Fonografie Muziek

CAGE, JOHN: BIJ ZIJN HONDERDSTE VERJAARDAG

 

JOHN CAGE: BIJ ZIJN HONDERSTE VERJAARDAG

 

Het is 5 September 2012 honderd jaar geleden dat John Cage in New York werd geboren. Dat feit wordt alom herdacht en gevierd, bijvoorbeeld ook tijdens het Holland Festival, maar nadrukkelijk tevens door de muziekindustrie. 

 

Unicum

 

Cage is zonder enige twijfel een der belangrijkste protagonisten van de nieuwste muziek. Als eerste heeft hij (na bij Schönberg en Cowell te hebben gestudeerd) de consequente poging ondernomen om de muziek van zijn vaste compositorische- en compositiecategorieën te bevrijden. Zijn werkwijze “is noodzakelijkerwijze experimenteel”. Een experimentele actie heeft meestal tot gevolg dat het resultaat – zeker op langere termijn – niet te overzien is. Omdat dit het geval is, bekommert zo’n actie zich ook niet om eventuele verontschuldigingen.

De vertolking waarvan de uitkomst niet is vastgelegd, is altijd weer uniek en kan dus niet exact zo worden herhaald. Een opname van zo’n werk zou in deze zin dus niet meer waard zijn dan een wegwerpartikel. Overeenkomstig dit idee was de toevloed aan opnamen van Cage’s oeuvre lang nogal beperkt, maar gelukkig werden die beperkingen gelijk aan steeds meer doorbroken.

 

Uit een eerder componistenportret

 

Voor de een is hij een goeroe, voor de ander een charlatan, maar hoe dat ook zij John Cage daagde steeds de idee muziek uit en gebruikte daarvoor het toeval als basis voor zijn composities. Hij manipuleerde instrumenten om er nieuwe klanken aan te ontlokken en ze in zijn werken te integreren. Hij wilde de grenzen tussen de kunst en het leven slechten “niet om orde te scheppen in de chaos…. Maar eenvoudig om te ontwaken voor het leven dat we leiden”.

In zijn waarschijnlijk beroemdste werk, 4’33” uit 1953 vraagt hij de pianist om de klep van de vleugel te openen en daar dan vervolgens vier minuten en drieëndertig seconden niet op te spelen. Het ging hem er daarbij om het publiek aan te tonen dat het onmogelijk was om een volslagen stilte te bereiken en om de aandacht te vestigen op de weelde aan omringende geluiden.

Deze vervaging van de gangbare scheiding van het werkelijke leven en de concertzaalsfeer bereikte zijn extreme hoogtepunt tijdens een paar optredens waarin Cage op het podium zat en slechts champignons bakte. Hij was trouwens een expert op het gebied van paddenstoelen en won tijdens een Italiaanse TV quiz $6000 met de juiste antwoorden op dit thema.

John Cage verliet het Pomona College voortijdig om gedurende de jaren 1930 en 1931 in Europa te gaan rondreizen. Vervolgens studeerde hij bij Cowell in New York van 1933/4 en bij Schönberg in Los Angeles (1934). De twee hadden geheel tegengestelde opvattingen over het begrip harmonie: Cage vond die volkomen onbelangrijk en Schönberg zei over hem: “Hij is geen componist, hij is een soort geniale uitvinder”. Zijn eerste gepubliceerde composities in een streng atonaal idioom van eigen vinding dateren uit die tijd. Hij had toen al pianowerken geschreven waarin de speler op de snaren moest tokkelen en slaan. Verder ontstond een aantal werken voor slagwerk, gebaseerd op numeriek geordende ritmische patronen die meer weg hadden van Oosterse dan van Westerse muziek.

In 1937 verhuisde hij naar Seattle om als dansbegeleider te gaan werken en daar ook richtte hij in 1938 een slagwerkensemble op. Zijn muziek uit die periode was erop gericht om tijdseenheden te vullen met ostinati zoals in zijn First construction in metal uit 1939. Ook ging hij gebruik maken van elektronische hulpmiddelen zoals een platenspeler met variabel toerental in Imaginary landscape no. 1 uit 1939. Belangrijker was de uitvinding van de ‘prepared piano’ door diverse voorwerpen – schroeven en bouten, stukjes hout en papier - tussen en op de snaren van een concertvleugel te plaatsen om een effectief, door twee handen te bedienen slagwerkensemble te verkrijgen.

In 1939 verhuisde hij naar San Francisco, vervolgens naar Chicago en in 1942 weer terug naar New York. Al die tijd schreef hij veel muziek voor balletgroepen, met name voor Merce Cunningham en ook bijna steeds voor prepared piano en slagwerkensemble. Ook concertante werken voor dat instrument werden toegevoegd, zoals A book of music (1944), de Three dances uit 1945 voor 2 prepared piano's en de Sonatas and interludes voor eentje uit 1948.

Gedurende deze periode raakte Cage geboeid door Oosterse filosofie, met name door Zen Bhoedisme, en ging op basis daarvan grote waarde toekennen aan het toeval om creatieve keuzes te kunnen vermijden en juist minder waarde aan de zelfexpressie. Hij ging dobbelstenen en munten gebruiken om het verloop van de muzikale gebeurtenissen te bepalen. Voorbeelden zijn  Music of changes for piano uit 1951, het werk voor twaalf radio’s Imaginary landscape no. 4 ook uit 1951 en hij introduceerde verder aleatorische principes. Het pianoconcert uit 1958 is een encyclopedie vol onbepaalde notaties. In toenemende mate werd de muziek van Cage irrationeler en ordelozer. Maar in bepaalde kringen werd hij wel een cultfiguur.

De Sonatas and interludes uit 1946/8 vormen een cyclus waarin een groot bereik aan klanken wordt geëxploiteerd, sommige klinken als heldere belletjes, andere bezitten een fijnzinniger en zwakker karakter. Telkens keren ritmische motieven en patronen terug waarmee een hypnotiserende sfeer wordt geschapen die verwantschap vertoont met de Indonesische gamelan. In Music of changes uit 1951, een stuk voor een gewone piano, speelt het toeval een grote rol, maar het eindresultaat ligt volkomen vast. Het resultaat klinkt heel gefragmenteerd en pointillistisch, net als de serialistische werken van Stockhausen en Boulez uit dezelfde tijd, alleen minder heftig, fanatiek en hyper-complex. Music for piano 1-85 is een reeks stukken, ontstaan tussen 1952 en 1962 waarin de vertolker de volkomen vrijheid heeft in de keuze van dynamiek, ritme en tempo. In de handen van een goede vertolker ademt deze muziek een unieke Cageachtige Zengeest.

In andere werken toonde hij een groeiende belangstelling voor het muziektheater. Bijvoorbeeld in Water music uit 1952 voor een pianist omringd door diverse parafernalia. Met Imaginary landscape no. 5 keerde hij terug tot de elektronica met behulp van vijf willekeurig gemengde bandopnamen. In Cartridge sounds uit 1960 gaat het om de versterking van kleine geluiden tijdens een gewoon optreden. Dat alles culmineerde in diverse grootschalige ‘events’ die als een jamboree van het toeval op het podium werden gebracht. Het beste voorbeeld vormt HPSCHD voor klavecimbel, bandopnamen enzovoorts uit 1969. In later werk maakte hij deels opnieuw van het toeval gebruik, deels ook schreef hij werken volledig uit. Zelfs natuurlijke hulpbronnen als planten en schelpen werden te baat genomen.

Relatief het minst bekend zijn de werken van Cage waaraan de menselijke stem te pas komt. Hier gaat hij even inventief te werk. The wonderful widow of eighteen springs uit 1942 is het vaakst vastgelegde lied van Cage en paart de poëtische woorden van James Joyce aan een simpele folkloremelodie bestaande uit drie noten terwijl de pianist een ritme klopt op de buitenkant van de vleugel . Eerder bizar is de Solo for voice 52 uit 1970 waarin gebruik is gemaakt van een fragmentarische tekst van klinkers, medeklinkers en woorden uit vijf talen, dat alles gepresenteerd op vreemde, onvoorspelbare toonhoogten.

Steeds bleef Cage veel reizen, gaf optredens en lezingen, oefende invloed uit op jongere musici, bijvoorbeeld toen hij in 1988 als Composer in residence bij het Koninklijk Conservatorium in Den Haag was en hij schreef verschillende boeken.

 

Wat meer in detail, ook over de opnamen

 

Waarschijnlijk liggen bij Cage – wie had dat gedacht - de wortels van de Rock Music. Uit 1944 dateert zijn voor Merce Cunningham en zijn balletgroep geschreven stuk Four walls (in 2 aktes) waarvan de baspassages de brug slaan naar een nieuw soort muziek die niet zoveel later aan een onstuitbare triomftocht begon.

De aanzienlijke innerlijke spanning tilt het werk daar echter ver bovenuit wat blijkt uit zijn daarop volgende composities. Puur ‘materieel’ beschouwd gaat het hier om een pianist die zich soms laat vergezellen door een zangeres.

Wie Cage niet uit andere werken kent, zal verbaasd zijn over de lange pauzes die hij zijn uitvoerenden gunt.

Wie een ideale introductie tot het werk van Cage zoekt, zou kunnen beginnen met de balletmuziek The seasons dat nog werd geschreven met hulp van Virgil Thomson en Lou Harrison bij de orkestratie. Het resultaat is mooi kleurige, zelfs dichterlijke muziek die een fraai wisselend beeld geeft van de wisseling der seizoenen. Behalve sfeervol is de muziek haast hypnotiserend. Indiase filosofie komt om de hoek kijken, zo gaat het in de Lente om schepping, in de zomer om behoud, in de herfst om vernietiging en in de winter om rust wat  helaas niet zo makkelijk te volgen is.

Een heel andere, ook aardige introductie vormt het Strijkkwartet (1950) in de bewerking van klavecinist Frank Agsteribbe die het werk door het B’Rock ensemble naast Vivaldi’s Vier jaargetijden plaatst. Hier wordt ingehaakt op de aanduidingen van de componist dat het kwartet ‘vibratoloos en met slechts het minimumgewicht van de strijkstok’ moet worden gespeeld. Opvallend verstild klinkt het werk zo.

Van dit werk bestaat ook een versie voor pianosolo, op cd uitgevoerd door Margaret Leng Tan die nauw met de componist samenwerkte en door Herbert Henck.

Zij is de ideale vertolkster van het Concert voor prepared piano uit 1951, een heel kenmerkend werk met een bijzondere geluidachtergrond, waarin ook de radio aan bod komt. De pianiste levert ook haar tweede opname van de simplistische Suite voor speelgoedpiano (met slechts 9 toetsen) uit 1948. De invloed van Satie is hier in dit bijzonder toegankelijke stuk goed merkbaar. Maar nu niet solo, doch met een mooie orkestratie van Harrison waardoor het werk nog fascinerender werd.

Op zijn kortst, Weberniaans is de componist in zijn 7 Haiku (1952): de langste duurt negentien seconden. De vier reeksen van Music of changes ontstonden in 1955 (sommige bronnen noemen ook 1951) en waren een kern in het repertoire van David Tudor, een soort factotum van de componist in dit opzicht (hij liet een opname hiervan na op Edition RZ 1018/9).

Papier en hout, plastic rubber wiggen, metaalstiften en bouten en moeren zijn het die in veel van zijn pianowerken de klank ‘prepareren’, dus vervreemden. Deze attributen worden op de snaren gelegd of daartussen geklemd. Dat maakt de klank niet afschuwelijk lelijk, maar als het met zorg en nauwkeurigheid wordt gedaan, wordt de vleugel tot een fijnzinnig klinkend orkest van teer en helder klingelende en fragiele gamelanachtige klanken. 

De tweede ontdekking was dat dit ‘nieuwe’ instrument voorzichtig moest worden behandeld. Het resultaat zijn haast mysterieus lucide klinkende werken als een reeks kalme rituelen en arabeske figuren, met stiltes waarin resonantievlagen wegsterven.

Een transparant geluid en lage dynamiekniveaus overheersen, maar het is niet zo dat er verder niets gebeurt. Er vindt een gestage voortgang plaats vanuit de  korte, rustiger, eerder aarzelende eerste sonates naar de grootser en dramatischer gebaren in nr. 9-12.

Om de sonates en tussenspelen in een keer volledig te horen, reinigt het gehoor en demonstreert de potentie en de frisheid van een heel nieuwe muziekbelevenis.  

Dit hele procedé maakt het voor de toegewijde pianist dus mogelijk om klanken uit de vleugel te halen die anders volkomen onmogelijk zijn. Hiermee heeft Cage de provocatie, de ontkenning van de gangbare definities van een muzikaal kunstwerk als geen ander voor of na hem ten uitvoer gebracht.

In de hele reeks mag de vertolker zelf de dynamiek en het tempo bepalen in een door de afzonderlijke noten gegeven continuïteit.

Dat verschillende pianisten met verschillende ‘preparations’ tot verschillende resultaten komen, zal niet verrassen. Zo toont Karis een sterker ritmisch gevoel dan Frémy, maar hii neemt in de laatste sonates haast teveel risico. Takashi bewandelt een redelijke middenweg.

Het toppunt van de pianowerken van Cage wordt gevormd door de zogenaamd stille stijl van 4’33” – tacet in drie delen. Wat dan hoorbaar wordt is nooit hetzelfde, want immers alleen afhankelijk van omgevingsgeluiden. Cage als ……   van de stilte. Het is misschien nuttig om te weten dat dit werk ontstond in 1952, een crisisjaar in het creatieve leven van de componist. Hij was geheel geobsedeerd om alles wat met zijn smaak en zijn wensen te maken had uit de muziek te bannen.

Later, toen hij gefascineerd raakte door I Chengs ‘random numbers’, ontstond het getallenwerk. Kort voor zijn dood schreef Cage zijn Number pieces waarin de vertolker behalve de noten eigenlijk alleen ‘time brackets’ (die elkaar soms overlappen) aangereikt krijgen. Vrijheid in gebondenheid heerst.

Deze stukken kunnen door pianisten worden gespeeld, maar waarom zou je niet op experimentele weg verder gaan, zoals The Barton workshop doet vier van deze stukken met als hoogtepunt het microtonale Ten door blazers, haast geleid door de piano en slagwerk. Het stuk vergt zowat een half uur en klinkt fascinerend als men zich de rust ervoor gunt. Hierna is Three wat bescheidener, abstracter van opzet voor louter slagwerk maar wel met een dramatische inslag. Eigenlijk nogal teleurstellend zijn hierna Fourteen en Seven

Seventy four is vanzelfsprekend ook uit de getalstukken uit 1987/92, maar nu in georkestreerde vorm. Het herinnert nu extra sterk aan de spirituele minimalistische werken van Pärt, Gorecki en Tavener. Op een andere cd komen ook Thirteen en twee maal Four tot uitvoering. Meer blijken dus van ‘anarchistische harmonie’ in kamermuzikale vorm met in Thirteen belangrijke rollen voor instrumenten in de lage registers: fagot, trombone, tuba. De beide Four  stukken vallen daarna wat tegen.

Dat Cage ook ‘gewone’ (maar vroege) pianowerken componeerde, blijkt op de cd van Herbert Henck. In a landscape werd zelfs een van zijn populairste stukken. Er moest met harp- of pianobegeleiding op worden gedanst. Henck speelt het heel nauwkeurig, maar wat trager dan aangegeven. We komen bij hem nogmaals The seasons tegen, de balletmuziek voor Lincoln Kirstein uit 1947 waarin hij zijn belangstelling voor de Indiase  filosofie toont voordat hij overging op Zen Boeddhisme. 

Wie verzot is op slagwerk muziek, zal plezier beleven aan de Hungaroton cd van de Amadinda slagwerkgroep. Fads and fancies werd in 1940 geschreven voor een dansvoorstelling in het Mills College. Ondertitels als ‘The pupil is eager to learn’, ‘We deal with the total child’, ‘Revolutionaries’ en ‘Vistas of the future’ zullen de fantasie van de luisteraar stimuleren terwijl allerlei extravaganza’s langskomen.

De 4 Dances (1943) bieden folklore met zanginbreng en handgeklap, eindigend met een boogie-woogie.

Weinige slagwerkers zullen zich wagen aan het vrijwel onuitvoerbaar geachte 17’10.554”, maar op de cd komt het goed uit de verf.

Ook de gitaar komt aan bod, namelijk in Four (1992), dus een laat werk. Het gaat om een meersporig ‘ensemble’ van vier gitaren, successievelijk vervuld door één enkele gitaar, in ons geval door Elena Càsoli (Stradivarius STR 33718 uit 2006). Het bekende nummerstuk wordt razend virtuoos en knap uit de instrumenten van Càsoli getoverd. Ze gebruikt daarbij hulpmiddelen als chopsticks, flessenhalzen, schroeven en plectrums  met als resultaat dat halverwege muziek en geluid ligt.

Hoofdschotel op de cd van Hillier en zijn kleinschalige koor in de 25-minuten vergende monodie Litany for a whale uit 1980. We horen twee stemmen die op antifone manier vijf noten zingen, het is bijna Gregoriaans. In The wonderful widow gaat het nog slechts om 3 noten en blijft de klep van de vleugel gesloten. Dezelfde drie keren terug in Thirty-six Mesotics een naamdicht met gesproken tekst van de Amerikaanse minimalist Terry Riley en zang van Hillier.

Aria werd geschreven voor Cathy, maar klinkt hier door zeven stemmen, begeleid door elektronica. Ook Experiences nr. 2 is een monodie, ditmaal op tekst van E.E. Cummings. Volgt Aria 2 als demonstratie van vocale technieken, begeleid door geluiden van het weer. Five is niet meer of minder dan een bewerking van het gelijknamige nummerstuk.

Een paar andere werken komen aan de orde bij violist Andreas Seidel en pianist Steffen Schleiermacher.  Alleen al vanwege hun vertolking van de impressionistische Nocturne uit 1947 is hun opname de moeite waard, maar dat geldt eigenlijk ook voor de heel levendige 6 Melodies uit 1950. In de eerste (in feite vierde) Two horen we veel microtonale effecten van de viool bij een pianobegeleiding louter in het hoge register, in Two 6, het laatste werk van Cage is Satrie’s Vexations verwerkt. Het stuk zou eigenlijk 840x achter elkaar moeten worden gespeeld (ter lengte van Bachs Hohe Messe) als het naar wens van Cage ging. 

 

DVD opnamen

 

Van de dvd opnamen is die van de film One uit 1991 het belangrijkst. Hij duurt anderhalf uur en werd kort voor de dood van de componist voltooid. Bij de muziek in kwestie gaat het om een naadloze reeks van voortdurend aangehouden geluiden met hier en daar een enkele individuele noot.

In 1977 ontwierp Cage een ‘doe het zelf’ concept dat op puur toevalligheden bestaat want het spelt in New York op diverse locaties, te beginnen in de 147e straat. Een 49 tal walsen in drie delen op derhalve 147 plekken is het resultaat.

Zo wordt een beeld gegeven van het dagelijks leven. De camera is op een vast punt opgesteld en registreert wat er zoal voorbijkomt in de buurt van de dierentuin in de Bronx, een metro station, op Staten Island, aan de Weir Creek. Vogels vormen soms de solisten, er is soms een flard muziek uit een voorbijkomende auto. Voor de realisatie tekende een team onder leiding van Don Gillespie. Voor een goede documentatie is in drie talen gezorgd.

De opname bevat twee afzonderlijke geluidsporen die beide prachtig bij de beelden passen. Hoe simpel het gegeven op zichzelf ook is, in de documentaire wordt uitgelegd wat er allemaal aan de vervaardiging te pas kwam. Vanzelfsprekend is de camera eens temeer de solist. En dat alles in sober zwart en wit. Leuk om de zichtbaar oude Cage zelf ook te zien en te horen. 

De Percussion Group uit Cincinnati begon aan een complete opname van de slagwerkcomposities. Deel 1 verscheen en maakt een verrassend goede indruk, al was het maar door de uitvoering op ‘authentieke instrumenten’. Het is de eerste opname die gebruik maakt van de door de componist gespecificeerde 78-toeren testtoon platen die worden afgespeeld op platenspelers met variabel toerental (Imaginary Landscapes 1 en 2 uit 1952; in nr. 4 horen we 12 radio’s) en een normale dito (Credo in us uit 1942waarin we brokken van Shostakovitch V, daarna Beethoven, Tchaikovsky, Wagner en Suppé horen).

 

Selectieve discografie

 

Atlas eclipticalis (kamerensemble + orkest); Winter music (voor 3 en 20 piano’s). New Performance group o.l.v. John Cage c.q. Wesleyan symfonie orkest met de Hartt Contemporary players en het Arditti kwartet en het Callithumpian Consoert o.l.v. resp. John Cage en Melvin Strauss en Stephen Drury. Mode 3/6 (3 cd’s), 1986/2007.

 

The seasons; Suite for toy piano; Concert voor prepared piano and orchestra; Seventy-four (Versions A & B). Margaret Leng-Tan (p) met het American composers orkest o.l.v. Dennis Russell Davies. ECM 465.140-2.

 

Atlas eclipticalis (orkest). Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. DG 431.698-2. 1994

 

The seasons; Suite for toy piano; Concerto for prepared piano and orchestra; Seventy-four (Versions A and B). Margaret Leng-Tan met het American composer’s orchestra o.l.v. Dennis Russelll Davies. ECM 465.140-2. 1999

 

Strijkkwartet in 4 delen (arrangement Frank Agsteribbe). B’Rock met Rodolfo Richter. Et’cetera KTC 1429. 2011

 

Muziek voor piano -1;2;3;4-19; 20;21-36;37-52;53-68;69-84;85; Music for 2 piano’s I/II; Three piano’s; Four pianos; five pianos; Electronic music for two pianos. Steffen Schleiermacher. Dabringhaus & Grimm MDG 613.0784-2. 1996

 

Number pieces Three 2; Ten; Fourteen. James Fulkerson (tromb.) en de Barton Workshop. Megadisc MCD 7801.

 

The number 5 pieces; Two². Rob Haskins en Laurel Karlik Sheehan. Mode 193. 2008

 

Music for piano - 22,21,26,27,29,32,34,35,36; Variations I; Variations II; Winter music. David Tudor. Edition RZ 1018/9 (2 cd’s). 2007 

 

Sonatas & Interludes for prepared piano. Gerard Frémy. Et’cetera KTC 2001. 1987 

 

Sonatas & Interludes for prepared piano. Aleck Karis. Bridge BCD 9081A/B. 1997

 

Sonatas & Interludes for prepared piano. Yuji Takahashi. Denon 33C37-7673. 1985

 

Early piano music: The seasons; Metamorphosis; In a landscape; Ophelia; 2 Pieces for piano; Quest; 2 Pieces for piano. Herbert Henck. ECM 1844.

 

27’10.554”; Fads and fancies in the academy; 4 Dances, ‘what so proudly we hail’. Amadinda slagwerkgroep. Zoltán Gavodi (t) en Zoltán Kocsis (p). Hungaroton HCD 31847. 2005 

 

Litany for the whale; Aria no. 2; Five; The wonderful widow of eighteen springs; Solo no. 22; Experiences no. 2; Thirty-six mesostics re and not re Marcel Duchamp; Aria; The year begins to be ripe. Theatre of voices o.l.v. Paul Hillier. Harmonia Mundi HMU 90.7187. 1995

 

The perilous night; Four walls. Joan la Barbara (s), Margaret Leng Tan (p). New Albion NA 037. 1991

 

Song Books I-II; Solo for voice 58; 18 Microtonal ragas. Amelia Cuni (voc.), Raymond Kaczynski en Federico Sanesi (slagw.) en Werner Durand (electr.). Other Minds OM 1010-2. 2007

 

6 Melodies for violin and keybord; Two (2x); Nocturne. Andreas Seidel (v) en Steffen Schleiermacher (p). Dabringhaus & Grimm MDG 613,1607-2. 2009

 

Litanie voor een walvis; Aria nr. 2; Five; The wonderful widow of Eighteen Springs; Solo nr. 22; Experiences nr. 2;Thirtie-six Mesostics re and not re Marcel Duchamp; The year begins to get ripe.

Theatre of voices o.l.v. Paul Hillier. Harmonia Mundi HMU 90.7187. 1995

 

Video

 

One, een film zonder onderwerp van John Cage en Henning Lohner; 103 for orchestra. WDR Symfonie orkest, Keulen o.l.v. Arturo Tamayo c.q. Spoleto festival orkest o.l.v. John Kennedy. Mode MODE 174. 2006

 

49 Waltzes for the five Boroughs.

Mode MODE 204 (dvd). 1995

 

Credo in Us (2x); Imaginary landscapes. Percussion Group Cincinnati o.l.v. James Culley. Mode 229 DVD. 2010