als in die opera's van onder andere Alessandro Scarlatti, Georg Friedrich Händel Nicolo Porpora of Johann Adolf Hasse een tenor optrad, belichaamde die meestal een tiran; een bas was steeds hoge­priester en zorgde voor het plechtige; de sopraan was in de opera de partner of tegen­speelster van de castraat.Niettemin leven de castraten in bepaalde rollen voort. Niet zozeer in de Engelse specia­liteit van de Countertenor, die alleen met het bijzondere kopregister - de falsetstem - zingt. Die countertenor, ook wel alto of altus genaamd, heeft in de personen van Alfred Deller en opvol­gers als René Jacobs, Jochen Kowalski en Michael Chance de afgelopen decennia een ware renais­sance beleefd. Niet alleen in werken van Monteverdi, Schütz, Campra (L'Europe galante), Bononcini, Cesti (Orantea), Cavalli (Giasone, Il calisto, Serse), Landi (Mort d'Orfeo) en tal van opera's van Händel (Alessandro, Giulio Cesare, Jephta, Partenope, Samson, Semele, Tamarlano en Theodora is hij goed inzetbaar.En bovendien uiteraard in enige travestierollen, die elke operaliefhebber bekend zijn: Cheru­bi­no (in Mo­zarts Le nozze di Figaro), Idamantes (Idomeneo) en eventueel Mitridate (Mitri­date, rè di Ponto), Octavi­an (in Ri­chard Strauss' Rosenkavalier), componist (Ari­ad­ne auf Naxos) of Adriano (in Wag­ners Rienzi) en in de operettewe­reld Orlovsky (in Johann Strauss' Fledermaus). Maar ook in moderner werken van voornamelijk Britse origine ­als Brittens Death in Venice, Goehrs Death of Moses en Kocábs Odysseus kan hij schitteren.

Deze rollen daadwerkelijk met een castraat te bezetten zou de dernier cri van een avantgardistische regisseur kunnen zijn, die absoluut wat nieuws wil bieden. Maar hij zou dan wel al vroeg met de voorbereidingen moeten beginnen - de toenmalige stem­coaches hadden daarvoor gemiddeld tien jaar nodig en hoefden zich niet te bekommeren om medische autoriteiten en voorschriften en om mensenrechten.