Fonografie Muziek

CONCERTANTE MUZIEK VOOR BLAZERS

CONCERTANTE MUZIEK VOOR BLAZERS VAN DE BAROK TOT HET HEDEN

 

Waarschijnlijk schuilt niet altijd een meester in degene die zich beperkt. Daarom is een waarschuwing op zijn plaats voor de luisteraars die liefst meteen alles willen weten over composities voor soloblazers en de daarvan voorhanden opnamen. Wat hieronder volgt, is een erg globale, algemene opsomming waaraan – zeker waar het gaat om barokke en classicistische, maar ook om avant-gardistische stukken gaat – heel wat ontbreekt. Volledigheid is ook vrijwel uitgesloten. Hier gaat het er vooral om geïnteresseerden wat tips en aanbevelingen aan de hand te doen. Omdat veel van de concerten uit de vroegere periode kort van duur zijn en dus meestal een plaatsje kregen op solistische verzamelplaten, komen haast vanzelf ook andere, hier niet genoemde stukken, in beeld.

 

Toen in de jaren rond 1700 de nieuwe concertvorm in opkomst was, werden de vroegbarokke blaasinstrumenten zink, schalmei, kromhoorn en bomer net afgelost. De eerste plaatsen werden nu ingeruimd door hobo, travers, hoorn en fagot, waarbij zich wat later nog de klarinet voegde. Van de oudere instrumenten konden alleen de blokfluit, de trombone en de trompet zich handhaven.

Juist die trompet, het instrument van koningen en vorsten, werd in het eerste stadium van het barokke blaasconcert graag voor solistische doeleinden ingezet. Want Cologne, waar met Arcangelo Corelli en Giuseppe Torelli de twee belangrijkste componisten van concertante muziek uit die rijd werkzaam waren, telde onder de stadsmuzikanten een reeks voortreffelijke trompetvirtuozen, die ook door componisten als Perti, Jacchini en Torelli met stukken in de nieuwe vorm werden bedacht. Opnamen van deze werken die uit speeltechnische overwegingen en dankzij een voorkeur voor de hoge trompet in D vaak erg op elkaar lijken, zijn er meer dan genoeg.

Met name iemand als Maurice André ontfermde zich op voortreffelijke wijze over dit repertoire. Met zijn tot verrassende modulaties in staat zijnde toon heeft hij afgerekend met het vooroordeel dat de trompet een slechts technisch begrensd inzetbaar instrument is dat zich moet beperken tot een metalig schetterende speelwijze. André heeft in de loop der tijd zo ongeveer de hele literatuur voor zijn instrument op voortreffelijke manier laten vastleggen. In een periode van een intussen wat voorbije en mede door zijn werk opgetreden ‘trompethype’ heeft hij zich behalve aan het werk van Alessandro Stradella, Pavel Josef Vejvanovski en Johann Heinrich Schmelzer heel commercieel ook gewaagd aan allerlei bewerkingen.

Erato en EMI hebben een aantal verzamelplaten van André in de catalogus die in hun diverse samenstellingen dit veld uitgebreid bestrijken.

Een waardige opvolger vond hij in de Zweed Håkan Hardenberger die met I Musici een aantal Italiaanse barokwerken voor trompet zoals Corelli’s Sonate voor trompet en strijkers in D, Torelli’s Sonata a 5 en Petronio Franceschini’s Sonate voor 2 trompetten en strijkers – en met Reinhold Friedrich – in de werken voor 2 trompetten bundelde (Philips 442.131-2).

Op de tweede plaats moet de Venetiaan Tomaso Albinoni als schepper van barokke blaasconcerten worden genoemd. Van zijn twaalf Concerti a cinque op. 7 zijn er vier voor solo hobo, vier voor twee hobo’s en vier voor strijkers. Heinz Holliger en Maurice Bourgue met I Musici (Philips 432.115-2) ontfermen zich op nogal robuuste wijze in ‘traditionele’ zin over deze werken, terwijl Anthony Robson en Catherine Latham bij het Collegium musicum onder Simon Standage (Chandos CHAN 0602) ‘oude’ instrumenten hanteren.

Ook van de twaalf Concerti a cinque op. 9 zijn er vier voor hobo en vier voor 2 hobo’s. Hier zijn het de elegant spelende Pierre Pierlot en Jacques Chambon met I Solisti Veneti onder Claudio Scimone (Erato 3984-25593-2) en de meer finesses tonende Heinz Holliger en Bourgue met I Musici (Philips 456.333-2) die op hoog niveau om de eer strijden. Een hoogtepunt uit zijn totaal van vier concertreeksen kan het hoboconcert in d op. 9/2 gelden.

Hoe briljant een blokfluit kan klinken, illustreert ook het concert in F van Giuseppe Sammartini. Micaela Petri illustreert dat met de Moskouse solisten (RCA 09026-68543-2). Hij was een spruit van een uit Frankrijk stammende hoboïstenfamilie en schreef uiteraard ook voor dat instrument concerten. Een proefje hiervan leveren weer Holliger en I Musici (Philips 420.189-2) met een concert in Es.

Net als Albinoni stammen de broers Alessandro en Benedetto Marcello uit het Venetiaanse patriciërsfamilie. Wie van beiden het bekende hoboconcert in c heeft gecomponeerd, waarvan trouwens ook een versie in d bestaat, is nog steeds niet duidelijk al geldt Alessandro tegenwoordig als de meest waarschijnlijke. Tot de mooiste opnamen van dit werk behoort die van  Józef Kiss (Naxos 8.550556). Minder bekend, maar zeker zo aantrekkelijk zijn de 6 hoboconcerten La cetra van Alessandro; Holliger met Camerata Bern (Archiv 427.137-2) geeft er weer een fraaie vertolking van.

Aan Giovanni Battista Pergolesi worden twee fluitconcerten toegeschreven hoewel hun ware herkomst nog steeds dubieus is; hoe dan ook, ze verraden reeds de eerste kenmerken van de empfindsame vroegklassieke stijl. Het Concert in E is er van Jean-Pierre Rampal met het Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Karl Münchinger (Decca 467.415-2),dat in G van James Galway en I Solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone (RCA 09026-61164-2).

Maar het was aan Antonio Vivaldi voorbehouden om het Italiaanse barokconcert tot optimale populariteit te brengen. Momenteel zijn ruim 450 concerten van hem bekend en bijna de helft daarvan is voor blaasinstrumenten. Voor de publicatie en identificatie daarvan worden tegenwoordig algemeen de nummeringen van Antonio Fanna (F) en die van Marc Pincherle (PV) gebruikt, die net zo vanzelfsprekend zijn als de Köchelnummers (KV) bij Mozart.

Fluitisten als Jean-Pierre Rampal (Sony 89981) en Severino Gazzelloni (Philips 454.256-2, 2 cd’s) hebben zich over dit moois ontfermd. Rampal bezondigde zich zelfs met de Zagrebse solisten aan een fluitversie van De vier jaargetijden (RCA GD 60748). Maar de mooiste versie van de 6 concerten op. 10 leverde Patrick Gallois met het Orpheus kamerorkest (DG 437.839-2).

Men heeft vastgesteld dat Vivaldi het leeuwendeel van zijn fluitconcerten voor de traverso heeft geschreven, maar een werk als het concert in c PV 440 is duidelijk bedoeld voor de blokfluit. Hier is het Dan Laurin met het Japans Bach Collegium onder Masaaki Suzuki die het mooist schittert (BIS CD 865). Een aantal andere concertjes kunnen op basis van de toonomvang geschikt op beide instrumenten worden uitgevoerd.

Nog wat anders ligt dat voor de drie concerten voor piccolo (PV 78, 79 en 83); deze zijn foor “flautino” geschreven, wat in Vivaldi’s tijd een piccoloblokfluit was.

Hoewel Vivaldi zich evenzeer voor de hobo inzette als voor de fluit, is het resultaat op cd iets minder opvallend dan bij de fluitconcerten. Het omvangrijkst is de verzameling van Stefan Schilli en Diethelm Jonas met het Boedapest Failoni kamerorkest onder Zolt Nagy (Naxos 8.550.859/60, waaronder ook een tweetal dubbelconcerten met Jonas. Een keuze uit deze werken biedt Douglas Boyd met het Chamber orchestra of Europe (DG 435.873-2). 

De klarinet en de hoorn leerde Vivaldi vermoedelijk tijdens een concertreis door Zuid Duitsland kennen. Met de hem eigen lust tot experimenteren bedacht hij deze nieuwe instrumenten meteen met solocomposities. De mogelijkheden van de klarinet beproefde hij in twee concerten in C voor twee klarinetten en twee hobo’s. Helaas is dit repertoire nogal verwaarloosd door de muziekindustrie.

Maar Vivaldi lijkt een bijzondere voorkeur te hebben gehad voor de fagot. Hij componeerde niet minder dan 37 soloconcerten voor dit instrument, maar daarnaast zijn er nog vele erken voor meerdere instrumenten waaraan de fagot een belangrijke bijdrage levert. De omvangrijkste verzameling komt hier van Daniel Smith met het Engels kamerorkest o.l.v. Philip Ledger (ASV CDDCS 552, 5 cd’s); een bescheidener keuze levert Klaus Thunemann met I Musici (Philips 416.355-2 en 446.066-2).

De mogelijkheid om koperen blaasinstrumenten solistisch te gebruiken in zijn Venetiaanse meisjesweeshuis was natuurlijk beperkt. Daarom liet hij ons ‘slechts’ twee concerten voor 2 hoorns en één concert voor trompet na. Van eerstgenoemde werken bestaat een goede versie van Stephen Stirling, Tim Caister en City of London Sinfonia (Naxos 8.553204), van het laatstgenoemde van Hakon Hardenberger en Reinhold Friedrich met I Musici (Philips 462.468-2) en van André met zichzelf en het Engels kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras (DG 419.874-2).

Ook de Duitse componisten nam dankbaar de concertvorm over en omdat muziek voor blazers daar traditioneel erg in zwang was, ontwikkelde zich een rijke literatuur. Merkwaardig genoeg liet vader Johann Sebastian Bach op dit gebied nogal verstek gaan. Hij integreerde de trompet prominent met solistische bijdragen in zijn 2e Brandenburgs concert, de fluit in de 2e Orkestsuite, de hobo in het dubbelconcert met viool en allerlei blaasinstrumenten in zijn cantates en passiemuzieken. Maar voluit een soloconcert heeft hij voor geen van die instrumenten geschreven. Aan te nemen is wel, dat de klavecimbelconcerten BWV 1055 en 1056 oorspronkelijk blaasconcerten waren en valt op grond van de toonomvang te vermoeden dat BWV 1053 en 1055 voor oboe d’amore waren gedacht, BWV 1056 voor fluit en BWV 1056, 1059 voor hobo. Christian Hommel houdt er met het Keuls kamerorkest een overtuigend pleidooi voor (Naxos 8.554602). Heinz Holliger doet dat met Camerata Bern voor het oboe d’amore concert BWV 1068 (Philips 454.450-2); het viool/hoboconcert is opnieuw in goede handen bij Hommel en opnieuw Holliger (Philips 420.700-2).

Van Georg Friedrich Händels weinige blazerconcerten zijn vooral de drie hoboconcerten bekend geworden. Opnieuw treffen we hier Heinz Holliger aan bij het Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard (Philips 426.082-2) en verder Roger Lord bij Marriners Academy (Decca 452.943-2, 2 cd’s) met andere stukken van Händel waarin de hobo een prominente rol speelt.

Heel wat omvangrijker is het concertante repertoire van Georg Philipp Telemann wiens ruim 120 concerten voor diverse instrumenten nog niet volledig zijn ontsloten. Telemann toont zich in zijn blaasconcerten erg belust op experimenteren en hij laat werkelijk nieuwe klanken horen. Als eerste van de grote meesters uit de laatbarok gebruikte hij bijvoorbeeld de klarinet. Ook in stilistisch opzicht toont hij in deze werken een breed spectrum. Duidelijke blijken van een vooraankondiging van de empfindsame stijl  zijn bijvoorbeeld te vinden in de niet nader gedateerde fluitconcerten in b, C, D (2x), E en e: Robert Stallman met het Philadelphia kamerorkest (VAI VAIA 1166) en een iets andere mix Emmanuel Pahud met de Berlijnse baroksolisten o.l.v. Jürgen Kussmaul (EMI 557.397-2) of solisten van de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood (Oiseau Lyre 411.949-2). Meer fluitconcerten met Daniel Rothert, Adolf Umbach en het Keuls kamerorkest (Naxos 8.554018). Blokfluit(en) komen aan bod bij Clas Pehrsson, Dan Laurin en Michael McGraw bij het Drottningholm barokensemble (BIS CD 271, 617).

Voor een vijftal hoboconcerten: Heinz Holliger met de Academy of St Martin-in-the-Fields o.l.v. Iona Brown (Philips 412.879-2) en De Vries met Alma musica Amsterdam (Virgin 561.878-2, 2 cd’s). Voor een bonte verzameling solo- en dubbelconcerten Albrecht Mayer e.a, met de Berlijnse baroksolisten (EMI 557.232-2) of Simon Standage (Chandos CHAN 0661 en 0580).

Het bekendst voor fluitsolo is natuurlijk de bekende Suite in A waarvan in combinatie met andere werken een prachtige oudere opname van Frans Vester, Frans Brüggen e.a. bestaat (Teldec 9031-77620-2). En wie wil ervaren wat Telemann voor de blokfluit schreef, soms in combinatie met de traverso, moet eens luisteren naar Daniel Rothert, Adolf Umbach en het Keuls kamerorkest (Naxos 8.554018), naar Clas Pherson, Michael McGraw en het Drottningholm barokensemble (BIS CD 271 en 617) en naar Peter Holtslag met de Parley of instruments o.l.v. Roy Goodman (Hyperion CDH 55091)

Gezien de steeds wisselende combinaties van werken die op de diverse cd’s zijn bijeengebracht, hier slechts een stel aanbevelenswaardige uitgaven. Voor concerten met chalumeau, fluit, blokfluit en trompet: Collegium musicum antiqua o.l.v. Reinhard Goebel (Archiv 419.633-2) en Colin Lawson c.s. met het Collegium musicum 90 onder Simon Standage (Chandos CHAN 0593). Voor werken met 3 hoorns e.a.: Anthony Halstead e.a. met het Collegium musicum 90 onder Simon Standage (Chandos CHAN 0547). Voor werken met corni di caccia de Duitse natuurhoornsolisten (MDG 605.1045-2).

Het hoornconcert in D (voor corno di caccia) is Telemanns beste en bekendste. Het wijst de weg naar de galante stijl en het vroegclassicisme. Waarom illustreert Stewart Rose met het St. Luke’s kamerorkest (Arabia Z 6750). Een bundel trompetconcerten leverde Hakon Hardenberger met collega’s en de bekende Academy onder Iona Brown (Philips 420.954-2). Het solo instrument wordt hier nog geheel volgens de heersende clarino van Torelli gebruikt, dat wil zeggen: briljant en virtuoos.

Stilistisch al even toekomstgericht is het trompetconcert van Johann Friedrich Fasch, bij voorkeur met Wynton Marsalis (Sony 57497). De andere concerten voor blazers van Fasch – meestal voor fluit en hobo of in combinatie – bieden aangenaam barokke Gebrauchsmusik, zoals blijkt uit een opname van Giuseppe Nalin c.s. (Dynamic CDS 129).

Uit de aan blazerliteratuur zeer rijke overgangsperiode tussen laatbarok en vroegclassicisme, van galante stijl naar Empfindsamkeit kunnen nog wat werken worden gememoreerd die vooral dankzij de inbreng van voortreffelijke solisten de moeite waard zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld een mooi fluitconcert en een dito hoboconcert van Robert Woodcock met respectievelijk William Bennett en Neil Black met het Thames kamerorkest (CRD 3331). Verder een zestal fluitconcerten op. 11 van Jacques-Christophe Naudot met Pál Németh en de Capella Sevaria (Hungaroton HCD 31600) en een paar uit zijn op. 17 met Jean-Pierre Rampal (Erato 2292-45834-2, Teldec 4509-92180-2). Rampal speelt ook een fluitconcert in D van Jacques Loeillet (Philips 442.662-2).

Dan zijn daar trompetconcerten van Gottfried Heinrich Stölzel, onder andere 2x met Maurice André en verschillende Engelse begeleiding (DG 464.611-2 en EMI 569.874-2) en een fraai hoboconcert van Giovanni Benedetto Platti met Bruce Haynes en een ensemble onder Frans Brüggen (Sony 62945). Giuseppe Tartini schreef weliswaar voornamelijk voor strijkers, maar ook van hem zijn er onder meer een klarinetconcert met Emma Johnson (ASV CDDCA 585), een fluitconcert met James Galway en I solisti Veneti (RCA 09026-61164-2) en een trompetconcert met Rolf Smedvig en het Schots kamerorkest (Telarc CD 80232).

Johann Adolf Hasse, de hofkapelmeester van August de Sterke in Dresden is goed vertegenwoordigd met zijn fluitconcerten door Laurence Dean met de hofkapel Hannover (Note CHR 77228). Aan de hand van het fluitconcert in C op. 7/3 van Jean-Marie Leclair valt aan de hand van twee opnamen mooi af te lezen wat voor ontwikkeling op instrumentaal gebied plaatsvond tussen toen en nu: Rachel Brown speelt het om een barokinstrument (Chandos CHAN 0564), Jean-Pierre Rampal op een moderne fluit (Erato 2292-45834-2).

De componisten van de ‘Berlijnse school’ waren door de bekende voorliefde van hun broodheer Frederik de Grote voor de dwarsfluit nogal beperkt in hun componeren. Zo componeerde Johann Joachim Quantz niet minder dan 296 fluitconcerten; het bekendst is een concert in G. Keuzes uit dit fraais zijn er met name van Jean-Pierre Rampal (Philips 442.662-2), James Galway (RCA RD 60247) en Rachel Brown (Hyperion CDA 66927).

Interessanter zijn de veel genuanceerder en virtuozer fluitconcerten van Carl Philipp Emanuel Bach, zoals deze door Patrick Gallois en Toronto Camerata worden gespeeld (Naxos 8.555715/6). De klarinetconcerten van Johann Melchior Molter, zo ongeveer de eerste in hun soort na Vivaldi, bieden soms intonatieproblemen in het hoge register van de D- en Es klarinet. Geen probleem voor  László Horváth met het Erkel kamerorkest (Hungaroton HCD 31370); Molter schreef trouwens ook een aantal concerten voor 1 en 2 trompetten. Deze wordt alle eer aangedaan door onder andere Wynton Marsalis (Sony 39061, Reinhold Friedrich (Capriccio 10725) en Niklas Eklund (Naxos 8.553531).

Hoewel de trombone tot de uitvinding van het ventiel aan het begin van de 19e eeuw het meest volkomen blaasinstrument was, werd het maar sporadisch solistisch ingezet. In de 18e eeuw werden er twee concerten voor geschreven die de moeite waard zijn. Het ene is van Georg Christian Wagenseil, de componist aan het hof van Maria Theresia, het andere van Johann Georg Albrechtsberger, Beethovens theorieleraar. Van beide werken bestaat een mooie opname van Alain Trudel met Northern sinfonia (Naxos 8.553831). Albrechtsberger is ook op een trombone cd van Branimir Slokar en het Zuidwest Duits kamerorkest onder Paul Angerer vertegenwoordigd (Claves CD 50-906).

Vooruitgang op het gebied van de instrumentbouw aan het begin van het commerciële concertbedrijf dat zich meer en meer buiten de vorstelijke hofwereld ging afspelen in de periode van het classicisme en de vroegromantiek maakten dat tijdvak tot een bloeiperiode van virtuozendom, ook op blazersgebied. Dat leverde grote aantallen mooie werken voor blazers. Voor Johann Christian Bach was de hobo het lievelingsinstrument. Lajos Lencsés (Capriccio 10811), Pauline Oostenrijk (Vanguard 99069) en Anthony Robson (CPO CPO 999.346-2) behoren tot degenen die zich daarover ontfermden. Daarnaast zijn er van deze Bachzoon  ook fluitconcerten, met Rachel Brown op dezelfde CPO cd en een mooi fagotconcert met Milan Turkovic (Capriccio 10585). Tot op zekere hoogte lopen deze werken al vooruit op Mozart.

Van Mozarts rivaal en Schuberts leraar Antonio Salieri is er een mooi dubbelconcert voor fluit, hobo en orkest met Susan Milan, David Theodore en City of London Sinfonietta o.l.v. Richard Hickox (Chandos CHAN 9051). Het hoboconcert in G van Karl Ditters von Dittersdorf is er van Heinz Holliger met de Camera Bern (DG 463.455-2), maar van zijn oboe d’amore concert in A is helaas geen goede opname beschikbaar.

Johann Gottfried Müthel, kapelmeester in Riga, behoorde niet tot de Weense klassieken. Mar zijn concerten voor één en twee fagotten zijn best de moeite waard. Het Ensemble musica alta Ripa houdt er een warm pleidooi voor (MDG 325.0452-2). Interessant is hoe hier elementen van het barokke ritornello concert zijn verbonden met die van het classicisme. Behalve Müthel bieden Carl Stamitz en Johann Baptist Vanhal ook het optimum aan ‘Duitstalige’ fagotmuziek, zoals blijkt uit opnamen van respectievelijk Laurence Perkins (Hyperion CDA 67288) en Annika Wallin, Arne Nilsson en het Umea Sinfonietta (BIS CD 288). Op Stamitz’ naam staan trouwens ook nog een aardig bassethoornconcert met Eduard Brunner (Tudor CD 7004) en Karl Schlechta (Arte Nova 74321-30477) en leuke concerten en dubbelconcerten voor klarinet en fagot met Kálmán Berkes (Naxos 8.553584).

Waarmee we aan de Mannheimse school zijn aangeland. Daar was inderdaad de klarinet het paradepaard en Stamitz’ zoon Carl schreef elf concerten voor dat instrument, die zich echter nog niet kunnen meten met Mozarts later ontstane klarinetconcert omdat het lage register van het instrument onvoldoende werd benut. Van deze componist zijn er ook nog een bekend dubbelconcert voor klarinet, fagot en orkest met Kálmán Berkes en Koji Okazaki (Naxos 8.553584) en dito fluitconcert in G, bijvoorbeeld met Irina Grafenauer (Philips 426.318-2).

Het enige belangrijke trompetconcert van de ‘Mannheimers’ is van Franz Xaver Richter en wordt door Hakon Hardenberger (Philips 426.311-2) meesterlijk gespeeld. Maar zelfs zijn grenzen worden bereikt in Michael Haydns tweedelige trompetconcert dat in het eerste deel tot de driegestreepte a reikt. Niet te versmaden is ook het concertino voor hoorn van deze componist met Dale Clevenger (Teldec 0927-40839-2).

Michaels beroemdere en oudere broer, Joseph Haydn, heeft in vergelijking met zijn ruim honderd symfonieën en 83 strijkkwartetten maar een heel bescheiden aantal concerten voor blazers geschreven. Het populairst is zijn trompetconcert in Es uit 1795. Het werd geschreven voor de toen net nieuwe kleppentrompet van Anton Weidinger gecomponeerd, maar wordt tegenwoordig uiteraard op de moderne geventileerde trompet gespeeld. De beste opnamen daarvan zijn van Hakon Hardenberger (Philips 464.028-2) en Wynton Marsalis (Sony 89611).

Zijn fluitconcert in D dat mogelijk van Leopold Hoffmann is, komt fraai uit de verf bij Emmanuel Pahud en het Berlijns Haydnensemble (EMI 556.577-2); zijn 3e en 4e hoornconcert zijn te vinden op bovengenoemde cd van Dale Clevenger. Ook de herkomst van het hoboconcert is dubieus, maar Evelyn Rothwell (Dutton CDSJB 1016) speelt het er niet minder mooi om. In Frankrijk schreef  Ignace Joseph Pleyel nog een vrij onbekend gebleven klarinetconcert dat dankzij Thomas Friedli en het Zuidduits kamerorkest onder Paul Angerer voor totale vergetelheid is behoed (Claves CD 50-813). Tenslotte is daar nog de concertante symfonie voor viool, cello, hobo en orkest, in dit geval liefst met solisten uit het Los Angeles orkest onder Daniel Barenboim (DG 463.078-2).

Vader Leopold Mozart heeft zich eigenlijk veel meer met muziek voor koperen blaasinstrumenten beziggehouden dan zijn zoon Wolfgang Amadeus. Ga maar na: hij bracht een concert voor 2 hoorns en orkest bijvoorbeeld met Herman Jeurissen, Michael Höltzel en Concerto Rotterdam o.l.v. Heinz Friesen (MDG L 3085), een hoornconcert met Barry Tuckwell en Marriners Academy (EMI 569.395-2) of Stewart Rose met het St. Luke’s kamerensemble (Arabia Z 6750), een tromboneconcert met Northern sinfonia o.l.v. Alain Trudel (Naxos 8.553831), een trompetconcert met Wynton Marsalis en het Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard (Sony 57497) en een Sinfonia da caccia voor vier hoorns en orkest met het Rotterdamse team van Jeurissen en Höltzel aangevuld met Vincent Lévesque en Lenno de Ruyter op zijn naam.

Wolfgang Amadeus Mozart heeft zijn korte leven lang een grote voorliefde getoond voor blaasinstrumenten, niettemin is het merkwaardig dat hij er niet veel meer soloconcerten voor heeft geschreven. Maar wat er is tussen het prille fagotconcert uit 1774 en het prachtige klarinetconcert dat in 1791, twee maanden voor zijn dood ontstond, heeft ook grote waarde. Wie de essentie van deze composities – het fagotconcert, klarinetconcert, de beide fluitconcerten, het Andante voor fluit en orkest, het fluit/harpconcert, de vier hoornconcerten, het concertrondo voor hoorn en orkest, het hoboconcert en twee versies van de concertante symfonie voor blazers (de ene is een reconstructie van Robert Levin) – makkelijk en in fraaie vertolkingen bijeen wil hebben, kan terecht bij Klaus Thunemann, Karl Leister, Irina Grafenauer, Maria Graf, Peter Damm en Heinz Holliger met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner (Philips 422.509-2, 5 cd’s). Aan mooie simpeler gekoppelde opnamen van deze werken is nooit gebrek geweest. Een dergelijke, mar bescheidener opzet is er ook met het fagot-, klarinet-, 1e fluit-, hoboconcert, de 4 hoornconcerten, het andante en de concertante met Frank Morelli, Charles Neidich, Randall Wolfgang, Susan Palma, Stephen Taylor, David Singer en Steven Dibner met het Orpheus kamerorkest (DG 469.362-2, 3 cd’s). Van het fagotconcert bijvoorbeeld bestaan fijne uitvoeringen door Valeri Popov met het Russisch Staatsorkest onder Valery Poliansky (Chandos CHAN 9656) en van Dietmar Zeman met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm (DG 457.719-2).

Het tweetal fluitconcerten, het separate andante en het fluit/harpconcert kunnen kwalitatief op één lijn worden gesteld met de vioolconcerten; ze ontstonden drie jaar later en werden voor een begaafde Parijse geschreven. Het heet dat Mozart een hekel had aan de fluit voor solodoeleinden, maar daar blijkt in de praktijk niets van; waarschijnlijk had hij vooral moeite met de intonatieproblemen en de beperkte toonvorming van de destijds beschikbare instrumenten. Bij de fluitconcerten, het andante en het fluit/harpconcert is er keuze mogelijk tussen de traditionele uitvoeringswijze op een moderne dwarsfluit – Susan Palma met het Orpheus kamerorkest (DG 427.677-2) – en de authentieke benadering – met Konrad Hünteler op een Denner fluit uit 1720 (Philips 442.148-2).  Van het hoboconcert, de oorspronkelijke versie van het 2e fluitconcert, overtuigt vooral de uitvoering van Douglas Boyd met het Chamber orchestra of Europe onder Paavo Berglund (ASV CDCOE 808); Heinz Holliger met Camerata Bern (DG 471.724-2) is natuurlijk ook van de partij, maar ageert hier wat stijfjes.

Wat de concertante symfonie voor blazers betreft: ook die werd ook voor Parijs geschreven, maar het oorspronkelijke handschrift ging verloren en daarna werd het werk uitgevoerd aan de hand van een in 1865 gevonden versie voor hobo, klarinet, fagot en hoorn; De Amerikaanse musicoloog/pianist Robert Levin zorgde voor een geloofwaardiger reconstructie. In dit werk toonde Mozart al wel zijn duidelijke voorkeur voor de hoorn als concertant instrument. Waarschijnlijk omdat hij de destijds beroemde Mannheimse hoornist Wenzel Stich had beluisterd. Het viertal concerten en de extra aanzetten daartoe die hij voor zijn Salzburgse kennis Leitgeb schreef zijn omringd met weinig flatteuze anekdotes over deze hoornist. Maar de composities zijn meesterwerken al zullen ze aanvankelijk met alleen nog de beschikking over ongeventileerde instrumenten veel uitvoeringsproblemen hebben gegeven.

De vier hoornconcerten, al dan niet vergezeld van de concertrondo’s en losse fragmenten zijn zelden mooier gespeeld dan door Dennis Brain met het Philharmonia orkest onder Herbert von Karajan (EMI 566.898-2), maar ja dat is een mono opname uit 1953. Voor een beter klinkende versie komt vooral Anthony Halstead met de Academy of Ancient music onder Christopher Hogwood (Oiseau Lyre 443.216-2) in aanmerking. Of anders David Pyatt met Marriners Academy (Erato 0630-17074-2), hoewel men met Hermann Baumann (Teldec 0630-17429-2), Alan Civil (Philips 442.397-2), Radovan Vlatkovic (EMI 572.988-2) en Michael Thomson (Naxos 8.553592) ook goed af is.

Sinds Mozart in 1778/9 tijdens zijn reis naar Parijs in München en vooral ook in Mannheim had kennisgemaakt met de klarinet, ontwikkelde zich ook met dat instrument een liefdesrelatie, die werd bekrachtigd door zijn vriendschap met de Weense klarinettist Anton Stadler. Dat leidde vooral tot veel kamermuziek met een prominente rol voor dat instrument en helaas maar tot één concert. Bekend is dat het werk voor een door Stadler geconstrueerde klarinet werd geconcipieerd, een instrument dat tot de lage c reikte terwijl normaal de e het einde van het bereik betekent. Later vertrouwde men de meer authentiek gerichte uitvoeringen toe aan de bassethoorn die over dit lage bereik beschikt. Voor de mooiste versies daarvan zorgden Sabine Meyer met het Dresdens staatsorkest onder Hans Vonk (EMI 566.897-2) en Michael Collins met het Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhael Pletnev (DG 457.652-2). Meyer zorgde ook voor een prachtige ‘normale’ realisatie met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado (EMI 557.128-2). Andere memorabele uitgaven zijn er van Thea King met het Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate (Hyperion CDA 66199), Ernst Ottensamer en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Colin Davis (Philips 438.868-2) en Jack Brymer met de Academy onder Neville Marriner (Philips 416.483-2).

Vergeleken met de blaasconcerten van Mozart verdwijnen de meeste gelijksoortige werken van zijn tijdgenoten en opvolgers naar de achtergrond. Toch zijn ze voor een keer best genietbaar. Een paar voorbeelden? Een tweetal elegante fluitconcerten van Franz Anton Hoffmeister door Ingrid Dingfelder met het Engels kamerorkest (ASV CDQS 56012) en een chalumeauconcert door Jean-Claude Veilhan met het Mensa sonora ensemble (Pierre Vernay PV 796103). Dan zijn er mooie fluitconcerten van François Devienne, bijvoorbeeld met James Galway (RCA 09026-63701-2). Ook zijn fagotconcerten lonen de moeite met Eckart Hübner en het Slowaaks kamerorkest (CPO 999.120-2); het concert in Bes kreeg zelfs de reputatie Mozarts 2e fagotconcert te zijn. Van Josef Fiala bestaat een der weinige concerten voor de oorspronkelijke Engelse hoorn. Heinz Holliger ontfermde zich erover (Philips 426.972-2).

Frantisek Vincenc Krommers klarinetconcert in Es verraadt reeds de nodige romantische trekken, zoals de verklanking door Emma Johnson met het Royal philharmonic orkest aantoont (ASV CDDCA 763); ze houdt meteen in de Boheemse sfeer blijvend een warm pleidooi voor het 1e klarinetconcert van Bernard Crusell en het tweede van Leopold Kozeluch. Johnson speelt meer klarinetconcerten van Crusell (ASV CDDCA 784), die ook een leuk fagotconcert en een concertante symfonie voor klarinet, hoorn, fagot en orkest schreef, alles bijeengebracht door László Hara, Maija Korsimaa-Hursti, Lanski Otto en het Tapiola symfonie orkest o.l.v. Osmo Vänskä (BIS CD 495). Antonin Reicha waagde zich ook aan een concertante, ditmaal voor fluit, viool en orkest; het werk wordt gespeeld door Ida Bieler, Jean-Claude Gérard en het Wuppertal symfonie orkest o.l.v. Peter Gülke (MDG 335.0661-2).

In Italië droeg Alessandro Rolla een bassethoornconcert bij: Hans Rudolf Stalder met het Keuls kamerorkest (Schwann 316008), Domenico Cimarosa een hoboconcert (in feite een bewerking van klavecimbelsonates door Arthur Benjamin) met Heinz Holliger (Philips 320.189-2), een dubbelconcert voor fluit en hobo met Aurèle Nicolet en Heinz Holliger (Philips 442.657-2) en een concert voor 2 fluiten met James en Jean Galway (RCA  09026-63701-2). Ook Vincenzo Bellini’s hoboconcert is zeker het aanhoren waard met Roger Lord en Neville Marriner (Decca 452.943-2) of Hansjörg Schellenberger en James Levine (DG 429.750-2). Grappig dat hij naast dit lieflijke werk ook een pittiger tweedelig tromboneconcert schreef. Met Branimir Slokar en het Zuidwestduits kamerorkest o.l.v. Paul Angerer (Claves CD 50-906).

Saverio Mercadante is vooral bekend gebleven dankzij een stel fluitconcerten. Een keuze daaruit speelt James Galway met de Solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone (RCA 09026-61447-2), maar er is ook een aardig tweedelig klarinetconcert van hem met Thomas Friedli en het Zuidduits kamerorkest o.l.v. Paul Angerer (Claves CD 50-813).

Giacomo Rossini heeft zich uitvoerig met blaasinstrumenten beziggehouden. In al zijn opera’s vertrouwde hij ze zwierige, virtuoze partijen toe, meteen al in de ouvertures, denk aan de hobo in La gazza ladra en de klarinet in Maometto II. Behalve heel wat kamermuziek met blazers schreef hij ook twee van een inleiding voorziene concertante variatiewerken voor de klarinet, het ene in Bes, het andere in c plus een kort gewoon variatiewerk in C. Samen zijn ze te vinden op een tweetal cd’s, de ene van Ludmilla Peterkova met het Praags symfonie orkest o.l.v. Jiri Belohlavek (Supraphon SE 3554-2), de andere van Emma Johnson met het Engels kamerorkest o.l.v. Charles Groves (ASV CDDCA 559).

Ook het fluitconcert van Christoph Willibald von Gluck is een dubieus werk, waar Hermann Scherchen aan knutselde tot genoegen van bijvoorbeeld Peter-Lukas Graf (Jecklin JD 506-2). Johann Nepomuk Hummel is vooral bekend door zijn trompetconcert in G dat hij net als zijn Esterhazy voorganger Haydn voor Weidingers kleppentrompet schreef. Het virtuoze werk stelt pittige eisen aan de solist. Maurice André nam het werk verschillende keren op, eenmaal getransponeerd naar E om het nog briljanter te laten klinken (EMI 555.231-2), maar ‘gewoon’ warmer klinkend (Erato 3984-25596-2). Van hem zijn er ook nog een aardig fagotconcert in F met Valeri Popov en het Russisch staatsorkest o.l.v. Valery Polyansky (Chandos CHAN 9656) en een variatiewerk voor trombone en orkest met Branimir Slokar en het Zuidwestduits kamerorkest onder Paul Angerer (Claves CD 50-906).

Franz Danzi, eigenlijk cellist, een vriend en promotor van Weber, is tegenwoordig vooral bekend door zijn blaaskwintetten, maar hij schreef onder andere ook een stel mooie fagotconcerten, op cd gezet door Albrecht Holder met de Nieuwe Brandenburgse filharmonie onder  Nicolás Pasquet (Naxos 8.554273), een fluitconcert en een concertante voor fluit en klarinet, bijvoorbeeld met James Galway en Sabine Meyer bij het Württembergs kamerorkest o.l.v. Jörg Faerber (RCA 09026-61976-2) en een niet minder treffend hoornconcert, hier met Hermann Baumann en Concerto Amsterdam onder Jaap Schröder (Teldec 0630-12324-2).

Onbekender, maar best aardig is het werk van Heinrich Baermann: een Adagio voor klarinet en orkest met de bijnaam ‘Wagners adagio’ met Emma Johnson (ASV CDDCA 559). Belangrijker, mooier romantische blazerconcerten hebben we te danken aan Carl Maria von Weber die wat zijn klarinetcomposities flink door de virtuoos Baermann werd geïnspireerd. Het gaat om het concertino op. 26 uit 1811, de beide pal na elkaar ontstane klarinetconcerten, een fagotconcert, het andante e rondo ungarese op. 35 en het hoornconcertino in e. De beide klarinetconcerten met het concertino zijn er in optima forma van Charles Neidlich met het Orpheus kamerorkest (DG 435.875-2), Sabine Meyer met twee orkesten (EMI 567.988-2) en Emma Johnson met het Engels kamerorkest (ASV CDDCA 747); het 1e concert is er ook prachtig met werken van Stamitz en Mozart door Sabine Meyer en de Staatskapel Dresden onder Herbert Blomstedt (EMI 555.155-2). Voor het andante en het fagotconcert verdienen Valeri Popov en het Russisch staatsorkest o.l.v. Valery Polyansky (Chandos CHAN 9656) een warme aanbeveling.

Jammer genoeg verloren de virtuoze blazers in het verdere verloop van de 19e eeuw aan invloed en richtten de componisten zich op andersoortige werken. De soms haast revolutionaire vernieuwingen aan de houtblaasinstrumenten door Theobald Böhm en de uitvinding van de ventielen voor de koperen blaasinstrumenten brachten al die instrumenten weliswaar op een aanzienlijk hoger technisch niveau, maar als solisten werden hun bespelers voornamelijk door een veranderde smaak van het publiek goeddeels van het podium verdrongen. Gelukkig zijn er een paar uitzonderingen.

Zoals bijvoorbeeld het Konzertstück voor vier hoorns en orkest van Robert Schumann, onder andere met Neil Black, Laurence Davies, Laurence Rogers en Peter Blake met het Philharmonia orkest o.l.v. Christian Thielemann (DG 453.482-2).

Het dubbelconcert voor klarinet, altviool en orkest van Max Bruch is er onder andere van Thea King, Nobuko Imai en het Londens symfonie orkest o.l.v. Alun Francis (Hyperion CDD 22017). Lang was het treurig gesteld met de vier tussen 1908 en 1929 voor Johann Simon Hermstedt geschreven klarinetconcerten en wat nevenwerken van Ludwig Spohr, maar intussen is ook in die leemte voorzien door Ernst Ottensamer en het Slowaaks staatsorkest o.l.v. Johannes Wildner (Naxos 8.550688).

Tot op zekere hoogte vormen ook de composities voor waldhoorn, die in het romantische orkest een belangrijke rol vervulde een uitzondering. Aan de vader van Richard, Franz Strauss, die solo hoornist was in de Münchense hofkapel, zijn twee hoornconcerten te danken. Van het concert in c op. 8 bestaat een mooie opname van Barry Tuckwell met het Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertesz (Decca 460.296-2), samen met de beide hoornconcerten van zoon Richard Strauss, die verder uitstekend zijn vertegenwoordigd door o.a. Dennis Brain en het Philharmonia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch (EMI 567.782-2) en David Pyatt en Britten sinfonia o.l.v. Nicholas Cleobury (EMI 573.513-2). Maar interessanter is het ze te combineren met het kostbare hoboconcert uit 1945 en zijn laatste werk, het duet-concertino voor klarinet en fagot met strijkorkest en harp door Ronald Janezic, Lars Michael Stransky, Martin Gabriel, Peter Schmidl en Michael Werba met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. André Previn (DG 453.483-2). De man die het hoboconcert inspireerde, John de Lancie, maakte er met een kamerorkest o.l.v. Max Wilcox ook een opname van (RCA GD 87989).

Met Ferrucio Busoni en Claude Debussy trad een generatie componisten op het eerste plan die de muziek een nieuwe kleurenrijkdom verleende. Busoni’s klarinetconcertino op. 48 is een vriendelijke herinnering aan de klarinetcomposities van Weber die door John Bradbury met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Neeme Järvi (Chandos CHAN 9920) delicaatvirtuoos wordt gerealiseerd.

Claude Debussy heeft met zijn eerste rapsodie voor klarinet en orkest een der sensibelste klarinetcomposities geschreven. Opnieuw is het Sabine Meyer die met het Berlijns filharmonisch orkest onder Claudio Abbado het werk volkomen recht doet wedervaren (EMI 556.832-2) Ook Franklin Cohen en het Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez zijn bewonderenswaardig. De tweede rapsodie voor saxofoon en orkest is er heel mooi van John Harle en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner (EMI 754.301-2) en het Ulster orkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier (Chandos CHAN 9114). Het aantal werken voor saxofoon en orkest is verder altijd nogal beperkt gebleven, maar naast die rapsodie van Debussy speelt John Harle ook het concertino da camera van Jacques Ibert, de fantasia van Heitor Villa-Lobos, het concert in Es van Alexander Glazoenov en het altsax concert van Richard Rodney Bennett op dezelfde EMI cd. Hij sluit af met Out of the cool van Dave Heath.

Ook Paul Hindemith met zijn hang naar een nieuwe vorm van classicisme liet zich niet onbetuigd. Van hem is er niet alleen een fraai divertimento voor fluit en orkest (waarvan momenteel nauwelijks een opname voorhanden schijnt te zijn), maar zijn er ook een klarinetconcert met George Pieterson en het Concertgebouworkest o.l.v. Kyril Kondrashin (Etcetera KTC 1006), een hoornconcert, een concert voor trompet, fagot en strijkers en een concert voor houtblazers, harp en strijkers, bijeengebracht met Ulrich Mehlhardt, Marie Luise Neunecker, Reinhold Friedrich, Carsten Wilkening, Walter Büchsel, Liviu Varcol, Charlotte Cassedanne en het Frankfurts omroeporkest o.l.v. Gerd Albrecht (CPO 999.142-2).

Frank Martin bedacht de blaasinstrumenten aardig, de meeste in ballades met klein orkest. De fluit, saxofoon, een groepje blazers en zelfs de trombone. Alles bijeen door Celia Chambers, Martin Robertson, Philipp Dukes en Rachel Masters c.q. Ian Bousfield met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Matthias Bamert (Chandos 9380).

Een aantal leidende Franse componisten na Debussy leverde de blazers ook interessante concertliteratuur. Te denken valt aan het klarinetconcert van Jean Françaix met Eduard Brunner en het omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Marcello Viotti (Schwann 31778), diens fluitconcert met Manuela Wiesler en het Helsingborg symfonie orkest o.l.v. Philippe Auguin (BIS CD 529), L’Horloge de flore, een suite voor hobo en orkest door John Anderson met het Philharmonia orkest o.l.v. Simon Wright (Nimbus NI 5330) en de divertimenti voor hoorn en orkest met Zbigniew Zuk en het omroeporkest Katowice o.l.v. Zygmund Zsostak en voor fagot en strijkers met Milan Turkovic en het Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Martin Sieghart (Orfeo C 22391A).

Het fluitconcert van Jacques Ibert – bijvoorbeeld door Jean-Pierre Rampal met het Lamoureux orkest o.l.v. Louis de Froment (Erato 2292-45839-2) of door Susan Milan met City of London sinfonietta o.l.v. Richard Hickox (Chandos CHAN 8840) – behoort tot het standaardrepertoire, zijn concertino da camera voor altsaxofoon is minder bekend, maar wel voorhanden op cd met onder andere Sohre Rahnari met het Belgisch omroeporkest o.l.v. Alexander Rahbari (Naxos 8.554784) evenals zijn concertante symfonie met John de Lancie en het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn (RCA GD 87989).

In dit kader past ook het hoboconcert van Bohuslav Martinů, mooi gespeeld door John Anderson met het Philharmonia orkest o.l.v. Simon Wright (Nimbus NI 5330). Darius Milhaud schreef zijn kamersymfonie no. 6 voor hobo, cello en orkest, een werk dat te beluisteren is met Susanne Leitz, Ulrike Gmeiner en het Villa musica ensemble (MDG MDGL 3449). Verder zijn van hem bekend het Concertino d’hiver voor trombone en orkest met Christian Lindberg en het Nieuw Stockholms kamerorkest onder Okko Kamu (BIS CD 348) en een klarinetconcert met Eduard Brunner en het Berlijns omroeporkest o.l.v. Ulf Schneider (Schwann 310352). Zelfs Cécile Chaminade schreef een concertino voor fluit waarover Susan Milan zich ontfermde (Chandos CHAN 8840).

André Jolivet is enigszins in vergetelheid geraakt, maar van zijn concert voor trompet, piano en orkest bestaat een mooie opname van Sergei Nakarjakov en Alexander Markovich met het kamerorkest Lausanne o.l.v. Jesus Lopez-Cobos (Teldec 4509-90846-2), terwijl ook zijn trompetconcert met Jouko Harjanne en het Fins omroeporkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste (Finlandia 3984-23390-2) en het fluitconcert met Jean-Pierre Rampal en het Lamoureux orkest o.l.v. Louis de Froment (Erato 2292-45839-2) en met Susan Milan en City of London sinfonia onder Richard Hickox (Chandos CHAN 8840) goed zijn vertegenwoordigd.

Niet alleen Jolivet verwerkte in sommige van zijn composities jazzelementen, Igor Stravinsky deed dat ook, bijvoorbeeld in zijn aan Benny Goodman opgedragen Ebony concerto. Ook andere tijdgenoten bedachten Goodman met concertante werken: Malcolm Arnold bijvoorbeeld in zijn 2e klarinetconcert, Aaron Copland in zijn enige dito en Leonard Bernstein in zijn Prelude, fugue and riffs. Al dit moois is door Sabine en Wolfgang Meyer met het Bambergs symfonie orkest gebundeld (EMI 556.652-2). Coplands concert is met het stuk van Bernstein, Morton Goulds Derivations en het klarinetconcert van Artie Shaw ook door Sharon Kam met het Londens symfonie orkest o.l.v. Gregor Bühl uitgevoerd (Teldec 8573-84822-2).

De Deen Carl Nielsen liet zowel een fluit- als een klarinetconcert na. Eerstgenoemd werk is er fraai van Patrick Gallois met het Göteborg symfonie orkest o.l.v. Myung-Whun Chun (BIS CD 454) en laatstgenoemd van Niels Thomsen met het Deens omroeporkest o.l.v. Michael Schönwaldt (Chandos 8894). Een ander buitenbeentje is het hoornconcert van Reinhold Glière dat met wat ander kleingoed van Camille Saint-Saëns (Morceau de concert), Emmanuel Chabrier (Larghetto) en Paul Dukas (Villanelle) door Hermann Baumann met het Leipzigs Gewandhausorkest onder Kurt Masur voor zijn rekening wordt genomen (Philips 416.380-2).

Gerald Finzi en Charles Stanford brachten eerder in de 20e eeuw in Engeland ook elk een klarinetconcert op hun naam. De bewuste combinatie is zowel van Thea King met het Philharmonia orkest o.l.v. Alun Francis (Hyperion CDH 55101) als met Emma Johnson en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Groves (ASV CDDCA 787) beschikbaar. Meer uit Engeland, maar nu in de vorm van hoboconcerten, stamt van Gustav Holst in de gedaante van A fugal concerto, ‘gewone’ hoboconcerten van Eugene Goossens, Ralph Vaughan Williams  en Gordon Jacob en een concertdeel, Soliloqui van Edward Elgar. Samen zijn deze werken uitgevoerd door Ruth Bolister met het Elgar kamerorkest o.l.v. Stephen Bell (ASV CDDCA 1173).

De rol van de trompet in het 1e pianoconcert van Dimitri Shostakovitch is kort maar hevig met een optreden in de finale, maar Gary Borden toont veel gevoel voor humor in zijn opname met Elisabeth Leonskaja en het St. Paul kamerorkest o.l.v. Hugh Wolf (Teldec 8563-89092-2).

In de productie uit de jaren na de Tweede Wereldoorlog valt een reeks markante composities op, bijvoorbeeld bescheiden en nog heel traditioneel beginnend met Rudolf Kelterborns ‘Muziek’ voor klarinet en strijkorkest waarvan Eduard Brunner ooit op Bärenreiter een mooie opname maakte. Hans Werner Henze liet zich voor zijn dubbelconcert voor hobo, harp en orkest inspireren door het kunstenaarschap van Ursula en Heinz Holliger die het werk met het Collegium musicum Zürich o.l.v. Paul Sacher ook meteen vastlegden (DG 449.864-2). Heinz Holliger zelf droeg trouwens een eigen, redelijk geavanceerde compositie bij in de vorm van zijn Siebengesang voor hobo, orkest, stemmen en luidspreker, dat hij opnam met het Bazels symfonie orkest o.l.v. Francis Travis (DG 445.251-2).

Elliott Carter verrijkte de blazerliteratuur zowel met een hoboconcert als met een klarinetconcert. Eerstgenoemd werk is er met Heinz Holliger en het Ensemble InterContemporain onder Pierre Boulez (Erato 8573-89227-2), laatstgenoemd met Michael Collins en London Sinfonietta o.l.v. Oliver Knussen (DG 459.660-2).

Nog weer heel wat geavanceerder gaat het eraan toe in Krzystof Penderecki’s capriccio voor hobo en 11 strijkers met Alexei Utkin en de Moskouse virtuozen o.l.v. Vladimir Spivakov (RCA RD 60370), het klarinetconcert met Sharon Kam en het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. de componist  (Teldec 0630-13135-2) en het fluitconcert met Petri Alanko en Tapiola sinfonietta o.l.v. Okko Kamu (Naxos 855.4185). Hier zijn flatterzunge, glissandi en vervreemdende toonvorming troef, terwijl ook in het orkest slagwerkachtige effecten en pizzicato cascades schering en inslag zijn. Bij Bruno Maderna daarentegen speelt in zijn drie hoboconcerten, waarin afwisselend ook de althobo opduikt het slagwerk nauwelijks of geen rol. Ze zijn er alle drie samen met Pietro Borgonovo en het ensemble new music studium o.l.v. Antonio Plotino (Dynacord 500.174); no. 1 is er met Lothar Faber en het Darmstadts kamerorkest o.l.v. de componist (Col Legno WWE1CD 20503). Jammer dat Hyperion 3 met Severino Gazzelloni en het Südwestfunk orkest op Wergo lp nooit naar cd is verdoekt.

Gelukkig is ook het fluitconcert van Goffredo Petrassi vereeuwigd door Giampaolo Pretto met het Maggio musicale Fiorentino orkest o.l.v. Arturo Tamayo (Stradivarius STR 33552).

Dan is daar Olivier Messiaen met zijn Concert à quattre voor fluit, hobo, cello, piano en orkest. Cathérine Cantin, Heinz Holliger, Mstislav Rostropovitch, Yvonne Loriod en het Parijs’ Bastille Opéra orkest o.l.v. Myung-Whun Chung (DG 445.947-2). En van Witold Lutoslawski kennen we ook een paar interessante stukken: het hobo/harpconcert door Heinz en Ursula Holliger met het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Witold Lutoslawski (Philips 464.043-2) plus het Dubbelconcert voor hobo, harp en kamerorkest. Eduard Brunner, Maria Graf en het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Lothar Zagrossek (Schwann 311065).

Karlheinz Stockhausen schreef voor zijn zoon Michaels Reise um die Erde met o.a. Michael Stockhausen, Kathinka Pasveer e.a. o.l.v. Karlheinz Stockhausen (ECM 437.188-2). Jammer dat blijkbaar geen cd opnamen voorhanden zijn van werken als Luigi Nono’s Y su sangre ya viene cantando, Kazuo Fukushima’s Hi-kyo en Luciano Berio’s serenade voor fluit en 14 instrumenten. Gelukkig is zijn Tempi concertati voor fluit, viool en ensemble. Eleonora Pameijer, Jan Erik van Regteren Altena en het ASKO ensemble o.l.v. David Porcelijn wel voorhanden (Attaca BABEL 9057). Zoals ook György Ligeti is vertegenwoordigd met zijn concert voor fluit, hobo en strijkers. Jacques Zoon, Douglas Boyd en het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Claudio Abbado (DG 449.215-2).

De klarinetliefde van John Adams vond tenslotte een uitweg in zijn quasi klarinetconcert Gnarly buttons, prachtig uitgevoerd door Michael Collins met London sinfonietta onder leiding van de componist (Nonesuch 7559-79465-2).  

De saxofoon van John Harle krijgt nog een goede gelegenheid zijn vele klankleuren te tonen in Dominic Muldowney’s saxofoonconcert, dat hij met London Sinfonietta o.l.v. Diego Masson vastlegde (EMI 566.528-2). Panic van Harrison Birtwistle veroorzaakte in 1995 tijdens de Last night of the Proms in Londen haast echte paniek omdat het stuk chaotisch en volslagen onbegrijpelijk werd geacht. Maar ook hiervoor houdt Harle een pleidooi met het Ensemble Intercontemporain o.l.v. Pierre Boulez (Decca 468.804-2); op dezelfde dubbel cd zet Hakon Hardenberger zich in voor de Endless parade voor trompet, vibrafoon en strijkers.

Voor een origineel Fins geluid zorgt Aulis Sallinen, bijvoorbeeld in zijn Chamber music II voor altfluit en strijkers en het Harlekiini fluitconcert met Petri Alanko en Tapiola sinfonietta o.l.v. Okko Kamu (Naxos 8.554185) en de Sunrise serenade met trompettist Jauko Harjanne en het Avanti kamerorkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste (Finlandia 4509-99966-2). Dezelfde Harjanne legde ook het trompetconcert van Rodion Konstantinovich Shchedrin vast met het Fins omroeporkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste (Finlandia 3984-23390) en hij combineerde dat met Proclamation van Ernest Bloch en het trompetconcert van Joachim Gruner.

Veel rustiger gaat het toe bij Sally Beamish. Haar Tam Lin is een scène voor hobo en klein orkest met harp en slagwerk maar zonder violen, gebaseerd op een Schotse ballade waarin de titelheld, een elfachtige ridder wordt gered door de liefde van zijn Janet. Gordon Hunt is er de warme pleitbezorger van bij het Zweeds kamerorkest o.l.v. Ola Rudner (BIS CD 971). Verontrustender is het fagotconcert van Sofia Gubaidulina met Alexander Popov en het Russisch staatsorkest o.l.v. Pyotr Meshchaninov (Chandos CHAN 9717). 

Bij menig avant-gardistisch werk is het begrip ‘concert’ niet meer goed te definiëren. Wat zich bij Torelli en zijn tijdgenoten voor het eerst tot een duidelijke vorm verdichtte, is na een driehonderdjarige ontwikkeling aan oplossing onderhevig. De vraag is of dat inderdaad oplossing is of juist het vinden van nieuwe vormen?