BöSENDORFER, EEN NAAM MET KLANK
Wie op een tocht langs de muzikaal interessante gebouwen in Wenen of tijdens de pauze van een zomerconcert de omgeving van de Musikverein aan de Dumbastrasse verkent en ook eens langs de achterzijde van het gebouw loopt, komt in de Bösendorferstrasse en jawel, daar is een vrij onopvallend kantoor van de gelijknamige firma die in een groot pand elders in de stad de bekende Bösendorfer vleugels fabriceert.
Terwijl in sommige branches van de instrumentenbouw de fabricagemethodes zijn aangepast aan die van de verbruiksgoederen industrie - men denke bijvoorbeeld aan de productiecijfers van Japanse concerns als Yamaha en Kawai - is de honderdzeventig jaar geleden in Wenen gevestigde firma Bösendorfer grotendeels trouw gebleven aan de principes van het edele handwerk.
Het in 1828 door pianobouwer Ignaz Bösendorfer gestichte bedrijf staat mat de bouw van piano’s en vleugels betreft nog steeds voor de oude principes van de zorgvuldige fabricagemethodes, die een groot aantal het productieproces remmende maatregelen met zich meebrengt. Te beginnen met het rustig een paar jaar laten verouderen van het uit Afrika aangevoerde hout.
In tegenstelling tot de vergelijkbare, maar grotere Hamburgse firma Steinway staat de naam Bösendorfer in de pianowereld voor een specifiek Oostenrijkse klankkarakteristiek, die in wezen wordt bepaald door een zangerige, aangenaam sonore warmte. Meer en meer pianisten zijn daardoor overtuigd en geïnspireerd geraakt, zeker waar het gaat om het gebied van het klassieke Oostenrijkse repertoire, Schubert voorop.
Toen Ignaz Bösendorfer in 1859 overleed, nam zijn zoon Ludwig de zaak over. Hij had tot de dood van zijn vader in de werkplaatsen gewerkt. De opkomst van de firma voltrekt zich vanaf dat moment in de politiek betrekkelijk rustige jaren tot de eerste wereldoorlog gestaag. Beroemdheden als Franz Liszt dragen tot de wereldwijde publiciteit van de firma bij. Bijzondere exemplaren voor het hof van keizer Franz Josef en voor diens zomerresidentie in Bad Ischl, voor keizerin Eugenie van Frankrijk, voor de keizer van Japan en voor de Russische tsaar worden met medewerking van de Deense architect Theophil von Hansen ontworpen. Hij was het ook die onder andere de Musikverein bouwde.
Gedurende de eerste wereldoorlog daalt de productie aanzienlijk. In 1919 sterft Ludwig Bösendorfer. Tot 1929 pendelt de uitstoot tussen de 250 à 310 instrumenten per jaar. In 1931 treden de beide zonen van de directeur van de Musikverein, Wolfgang en Alexander Hütterstrasser tot de directie toe. Vanaf dat moment wordt het bedrijf als “open handelsfirma” voortgezet. Tengevolge van de economische omstandigheden stijgt de productie nauwelijks. In 1943 worden nog slechts 143 vleugels gebouwd en aan het eind van de tweede wereldoorlog - dat is de zwaarste slag - worden de hout opslag en de fabriek vernietigd. Nog in 1945 wordt met het herbouwen begonnen en in het seizoen 1946/7 worden al weer 11 vleugels afgeleverd.
Steinway & Sons, de grootste tegenspeler in de concertvleugel sector, had op dat moment vrij eenvoudig een monopolie positie op de wereldmarkt verworven. Dat leidde ertoe, dat zeker binnen Europa bij de conservatoria en in de concertzalen vrijwel geen ander pianomerk noemenswaardig terrein kon winnen. Maar zoals de bedrijfsleiding van Bösendorfer ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan meedeelde, kon Bösendorfer in de afgelopen jaren duidelijke accenten plaatsen: “Bösendorfer instrumenten worden momenteel als waardevol alternatief beschouwd”, volgens de verantwoordelijken.
Dit hangt onder meer ook samen met de omzetting van het bedrijf in een AG en de band met het Amerikaanse “Kimball Piano and Organ” concern, dat over een groot netwerk van vertegenwoordigingen beschikt. De in Wenen en Wiener Neustadt gevestigde firma bleef echter autonoom en kon sinds 1966 - toen 108 vleugels werden gefabriceerd - de productie tot 603 in 1978 opvoeren. Sinds de oprichting van het bedrijf konden 30.000 instrumenten worden afgeleverd, waarbij valt op te merken dat in de laatste tijd uitsluitend vleugels worden gebouwd.
Het vlaggeschip van de Bösendorfervloot is het 2,90m lange, 168cm brede, bruto 750kg zware model 290 “Imperial”, die voor ca. ƒ200.000 te koop is. Het instrument heeft 8 octaven en 97 toetsen. De belangstelling voor dit alle mogelijkheden van een verfijnde aanslag biedende instrument wordt in menig opzicht duidelijk. Steeds meer concertzalen, radiozenders en concours organisaties besloten om ook een Bösendorfer aan te schaffen of er tenminste eentje in reserve te hebben voor langstrekkende solisten met specifieke wensen. Het is interessant, dat het specifieke klankpanorama van een Steinway met al zijn uitvoeringstechnische consequenties nu een geduchte rivaal heeft in de Bösendorfer met zijn eigen bijzondere eigenschappen.
Bösendorfer is intussen een eerwaardige institutie die moeilijke jaren heeft overleefd en die een heel mooi alternatief biedt op het gebied van hoogwaardige, individueel gestemde vleugelbouw.