CHOPIN LAAT DE PIANO ZINGEN EN VERTELLEN
Levensloop
1 maart 2010 werd de tweehonderdste verjaardag van Chopin internationaal herdacht. De in de buurt van Warschau, in Zelazowa Wola, geboren zoon van de in Frans Lotharingen geboren Nicolas Chopin en diens Poolse echtgenote Justine Krzyzanokowski toonde al vroeg een grote en veelzijdige aanleg, niet alleen voor muziek, maar ook voor mimiek en karikatuurtekenen.
Al gauw werd hij als muzikaal wonderkind gevierd. In de Bach-apostel Adalbert Zwyny uit Bohemen vond hij een uitstekende eerste leermeester die hem vertrouwd maakte met de muziek van Bach en Mozart en daarna op twaalfjarige leeftijd in Josef Elsner die hem aan het conservatorium in Warschau de oorspronkelijkheid van zijn begaafde leerling alle ruimte bood in zijn compositielessen.
Na het lyceum te hebben doorlopen, wijdde Chopin zich geheel aan de muziek. Al met succes gaf hij in 1827 concerten in Wenen. In 1829 verliet hij het conservatorium en in dartzelfde jaar schreef hij een Pianoconcert (dat werd gepubliceerd als nr. 2 in f). Het jaar daarop hield hij het in Warschau ten doop. Toen hij in 1830 uit Warschau was vertrokken voor een nieuwe concertreis kon hij ten gevolge van de Russische inval Poolse Opstand niet meer naar huis terug. Na een concertreis die hem met concerten in München en weer in Wenen (waar Schumann erg van hem onder de indruk raakte) vestigde hij zich in Parijs, waar heimwee naar Polen zeen donkere schaduw over zijn verdere leven wierp. Niettemin werd Frankrijk zijn tweede vaderland.
In Parijs kwam hij al snel in een kring van voorname vrienden als Liszt, Heine, Berlioz en Balzac. Om te beginnen als pianist, maar al gauw ook als componist en pedagoog kreeg hij daarna grote vermaardheid. De dominante invloed op Chopins volwassen leven kwam van de novellist en vrijdenker Aurore Dudevant, beter bekend als Georges Sand.
Handicap was dat zijn toch al nooit erg goede gezondheid – een kwestie van tuberculose - achteruit ging, ook omdat hij zich te weinig ontzag. Ter genezing ondernam hij in 1838 een reis naar Mallorca waar hij werd vergezeld en verpleegd door de schrijfster George Sand met wie hij een turbulente liaison had. Genezen deed hij echter niet. Het verblijf in een vochtig, verlaten klooster moet echter een negatieve uitwerking hebben gehad.
Later vertoefde Chopin ’s zomers vaak in het landhuis in Nohant waar Sand thuis de élite van haar tijd ontving. In 1847 ging het tweetal uiteen. Daarna componeerde Chopin nauwelijks nog. Enerzijds heeft de relatie met Sand weinig geluk gebracht, anderzijds kon hij jaren in luxe leven en tijd vinden om te rusten en te werken. Juist in Nohant zijn heel wat van zijn beste werken voltooid en ontstaan.
In 1848 leek de gezondheid van de componist beter te zijn; hij ondernam toen een reis naar Engeland en Schotland, Deze vergde echter teveel van zijn krachten en na terugkeer naar Parijs stierf hij daar 17 oktober1849.
De muziek
De composities van Chopin zijn doordrongen van Polen en de Poolse muziek. Ze zijn op een paar uitzonderingen na exclusief voor piano geschreven. De piano was in die periode uit de muziekgeschiedenis hét instrument voor de romantische zelfexpressie. Maar waar Schumann zich met allerlei vrije vormen beurtelings als Florestan of Eusebius uitte en waar Liszt bij voorkeur heroïsche zelfportretten en grootse panorama’s schetste, was en bleef Chopin introvert en miniaturist. Hij hield zich liefst aan overgeleverde vormen, zoals sonate, étude, prélude en voorzag die van een intimiteit en been intensiteit die door Heine “dichterlijkheid van het gevoel’ werd genoemd.
In essentie was Chopin ook een experimentele componist die de potentie van de recente ontwikkelingen in de pianobouw, zoals de uitbreiding tot een volledige zeven octaven omvang en het gebruik van hamers met meer vilt die een verfijnder toon konden produceren.
Hoewel zijn werken vaak soms best lastig uitvoerbaar zijn, gaat het hem nooit om een demonstratie van virtuositeit omwille van de virtuositeit. Een ander kenmerk dat Chopin duidelijk onderscheidt van Liszt, Schumann en de meeste andere romantische componisten is, dat hij nooit muziek schreef met een diepere literaire, beeldende of biografische betekenis. Zijn muziek dient in puur muzikale termen te worden opgevat. Niet dat dit menige luisteraar ervan heeft weerhouden om buitenmuzikale betekenissen in Chopins muziek te zoeken en te vinden. Natuurlijk nodigt de veranderlijke en geconcentreerde natuur van zijn verbeelding wel tot dergelijke speculaties uit.
Hoewel Chopin het compositieproces extreem lastig vond, klinken met name zijn solowerken als spontane improvisaties die met duidelijk veel kracht uit het onbewuste zijn getoverd door een overweldigende emotie. Schaduwkanten van zijn werk worden gevormd door een tendens tot weekheid en sentimentaliteit. Het is aan de vertolker om die tendens te onderdrukken.
Opnamen
Zelfs het Chopinjaar 2010 heeft – behalve wat mogelijk in Polen zelf bijvoorbeeld door Polski Nagrania in omloop is gebracht en wat van een eerdere poging van het Japanse Pony Canyon uit begin jaren negentig, hier overgenomen door Emergo over is – geen echt volledige opname van zijn hele oeuvre beschikbaar.
De bekende stukken, de werkcyclussen daarentegen zijn in overvloed voorhanden. Het zijn vooral de onbekende, kleine stukken waarnaar men moet zoeken. Hieronder is een poging tot inventarisatie gedaan.
De Decca uitgave van Ashkenazy is een Koekoek Eénzang louter pianosolo (en 2 duo met zoon Vovka) affaire op zeer hoog niveau met inderdaad ook onbekender materiaal. Bij DG is de taak verdeeld over verschillende uitvoerenden met alle voor- en nadelen van dien. Voordeeltje is wel dat niet louter pianowerken, maar ook het Pianotrio en liederen aan bod komen.
De voorkeur is gegeven aan vermelding van opnamen van complete werkgroepen. Als extra zijn een paar gemengde recitals vermeld.
Sommige werkgroepen en losse werken zijn voorzien van enig voorafgaand commentaar.
Discografie
(Bijna) Complete Chopinedities
Martha Argerich, Claudio Arrau, Vladimir Askenazy, Stefan Askenase, Daniel Barenboim, Beaux Arts trio, Stanislav Bunin, Jean-Marc Luisada, Malcolm Martineau, Maurizio Pollini, Elzbieta Szmytka (sopr.), Anatol Ugorski, Lydia Zilberstein, Krystian Zimerman. DG 463.047-2 (17 cd’s).
Vladimir en Vovka Ashkenazy. Decca 443.738-2 (13 cd’s).
Idil Biret, Emil von Sauer e.a. Naxos 8.550508, 8.550356/369 (17 cd’s).
Orkestraal
Andante spianato en Grande Polonaise in Es voor piano en orkest op. 22 (1830/4).
Nelson Goerner met het Orkest van de Achttiende Eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Narodowy Institut Fryderyke Chopina. NIFCCD 009.
Fantasie op Poolse melodieën in A op. 13 (1828).
Nelson Goerner met het Orkest van de Achttiende Eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Narodowy Institut Fryderyke Chopina. NIFCCD 009.
Arthur Rubinstein met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA 09026-63069-2.
Krakowiak in F op. 14 (1828).
Nelson Goerner met het Orkest van de Achttiende Eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Narodowy Institut Fryderyke Chopina. NIFCCD 009.
Arthur Rubinstein met Symphony of the air o.l.v. Alfred Wallenstein. RCA 09026-63069-2.
Variaties over ‘La ci darem la mano’ uit Mozarts Don Giovanni op. 2 (1827).
Nelson Goerner met het Orkest van de Achttiende Eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Narodowy Institut Fryderyke Chopina. NIFCCD 009.
Van de verschillende werken die Chopin schreef voor piano en orkest zijn de beide Pianoconcerten het belangrijkst. Alle twee ontstonden ze kort voordat de componist definitief Polen verliet en beide verraden ze invloeden van Hummel en de Ierse componist John Field in hun nadruk op lange, ononderbroken melodielijnen in de rechterhand – vooral de heel twee heel poëtische langzame delen. De rol van het orkest is heel ondergeschikt en Chopin werd daar heftig om bekritiseerd. Dat orkest zorgt slechts voor lange inleidingen om een sfeer van verwachting te scheppen voordat de piano wordt geïntroduceerd of het begeleidt die piano slechts.
Pianoconcert nr. 1 in e op 11 (1830) en 2 in f op. 21 (1829)
Martha Argerich met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. EMI 556.798-2.
Murray Perahia met het Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony 07464-44922-2.
Krystian Zimerman met het Pools festival orkest. DG 459.684-2 (2 cd’s).
Kamermuziek
Het nog voor zijn vertrek naar Parijs geschreven Pianotrio is derhalve een pril werk dat werd opgedragen aan prins Radziwill, een van zijn bewonderaars en een goede amateur cellist. Later schreef hij dat hij de vioolpartij beter voor een altviool had kunnen schrijven. Dat laat onverlet dat het werk in zijn huidige vorm een heel goede, evenwichtige indruk maakt.
Pianotrio in g op. 5 (1829).
Trio Fontenay. Warner 0927-40822-2.
Van de weinige kamermuziekwerken die Chopin schreef, vormt zijn Cellosonate met zijn ernstige, herfstige karakter het hoogtepunt. Het is tevens zijn laatste compositie die nog van echt belang is. Al eerder had hij voor de cello geschreven, maar de inspiratie voor de sonate sproot voort uit zijn vriendschap met en bewondering voor de cellist Auguste Franchomme die hem ook hielp met de technische aspecten van het werk dat ook aan hem is opgedragen.
In het werk worden de verschillen tussen beide instrumenten onderstreept. De pianopartij zit vol geagiteerd passagewerk terwijl de cello rustiger is, met langere en meer ingetogen frasen. Het werk heeft iets Schumannesks.
Cellosonate in g op. 65 (1846)
Pieter Wispelwey en Paolo Giacometti. Channel Classics CCS 10797.
Maria Kliegel en Bernd Glemser. Naxos 8.553159.
De andere werken voor cello en piano hebben eerder iets van showstukken. Ze werden geschreven in een tijd, waarin de componist een passie had voor de grootse opera en voor wat hij beschouwde als ‘glinsterende niemendalletjes’. Eventuele toevoegingen (transcripties) van Glazoenof, Feuermann, Piatigorsky en Ginzburg herinneren ons eraan hoe violisten en cellisten soms ideeën van Chopin lenen of stelen.
Grand Duo concertante over thema’s uit Meyerbeers Robert le diable in e voor cello en piano (1832).
Maria Kliegel en Bernd Glemser. Naxos 8.553159.
Introductie en Polonaise brillant in C voor cello en piano op. 3 (1830)
Maria Kliegel en Bernd Glemser. Naxos 8.553159.
Introductie, thema en variaties in D voor pianoduet (1826)
Vovka en Vladimir Ashkenazy. Decca 443.738-2 (13 cd’s).
Polonaise brillante in C op. 3 voor cello en piano.
Emanuel Ax en Yo-Yo Ma. Sony 53112.
Martha Argerich en Mstislav Rostropovitch. DG 419.860-2.
Rondo in C voor 2 piano’s op. 73 (1828)
Danielle Laval en Teresa Llacuna. EMI 371.472-2 (2 cd’s).
Variaties over een thema van Moore in D (reconstructie Ekier).
Idil Biret en Emil von Sauer. Naxos 8.550537.
Variaties over ‘Non piu mesta’ uit Rossini’s La cenerentola in E voor fluit en piano (1824).
Sharon Bezaly en Erwin Nagy. BIS CD 1039.
Pianosolo
Albumblad (Moderato) in E (1843).
Anatol Ugorski. DG 477.5430 (2 cd’s).
Allegretto Mazur in A.
Cyprien Katsaris. Sony 61528.
Allegro de concert in A op. 46 (1832/41).
Nikolai Demidenko. Hyperion CDH 55183.
Andante spianato en Grande Polonaise in Es op. 22 (1834).
Maurizio Pollini. DG 477.5430 (2 cd’s)
Martha Argerich. DG 477.5430 (2 cd’s).
De vier Ballades behoren tot Chopins uitzonderlijkste en krachtigste werken. Ze bezitten een overvloed aan verrassend dramatische contrasten, doorspekt met momenten van lyrische teerheid, die dan op hun beurt weer worden gevolgd door vlagen van tumultueuze energie.
De verhalende implicaties van het begrip ‘ballade’ (die hier voor het eerst in de muziek opduiken) hebben menig commentaar ertoe verleid om deze werken in verbinding te brengen met de lange gedichten van Chopins Poolse tijdgenoot Adam Mickiewicz. Chopin gebruikte verschillende van diens teksten voor zijn liederen.
Maar hoewel de gedichten en de muziek een zekere grilligheid en een episodische kwaliteit gemeen hebben, is er geen enkel bewijs dat de componist een specifiek programma in gedachten had toen hij deze werken schreef.
Ballades nr. 1 in g op. 23, 2 in F op. 38, 3 in As op. 47, 4 in f op. 52 (1831/42).
Murray Perahia. Sony 07464-64399-2.
Krystian Zimerman. DG 423.090-2.
De Barcarolle verbaast nu nog door zijn voor negentiende eeuwse begrippen grote harmonische stotmoedigheid.
Barcarolle in Fis op. 60 (1846)
Krystian Zimerman. DG 423.090-2.
Een enorme melodische variatiekunst treft in de Berceuse.
Berceuse in Des op. 57 (1844)
Maurizio Pollini. DG 471.357-2.
Howard Shelley. Chandos CHAN 9018.
Boléro in C op. 19 (1833)
Nikolai Demidenko. Hyperion CDH 55183.
Bourrées nr. 1 in g, 2 in A B 160b (1846).
Vladimir Ashkenazy. Decca 452.167-2 (2 cd’s).
Cantabile in Bes (1834).
Anatol Ugorski. DG 477.5430-2 (2 cd’s).
Contredanse in Ges B 17(1827).
Vladimir Ashkenazy. Decca 460.322-2.
Écossaises nr. 1 in D, 2 in F, 3 in Des op. 72/3-5 (1826).
Nelson Freire. Warner 2564-63676-2 (3 cd’s).
Piano Ètudes waren in de eerste helft van de negentiende eeuw een soort ontwikkelings- en groei-industrie. Vrijwel iedere virtuoze componist van Clementi tot Kalkbrenner was graag bereid om achter een bundel études ook een eigen pianomethode bij de hand te hebben.
Chopins twee bundels, op. 10 en op. 25 bieden echter wat anders. Hoewel de individuele stukken zich richten op conventionele pianotechnische problemen, transformeert hij ze in muziek met echte diepte en gevoelens terwijl hij tegelijkertijd de grenzen van het technisch mogelijke en het harmonisch aanvaardbare aftast.
Études nr. 1 in C op. 10/1, 2 in a op. 10/2, 3 in E op. 10/3 ‘Tristesse’, 4 in cis op. 10/4, 5 in Ges op. 10/5 ‘Zwarte toetsen’, 6 in es op. 10/6, 7 in C op. 10/7, 8 in F op. 10/8, 9 in f op. 10/9, 10 in As op. 10/10, 11 in Es op. 10/11, 12 in c op. 10/12 ‘Revolutie’, 13 in As op. 25/1 ‘Harp, Golf, Sterrenregen’ op. 25/1, 14 in f op. 25/2, 15 in F op. 25/3, 16 in a op. 25/4, 17 in eop.25/5, 18 in gis op. 25/6 ‘Tertsen’, 19 in cis op. 25/7, 20 in Des op.25/8, 21 in Ges op. 25/9 ‘Vlinder’, 22 in b op. 25/10, 23 in a op. 25/11 ‘Storm’, 24 in op. 25/12, 25 in f op. posth., 26 in As op. posth. (1829/32, 1832/6, 1939).
Murray Perahia. Sony 509970-61885-2.
Maurizio Pollini. DG 413.794-2.
Vladimir Ashkenazy. Decca 466.250-2 (2 cd’s).
Er bestaan niet zoveel negentiende-eeuwse pianocomposities die aan zoveel stemmingen onderhevig zijn als deze Fantasie. Het werk begint met een treurmars waarna een rusteloos agitato gedeelte volgt dat zijn hoogtepunt bereikt in een triomfantelijke mars.
In het kalme middengedeelte wekt behalve de gave melodiek ook de vaak verrassende harmoniek bewondering. Na herhaling van het agitato sluit het van a-z boeiende stuk af met een cadens in As.
Fantasie in f op. 49 (1841).
Jevgeny Kissin. RCA 09026-60445-2.
Maria Joao Pires. DG 457.585-2.
Maurizio Pollini. DG 459.683-2.
Krystian Zimerman. DG 423.090-2.
De Fantaisie-impromptu kan tot de reeks Impromptu’s worden gerekend, maar is met zijn heel effectvolle passagewerk (tweeëndertigsten tegen sextolen in de linkerhand) niet alleen de meest virtuoze, maar ook de populairste.
Fantaisie-impromptu in cis op. 66 (1835).
Vladimir Ashkenazy. Decca 460.322-2.
Maria Joao Pires. DG 457.585-2.
Feuillet d’album in E B 131(1843).
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6686.
Fuga in a B 144 (1842).
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6686.
Vladimir Ashkenazy. Decca 452.167-2 (2 cd’s).
Galop marquis in As (?).
Vladimir Ashkenazy. Decca 452.167-2 (2 cd’s).
Anatol Ugorski. DG 477.5430 (2 cd’s).
Grande valse brillante in D op. 18 (?).
Vladimir Ashkenazy. Decca 460.323-2.
Een muziekstuk dat zonder een tevoren gemaakt plan is ontworpen, een ogenblikkelijke inval dus, heet doorgaans een Impromptu. Mrt zijn ‘invallen’ schiep Chopin een drietal charmante pianostukken in driedelige vorm met levendige hoekdelen die worden onderbroken door een rustiger middengedeelte.
Impromptu’s nr. 1 in As op. 29, 2 in Fis op.36, 3 in Ges op.51. (1837/42).
1-3 Augustin Anievas. EMI 350.874-2.
1-3 Arthur Rubinstein. RCA 09026-63047-2.
Introductie en allegro over Der Schweizerbub in E (1826).
Nikolai Demidenko. Hyperion CDH 55181.
Introductie en polonaise brillant in C op. 3 (teruggevonden door J. Weber, 1990).
Louise-Andrée Baril. Analecta FL 23142.
Introductie en Rondo in c/Es op. 16 (1832).
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6630.
Introductie en variaties over een thema uit Hérolds Ludovic in Bes op. 12 (1833).
Malcolm Frager. Telarc CD 80240.
Largo in Es B109 (1837).
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6686.
Vladimir Askenazy. Decca 410.122-2.
Lento con gran espressione in cis op. posth. (?).
Helge Antoni. Et’cetera KTC 1231.
Marche funèbre in c op. 72/2 (1827). Bestaat in de uitgaven Fontana en Oxford.
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6686.
Net als de Polonase is de Mazurka een dans in driekwartsmaat, maar met een gepunteerd ritme waardoor de mazurka iets weg heeft van een strompelende wals. Hij werd doorgaans iets sneller gedanst dan de polonaise, maar niet zo snel als de wals.
Chopin schreef zijn mazurka’s beslist niet met de bedoeling dat erop gedanst zou worden, maar vooral om een lichtelijk vage, maar wel bitterzoete herinnering – minder opgelegd dan in de in dit opzicht duidelijker polonaises - aan Polen te wekken. De stemmingen van de mazurka’s zijn afwisselender dan in de polonaises en reiken van de sprankelende, energieke eerste mazurka uit op. 7 tot de gelaten wanhoop van de vierde uit op. 17.
Mazurka’s nr. 1 in fis op. 6/1, 2 in cis op. 6/2, 3 in E op. 6/3, 4 in es op. 6/4, 5 in Bes op. 7/1, 6 in a op. 7/2, 7 in f op. 7/3, 8 in As op. 7/4, 9 in C op. 7/5, 10 in Bes op. 17/1, 11 in e op. 17/2, 12 in As op. 17/3, 13 in a op. op. 17/4, 14 in g op. 24/1, 15 in C op. 24/2, 16 in As op. 24/3, 17 in bes op. 24/4, 18 in c op. 30/1, 19 in b/fis op. 30/2, 20 in Des op. 30/3, 21 in cis op. 30/4, 22 in gis op. 33/1, 23 in D op. 33/2, 24 in C op. 33/3, 25 in b op. 33/4, 26 in cis op. 41/1, 27 in e op. 41/2, 28 in B op. 41/3, 29 in cis op. 41/4, 30 in G op. 50/1, 31 in As op. 50/2, 32 in cis op. 50/3, 33 in B op. 56/1, 34 in C op. 56/2, 35 in c op. 56/3, 36 in a op. 59/1, 37 in As op. 59/2, 38 in Fis op. 59/3, 39 in B op. 63/1, 40 in f op. 63/2, 41 in cis op. 63/3, 42 in G op. 67/1, 43 in g op. 67/2, 44 in C op. 67/3, 45 in a op. 67/4, 46 in C op. 68/1, 47 in a op. 68/2, 48 in F op. 68/3, 49 in f op. 68/4, 50 in a op. posth. ‘Notre temps’, 51 in a op. posth. ‘A Emile Gaillard’, 52 in D op. posth., 53 in As op. posth., 54 in a op. posth., 55 in G op. posth., 56 in Bes op. posth. 57 in G op. posth., 58 in a op. posth., 59 in Bes op. posth., 60 in D op. posth., 61 in C op. posth., 62 in As op. posth., 63 in Bes op. posth., 64 in D op. posth. (1820/49).
1-52, 55, 56, 59-62 Vladimir Ashkenazy. Decca 448.086-2 (2 cd’s).
1-51 Arthur Rubinstein. RCA 09026-63050-2 (2 cd’s).
1-51 Garrick Ohlson. Arabesque Z 6730 (2 cd’s).
De Ier John Field bedacht de piano Nocturne als een kort, lyrisch stuk (dat niet noodzakelijkerwijs in verband stond met de nacht) waarin een expressieve melodie in de rechterhand licht werd ondersteund door gebroken akkoorden in de linkerhand. De zangerige kwaliteit was deels afgeleid van Bellini’s bel canto aria’s uit zijn opera’s.
Fields charmante, maar in essentie smachtend lome schepping werd door Chopin omgezet in muziek met een groter emotioneel bereik, hoewel een sfeer van smachtende weemoed wel bepalend blijft.
Dit zijn de werken waarmee Chopin zijn reputatie opbouwde in de aristocratische Parijse salons en hun volkomen eenvoud en directheid van expressie zorgden dat de nocturnes nog steeds tot zijn populairste werken behoren.
Nocturnes nr. 1 in bes op. 9/1, 2 in Es op. 9/2, 3 in B op. 9/3, 4 in F op. 15/1, 5 in Fis op. 15/2, 6 in g op. 15/3, 7 in cis op. 27/1, 8 in Des op. 27/2, 9 in B op. 32/1, 10 in As op. 32/2, 11 in g op. 37/1, 12 in G op. 37/2, 13 in c op. 48/1, 14 in fis op. 48/2, 15 in f op. 55/1, 16 in Es op. 55/2, 17 in B op. 62/1, 18 in E op. 61/2, 18 in E op. 62/2, 19 in e op. 72/1, 20 in cis op. posth., 21 in c (1837, publ. 1938) (1827/…..).
1-21 Bernard d’Ascoli. Athene Minerva23201 (2 cd’s).
1-21 Vladimir Ashkenazy. Decca 452.579-2 (2 cd’s).
1-21 Arthur Rubinstein. EMI 509.668-2.
1-20 Nelson Freire. Decca 478.218-2 (2 cd’s).
1-19 Maria Joao Pires. DG 447.096-2 (2 cd’s).
De structuur en de thematische ontwikkeling zijn lang beschouwd als de zwakke punten van Chopins werk, vooral in de langere composities zoals de drie Pianosonates. Een tijdgenoot bekritiseerde de Derde sonate bondig als een slecht werk omdat “….het hele werk niet de consequentie is van de eerste gedachte”.
Maar het gaat hier om romantische sonates die niet in het keurslijf van de strikte sonatevorm moeten worden geperst. De beste van het drietal zijn de Tweede sonate uit 1839 en de Derde uit 1844. Het zijn nogal tumultueuze stukken vol steeds gevoede energie. De Tweede snel en furieus met als streng contrast de beroemde treurmars, de Derde eerder episch van aard en lyrischer, maar wel met een overdaad aan veranderende stemmingen en ideeën.
Pianosonate nr. 1 in c op. 4 (1828).
Vladimir Ashkenazy. Decca 448.123-2.
Leif Ove Andsnes. Virgin 561.618-2 (2 cd’s).
Pianosonate nr. 2 in Bes op. 35 (1839)
Martha Argerich. DG 419.055-2.
Maurizio Pollini. DG 477.7626.
Leif Ove Andsnes. Virgin 561.618-2 (2 cd’s).
Pianosonate nr. 3 in b op. 58 (1844)
Martha Argerich. DG 419.055-2, EMI 556.805-2.
Leif Ove Andsnes. Virgin 561.618-2 (2 cd’s).
Jevgeni Kissin. RCA 09026-62542-2
De Polonaise is zoals de naam al aangeeft een Poolse dans met een nogal stijf en statig karakter, aanvankelijk in 2/4, later in 3/4 maat. Wat de wals aan status betekende in de Oostenrijks-Hongaarse cultuur, had de Polonaise in de Poolse cultuur.
Zoals mag worden verwacht overstijgen Chopins Polonaises verre de formele beperkingen van het genre dat onder zijn handen het vehikel wordt van zijn gepassioneerde gevoelens voor zijn vroegere vaderland. Een land dat tijdens zijn leven door grotere machten werd verdeeld en werd overvallen door Rusland.
Van de zestien Polonaises die Chopin schreef, worden de zeven laatste het meest gespeeld. Deze stukken hebben een uitdagend en stoutmoedig karakter dat zich het duidelijkst uit in de ‘Heroïsche’ Polonaise. Maar ook bijvoorbeeld in die in c, waarin ook melancholische zorg doorklinkt.
Chopin schreef ook een Polonaise-fantaisie. Dat is een opmerkelijk stuk dat begint met een van zijn opvallendste ideeën en dan uitmondt in iets wat het meeste weg heeft van een uitgebreide improvisatie.
Polonaises nr. 1 in cis op. 26/1, 2 in es op. 26/2, 3 in A op. 40/1 ‘Militaire’, 4 in c op. 40/2, 5 in fis op. 44, 6 in As op. 53 ‘Heroïsche’, 7 in As op. 61 ‘Polonaise-fantaisie’, 8 in d op. 71/1. 9 in Bes op. 71/2, 10 in f op. 71, 11 in bes (1826), 12 in gis (1829), 13 in g (1817), 14c in Bes (1817), 15 in As (1821), 16 in gis (1822).
1-16 Vladimir Ashkenazy. Decca 452.167-2 (2 cd’s).
1-16 Maurizio Pollini en Anatol Ugorski,. DG 477.5430 (2 cd’s).
1-7 Maurizio Pollini. DG 457.711-2.
De 24 Préludes werden in de winter van 1838 op het eiland Mallorca geschreven. Ze zijn wel vergeleken met de even compacte préludes uit Bachs Wohltemperietes Klavier, waarin ook alle majeur en mineur toonaarden worden doorlopen. Die vergelijking is niet onredelijk omdat Chopin een kopie van Bachs werk bij zich had.
Maar waar Bachs voorspelen de weg bereiden voor een fuga, hebben Chopins stukken niets van een voorbereiding op een andere vorm. Het zijn op zichzelf staande, heel geconcentreerde poëtische miniaturen en misschien wel de meest sfeervolle stukken die Chopin ooit schreef.
George Sands relaas van het gezamenlijk verblijf in het oude klooster rept van Chopins “morbide angst ten gevolge van zijn eigen verbeelding”. Haar kijk op de gebeurtenissen mag dan aan de geromantiseerde kant zijn, feit is dat de Préludes hevig fluctueren tussen euforie en wanhoop. Dat is bijvoorbeeld hoorbaar in de ingehouden melancholie van nr. 6, de capricieuze fijnzinnigheid van nr. 11 en de gepassioneerde vaart van nr. 24.
Préludes nr. 1 in C op. 28/1, 2 in a op. 28/2, 3 in G op. 28/3, 4 in e op. op. 28/4, 5 in D op. 28/5, 6 in b op. 28/6, 7 in A op. 28/7, 8 in fis op. 28/8, 9 in E op. 28/9, 10 in cis op. 28/10, 11 in B op. 28/11, 12 in Gis op. 28/12, 13 in Fis op. 28/13, 14 in es op. 28/14, 15 in Des op. 28/15 ‘Regendrup’, 16 in bes op. 28/16 , 17 in As op. 28/17, 18 in f op. 28/18, 19 in Es op. 28/19, 20 in c op. 28/20, 21 in Bes op. 28/21, 22 in g op. 28/22, 23 in F op. 28/23, 24 in d op. 28/24, 25 in cis op. 45, 26 in As op. posth.
1-26 Martha Argerich. DG 415.836-2
1-26 Grigory Sokolov. Opus 111 OP 30-336.
Rondo in c op. 1.
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6629.
Rondo in Es op. 16.
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6630.
Rondo in C op. 73 (1828)
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6630.
Rondo à la Mazur in F op. 5
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6629.
Een Scherzo was oorspronkelijk een luchthartig stuk dat de rol van menuet en trio had overgenomen als een kort, geanimeerd deel van een symfonie of een sonate. Beethoven ontwikkelde het tot een nog levendiger component van een grootschalige compositie, maar in de handen van Chopin verkreeg de vorm volkomen onafhankelijkheid en, terwijl Chopin de kwiek beweeglijke natuur van het scherzo behield, haalde hij er vrijwel alle humor uit.
Net als in zijn Ballades gaat het om uitgebreide pianistische klankgedichten waarin de componist zijn stormachtige gedachten kwijt kon.
Scherzo’s nr. 1 in b op. 20, nr 2 in bes op. 31, nr. 3 in cis op. 39, nr. 4 in in E op. 54.
1-4 Ivo Pogorelich. DG 439.947-2.
1-4 Maurizio Pollini. DG 431.623-2.
1-4 Simon Tprceski. EMI 375.586-2.
1-4 Sviatoslav Richter. Olympia OCD 338.
Souvenir de Paganini (Variaties in A) B 37.
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6686.
Tarantelle in As op. 43
Garrick Ohlson. Arabesque Z 6686.
Malcolm Frager. Telarc CD 80040.
Variatie in E over de mars uit Bellini’s I Puritani uit Hexameron (1837).
Vladimir Ashkenazy. Decca 410.122-2, 460.322-2.
Variaties over het Tiroolse liedje Het Zwitserse kind (1834/6).
Paolo Bordoni. EMI 371.472-2 (2 cd’s).
De rage van de Wals begon laat in de achttiende eeuw en raakte in Chopins tijd op volle toeren. Hoewel hij ze zelf reeds als zestienjarige begon te schrijven, liet zijn reis naar Wenen in 1830 hem brij onberoerd voor de daar populaire walsen van Lanner en Joh. Strauss sr.
Een belangrijker invloed lijkt Webers Aufforderung zum Tanz, een showstuk dat meteen bij zijn verschijning op het muziektoneel in 1819 een enorm succes had. Chopins walsen zijn een even persoonlijke reactie op deze dansvorm, met een vergelijkbaar verbeeldingsvolle weergave van de vrolijkheid en overgave, maar bij vlagen ook de treurnis van de balzaal.
Walsen nr. 1 in Es op. 18 ‘Grande valse brillante’, 2 in As op. 34/1 ‘Valse brillante’, 3 in a op. 34/2 ‘Grande valse brillante’, 4 in F op. 34/3, 5 in As op. 42 ‘Grande valse’, 6 in Des op. 64/1 ‘ Minutenwals’, 7 in cis op. 64/2, 8 in As op. 64/3, 9 in As op. 69/1, 10 in b op. 69/2, 11 in Ges op. 70/1, 12 in f op. 70/2, 13 in Des op. 70/3, 14 in e op. posth., 15 in E op.posth., 16 in As op.posth., 17 in Es op. posth., 18 in Es op. posth., 19 in a op. posth., 20 in Des op. post., 21 in Ges op. posth., 22 in As op. onbekend.
1-14 Vladimir Ashkenazy. Decca
1-14 Dinu Lipatti. EMI 566.904-2.
1-14 Arthur Rubinstein. RCA 09026-63047-2.
Wals in fis (onecht)
Garrick Ohlson. Arabesque Z6669.
Pianorecitals
Piotr Anderszewski. Virgin 546.619/20-2 (2 cd’s).
Martha Argerich. DG 477.7557.
Martha Argerich. EMI 556.805-2.
Nikolai Demidenko. Hyperion CDH 55183.
Ingrid Fliter. EMI 514.899-2.
Adam Harasiewicz. Newton Classics 8802015.
Vladimir Horowitz. RCA 74321-68008-2.
Jevgeny Kissin. RCA 09026-60445-2.
Dong-Hyek Lim. EMI 557.702-2.
Nikolai Luganski. Onyx ONYX 4049.
Arturo Benedetto Michelangeli. DG 413.449-2.
Arturo Benedetto Michelangeli. Warner 0927-40647-2.
Murray Perahia. Sony 88697-64823-2 (5 cd’s).
Maria Joao Pires. DG 477.7483 (2 cd’s).
Mikhail Pletnev. DG 453.456-2.
Jean-Bernard Pommier. Warner 2564-61691-2.
Kathryn Stott. Conifer CDCF 169.
Alexandre Tharaud. Virgin 457.845-2.
Eliso Wirssaladze. Live Classics LCL 302.
Vocaal
Poolse liederen op.74 (diverse tekstdichters,1829/47). 1 Meisjes wens, 2 Een wispelturig meisje, 3 De boodschapper, 4 Hekserij, 5 Drinklied, 6 Herinnering, 7 Voor de strijd, 8 Litouws lied, 9 Onrustig water, 10 Terugkeer van de bruidegom, 11 Poolse klaagzang, 12 De ring, 13 Mijn tovenares, 14 Lente, 15 Mijn geliefde, 16 Dumka, 17 Verbleekt en verdwenen, 18 De gelieven, 19 Gebogen onder hun kruisen.
Aleksandra Kurzak en Nelson Goerner. Narodowy Insttitut
Fryderyka Chopina NIFCCD 014.
Urszula Kryger en Charles Spencer. Hyperion CDH 55270.
Extra
En als afgeleide: Les Sylphides
(balletmuziek, samengesteld door Fokine in Parijs,1909)
Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 459.445-2 (2 cd’s).