Fonografie Muziek

BARTÓK: CONCERT VOOR ORKEST

BARTÓK: CONCERT VOOR ORKEST  Wat basisgegevensWanneer werd het werk geschreven? 1942/3Wanneer werd het voor 't eerst uitgevoerd? Op 1 december 1944 door het Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky, die het werk ook had besteld.Wat is een Concert voor orkest? Een twintigste-eeuws genre, geschapen vanuit de behoefte om met name Amerikaanse orkesten hun sterk gegroeide virtuositeit te laten demonstreren.Hoogtepunten. Het derde deel, een Nachtmuziek als evocatie de nachtelijke sfeer met suggesties van zoem- en ritselgeluiden in de natuur. En een brede, pakkende melodie, die wordt onderbroken door snauwend, proestend koper - de parodie van een Duitse mars, die kort tevoren door Shostakovitch in zijn 7e Leningrad symfonie had ver­werkt.Andere Concerten voor orkest. Van Lutoslawski, Tippett, Kodály, Hindemith, Carter en Sessions e.a.Andere hoofdwerken. - Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta (1936). Prachtig voor een bijzonder instrumentari­um geconstrueerd en heel sfeervol (ook met een Nachtmuziek).- De 3 pianoconcerten (resp. 1926, 1930/1 en 1945) plus de vroege Rapsodie voor piano en orkest (1905)- De 2 vioolconcerten (resp. 1907/8 en 1937/8) en de Rapsodieën voor viool en orkest (1928). Deels geschreven voor de "Ferne Geliebte" Stefi Geyer.- Altvioolconcert (1945, postuum gepubliceerd)- 2 Portretten (1907/8)

- Roemeense volksdansen (1910), erg populair zowel in de orkest, als in de viool/pia­noversie.

- Danssuite (1923), vol ongestileerde volksmuziek- Divertimento voor strijkorkest (1939)- De houten prins een ballet uit 1914/6- De wonderbaarlijke mandarijn. Een bizar ballet over een Chinees, die in elkaar wordt geslagen door boeven, maar die weigert te sterven voordat hij een prostituee heeft bezocht.- Hertog Blauwbaards burcht. Een opera voor twee personen vol immense kracht.- 6 Strijkkwartetten (resp. 1908, 1917, 1927, 1928, 1934 en 1939).- Contrasten voor viool, piano en klarinet (1938), voor Benny Goodman geschreven- Sonate voor 2 piano's en slagwerk (1937), bestaat ook met orkestratie.- 2 Vioolsonates (resp. 1921 en 1922), Rapsodie voor viool en piano (1928)- 44 Duo's voor 2 violen (1931)- Vioolsolosonate (1944), een echt majeur werk, voor Menuhin gecomponeerd.- Enige uren pianosolo werken, deels voor pedagogische doeleinden, deels volksmuziek­derivaten: Microkosmos (153 korte pianostukken, begonnen in 1926), Voor kinderen, Buiten, Petite suite, Roemeense volksdansen, Elegieën, Allegro barbaro, Burleskes, Sonatine, Hongaarse volksliedjes.- Cantata profana (1930).- Liederen Het begrip "concert"Het mag dan wel niet zijn bewezen, dat het begrip concert van "concertare", wedijve­ren, is afgeleid, maar het valt niet te ontkennen, dat al in het 18e eeuwse concerto grosso wedijverende elementen aanwezig waren in de manier waarop het "concertino" van weinige instrumenten zich plaatst tegenover het grotere ensemble. Dat zich uit dit concertino één enkele solist naar voren werkt en zijn collega's terug drijft naar de begeleiders, moet worden verklaard uit de groeiende behoefte aan bewegingsvrijheid van die ene solist en de groeiende egocentrisme waarmee hij de aandacht vraagt voor zijn groeiende virtuositeit.Trekken we de rechte lijn van die emancipatie door, dan belanden we in het concerttype dat inderdaad weinig anders meer biedt dan een etalage van technische topprestaties, waarbij de taak van het begeleidend orkest tot een minimum is gereduceerd. De 19e eeuw biedt daar heel wat sprekende voorbeelden van. Tegen het eind van de 19e eeuw ontstond ook het symfonische concert, waarin de solist meer is ingebed in de begelei­ding, die wint aan belang, kleur en individualiteit: alle partijen zijn verweven en de uitvoerenden bouwen samen aan één groot kunstwerk met de solist in de rol van primus inter pares.Nog een stap verder en we kunnen de vraag stellen: waarom moet in een geëmanci­peerde orkestwereld slechts één muziekinstrument de boventoon voeren? Is het niet redelijker ook de orkestinstrumenten zelf - individueel en als groep - aan bod te laten komen? Daarmee is het Concert voor orkest geboren. AchtergrondenDe invloedssfeer van Bartók, die door divergerende tendensen is bepaald, is terug te voeren tot zijn vanzelfsprekendheid. Samen met Kodály wilde hij volgens eigen zeggen "Een synthese vormen tussen Oost en West". Dat doel rechtvaardigden beiden vanuit de geografische positie van hun geboorteland Hongarije, waar ze met wetenschappelijke nauwkeurigheid als gewetensvolle etnomusicologen volksmuziek niet alleen uit eigen land, maar ook uit Transsylvanië, Turkije, Bulgarije en Slowakije verzamelden en ordenden. Aan deze geografisch bepaalde impuls werd een historische dimensie toegevoegd: de invloed van Debussy, wiens betekenis voor Bartók daarin bestond, "dat hij alle musici wakker schudde met nieuwe inzichten over de harmoniek en zijn mogelijk­heden". In dat opzicht was Debussy voor hem een voorlopig eindpunt van een reeks, die met Bach en Beethoven was begonnen en die hij wilde voortzetten.Wanneer verder wordt bedacht, dat Bartók als epigoon van Liszt, Brahms en Richard Strauss begon, dan wordt de zeer diverse beoordeling over zijn oeuvre duidelijk. Tijdens zijn leven werd Bartók - zelf uitstekend pianist - zowel enerzijds als folklorist en laatromanti­cus gezien, anderzijds als barbaars nieuwlichter. In zijn werken zijn argumenten voor beide standpunten te vinden, temeer daar zijn quasi universele aanspraken eenzijdige beoordelingen provoceerden. Hoe vindt men ook een gemeenschappelijke noemer voor zulke diverse werken als de nog geheel op Liszt geënte Rapsodie op. 1, het wilde Allegro barbaro en het 2e Pianoconcert en op hun beurt bv. tussen het 2e en 3e pianoconcert?Ook na 's componisten dood veranderde weinig in de appreciatieverschillen. Door de een werd hij als de classicus onder de modernen geprezen; men baseerde zich in het conservatieve kamp graag op de neoklassieke aspecten uit zijn late werk. Door anderen, vooral jongeren, die aanknoop­ten bij de kamermuziek uit zijn middenperiode, werd hij - getuige onder meer een opstel van René Leibowitz uit 1947 - beschouwd als ideaal compromis tussen Stravinsky en Schönberg. Dat in Bartóks werk de muzikale reactie zowel als de muzikale vooruitgang in ongeveer gelijke mate zijn vertegenwoordigd, maakt niet slechts de divergerende bedoelingen van zijn apologeten verklaarbaar, maar tevens de betekenis en de grenzen van dat werk. Laatste levensfaseTe beginnen bij Beethoven hebben biografen van componisten steeds graag geprobeerd componistenlevens in drie ontwikkelingsfasen te verdelen. Wanneer we hier gemakshal­ve even de eerste fasen overslaan, zijn we met het Concert voor orkest aan het eind van de derde levensfase aangekomen: een tijd van consolidatie, terugblikken, vereen­voudiging of beter gezegd: bezinning op de essentie.  Ziek, depressief en chronisch in geldmoeilijkheden leek de toestand hopeloos voor Bartók in de V.S. Hij had zich daar gevestigd, nadat hij in 1940 voor de nazi's uit Hongarije was gevlucht. Een hele stap voor een kunstenaar, die van nature geen kosmopoliet was en die een grote gevoeligheid combineerde met een zwakke gezond­heid. Slaven hebben het in dit opzicht vaak moeilijker dan anderen, getuige het lot van o.a. Joseph Conrad en Serge Rachmaninof. Toen hij rond middernacht 29 oktober 1941 in New York aankwam, verkeerde hij al in slechte gezondheid nadat hij moeizaam door Zwitserland, Frankrijk en Spanje was vertrokken om tenslotte in Lissabon scheep te gaan. Een select vriendengroepje en wat welwillenden heetten hem welkom; het waren de mensen, die zijn muziek kenden en bewonderden en die de bijzondere, gevoelige persoon kenden.Maar er was nauwelijks werk voor Bartók; hij had gehoopt als pianist in zijn onderhoud te kunnen voorzien, maar was te onbekend in de V.S. en zijn gezondheid liet hem in de steek. Ook de stroom auteursrechten stagneerde tengevolge van de oorlog. Van liefdadigheid wilde de componist niet afhankelijk zijn. Een functie aan de Columbia Universiteit leek soelaas te bieden, maar aan het eind van 1942 was het hem verleende onderzoek budget op en werd hij ontslagen; ook zijn geld was bijna op. Gelukkig sprong de ASCAP, de Amerikaanse Copyright Association bij om zijn dokters- en ziekenhuisre­keningen te betalen. In december dat jaar schreef hij ontmoe­digd aan een vriend: "Mijn loopbaan als com­ponist is vrijwel ten einde". Bartók en zijn familie leefden zoals hij het zelf formuleerde "van de hand in de tand" en zijn muze was stil gevallen.Naarmate hij ernstiger ziek en gedeprimeerd werd (in april '42 werd de diagnose leukemie definitief gesteld), staken zijn vrienden - zijn vroegere landgenoten dirigent Fritz Reiner en violist Joseph Szigeti voorop - in het geheim de koppen bij elkaar en planden zij een opdracht, die de componist moest reanimeren en die hopelijk zou leiden tot een nieuw 20e eeuws meesterwerk: het Concert voor orkest.De van origine Russische veteraan, dirigent Serge Koussevitzky werd overgehaald om Bartók een opdracht te verstrekken om een werk ter ere van Koussevitzky's overleden echtgenote Natalie te schrijven, waarvoor Bartók duizend dollar zou krijgen uit diens pas opgerichte fonds.Die opdracht werkte als een shot adrenaline: Bartók ging tussen 15 augustus en 8 oktober 1943 boswandelingen maken - eerst bij het Saranac meer, later in Asheville (North Carolina) en trok door de bergen, hij sterkte aan en zijn vrienden herkenden weer de oude Bartók. Zijn gezondheid ging niet langer drastisch achteruit, wat in hoge mate te danken moet zijn geweest aan de activering van zijn creatieve geest.Zelf schreef bij in een brief aan Szigeti: "Sinds eind augustus is een verbetering van mijn gezondheidstoestand ingetreden en wel heel plotseling. Momenteel voel ik me volkomen gezond, ik heb geen koorts, mijn krachten lijken teruggekeerd en ik kan mooie wande­lingen in de bosrijke bergen maken.... Misschien is het aan die verbetering te danken (of omgekeerd), dat ik het door Koussevitzky bestelde werk kon afmaken."Triest genoeg genas de leukemie, die zijn dood werd, niet, maar hij was in staat om de repetities voor het Concert in Bostons Symphony Hall bij te wonen en hij zag met instemming, hoe Koussevitzky zich voor hem inzette. Deze beschreef het Concert als "het beste orkestwerk uit de afgelopen vijfentwintig jaar". Na de première, 1 december '44 in New Yorks Carnegie Hall werd het werk al gauw in de reeks klassieken opgeno­men; het kreeg meer uitvoerin­gen dan de meeste andere 20e eeuwse stukken met uitzondering van die van Strauss en Stravin­sky.Na het Concert voor orkest voltooide Bartók alleen nog zijn 3e Pianoconcert (geschre­ven voor zijn echtgenote, de pianiste Ditta Pasztory; het Altvioolconcert kon hij niet meer afmaken. Bartók stierf, 64 jaar oud, 26 september 1945 in een New Yorks ziekenhuis.  De grote uitdagingHet Concert voor orkest is in naam een concert, maar in wezen een symfonie met Hongaarse achtergronden voor een briljant en virtuoos Amerikaans orkest. Een vijfdelig werk, dat hechte interne bindingen bezit dankzij telkens terugkerende motieven en een opzet, die volgens de componist "een geleidelijke overgang vertegenwoordigt van de strengheid van het eerste deel en het treurige dodenlied van het derde naar de positieve levensuiting van de finale".Wat tenslotte de titel verklaart, is de concertante manier waarop de orkestinstrumenten zijn behandeld: vrijwel iedere speler moet zijn virtuositeit demonstreren. Daardoor is het Concert voor orkest een showstuk par excellence en een superlatieve test voor het moderne symfonie orkest. Het gaat hier zeker niet om een van de diepzinnigste of complexe werken van de componist in muzikale of emotionele termen. Maar de simplificatie, die evident is in zijn late werken was ook meer het gevolg van distillatie dan een blijk van weggeëbde inspiratie, berusting, verminderde muzikale aspiraties en al helemaal niet het gevolg van een wens om toegankelijker muziek te schrijven, opdat deze vaker zou worden uitgevoerd om zo meer geld aan auteursrechten in het laatje te brengen.In het werk - mogelijk een synthese van het abstracte en de Balkan - wordt immers nadrukkelijk gebruik gemaakt van Oost Europese volksmuziek: Verbunkos elementen, Hongaarse romantische melodieën, volksliedjes, impressionistische stemmingen, ironische parodieën.In tegenstelling tot jeugd- en middenperiode werken doet het gecomponeerde niet meer aan als oppositie tegen de vroegere generatie, maar schijnt het te zijn ingekapseld in de grote historische traditie. Frappant genoeg keek de componist onbevangen tegen zijn voorgangers aan: het slotmotief van de trombones uit het eerste deel herinnert aan de neoklassieke Hindemith, Richard Strauss schijnt zich met zijn Till Eulenspiegel over het Intermezzo te hebben gebogen en de furieuze strijkeruitbarsting in de finale herinnert aan Smetana's ouverture De verkochte bruid, terwijl in dat deel ook Enescu's Roemeense rapsodieën enigszins naklinken. Terloops wat verdere kenmerken- Bartók was geobsedeerd door symmetrie en evenwicht. In de macrokosmos van zijn werken uit zich dat in boogvormige, noodzakelijkerwijs drie- of vijfdelige werken met meestal een "nachtmuziek" aan het zenit (bekendste voorbeelden: 4e en 5e Strijkkwar­tet, Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta - waarin zelfs binnen de delen soms sprake is van een cumulatieve boogvorm -; Concert voor orkest; 3e Pianoconcert). ABA-achtige vormen, herhalingen en omkeringen van motieven paste hij veelvuldig toe.- Bartók wantrouwde (terecht) metronoomaanduidingen en gaf vaak per deel exacte speelduren in zijn partituren aan. Het is interessant om eens te zien, hoe een aantal uitvoerenden zich daar zelfs bij benadering aan houdt:                                    I           II          III          IV         VBartók                                   9'48"   6'17"   7'11"   4'08"   8'52"Boulez (New York)     9'55"    6'40"    7'25"    4'17"    8'36"Boulez (Chicago)       9'30"    6'26"    7'43"    4'02"    9'24"Dohnanyi                    10'08"  6'31"    6'59"    4'23"    9'41"Dorati (Amsterdam)   9'48"    6'28"    6'47"    4'32"    9'34"Dutoit                          10'13"  6'37"    7'39"    4'17"    9'30"Haitink                         9'17"    6'37"    6'45"    4'14"    9'25"Jansons                      9'37"    6'53"    7'42"    4'17"    9'23"Järvi                            10'19"  6'34"    8'42"    4'34"    10'00" Karajan (DG)              10'00"  6'42"    8'07"    4'14"    9'18"Karajan (EMI)             9'51"    6'47"    8'07"    4'22"    9'12"Maazel                                    9'47"    6'23"    7'33"    4'11"    9'15"Marriner                      10'10"  6'55"    7'17"    4'09"    9'15"Mehta                          9'05"    6'13"    6'44"    4'20"    9'23"Ormandy (1963)         9'52"    6'55"    6'53"    4'34"    9'06"Ormandy (1979)         9'52"    6'58"    7'27"    4'34"    9'52"Reiner                         9'55"    5'58"    7'54"    4'13"    8'58"    Solti (Londen)             9'16"    6'46"    6'29"    4'13"    9'14"Solti (Chicago)           9'00"    6'05"    6'30"    4'01"    9'30"pianoversie Sandor    8'43"    6'14"    6'51"    3'51"    8'44"    OrkestbezettingStrijkorkest op basis van 8 contrabassen, 3 fluiten (3e alternerend met piccolo), 3 hobo's (3e tevens althobo), 3 klarinetten in Bes en A (3e tevens basklarinet), 3 fagotten (3e ook contrafagot), 4 hoorns in F, 3 trompetten in C (4e ad lib), 2 tenortrombones, bastrombone, tuba, pauken, kleine trom, grote trom, tamtam, bekkens, triangel, 2 harpen. De eigen programmatoelichtingIn zijn eigen - bewust onvertaald gelaten - toelichting voor de première schreef de componist:"The title of this symphony-like orchestral work is explained by its tendency to treat the single instruments or instrumental groups in a concertant or soloistic manner - the 'virtuoso' treatment appears, for instance, in the fugato sections of the development of the first movement (brass instruments), or in the perpetuum mobile-like passages of the principal theme in the last movement (strings), and, especially, in the second move­ment, in which pairs of instruments appear consecutively with brillant passages.As for the structure of the work, the first and fifth movements are written in a more or less regular sonata form. The development of the first movement contains fugato sections for brass; the exposition in the finale is somewhat extended, and its develop­ment consists of a fugue built on the last theme of the exposition.Less traditional forms are found in the second and third movements. The main part of the second movement consists of a chain of independant short sections, by wind instruments consecutively introduced in five pairs (bassoons, oboes, clarinets, flutes and muted trumpets). Thematically, the five sections have nothing in common and could be symbolized by the letters a, b, c, d, e. A kind of 'trio' - a short chorale for brass instruments and side-drum - follows, after which the five sections are recapitula­ted in a more elaborate instrumentation.The structure of the third movement likewise is chainlike: three themes appear succes­sively. These constitute the core of the movement, which is enframed by a misty texture of rudimentary motives. Most of the material of the movement derives from the 'Introduction' to the first movement. The form of the fourth movement - Intermezzo interrotto - could be rendered by the letter symbols 'A B A-interrupted - B A'.The general mood of the work represents - apart from the jesting second movement - a gradual transition from the sternness of the first movement and the lugubrious death-song of the third, to the life-assertion of the last one." I. Introduzione: Andante non troppo - Allegro vivaceZoals reeds opgemerkt vormen de vijf delen een soort boog met in het midden de Elegie, die wordt geflankeerd door twee korte scherzi, terwijl het geheel wordt omlijst door twee grote hoekdelen.Het in sonatevorm geschreven 1e deel opent met een lange, trage, sombere en geheimzinnige introduzione met een kenmerkend Hongaars thema in de bassen. Het is gebouwd op een kwarttoon interval, dat gedurende het hele werk een belangrijke rol vervult. Er ontwikkelt zich een ritmisch thema met declamatorisch karakter vanuit een fluitfrase. Een stijgende toonreeks van vijf noten wordt aangehouden en blijkt de beginmaat van het Allegro vivace, dat dus in orthodoxe sonatevorm is geschreven. Het 1e thema bevat behalve dat drietoons loopje twee klimmende kwarten, waarvan bij de tweede de harmonie is opgevuld. Ze vormen de basis van een trombonethema, dat later opgaat in twee fugati. Het feitelijke tweede thema klinkt voor het eerst in de hobo boven gonzende strijkers en weifelt op merkwaardige wijze tussen twee noten. Het eerste en tweede thema worden in de recapitulatie omgekeerd om een voor de compo­nist karakteristieke boogvorm te scheppen met een fuga voor de koperblazers in het midden. Het hele deel zit vol ingenieuze contrapuntische effecten - inclusief bewerkelij­ke stretta en canons zowel voor- als achterwaarts en culmineert in een fel statement van het vroegere trombonethema door het hele koper. I. Introduzione: Andante non troppo - Allegro vivace - Tempo 1. Inleiding           Expositie                     Doorwerking                           Reprise   1     2        3   4    5      6    7   8          9     10    11       12  13  14  15  1. Kwartenmotief (kiemcel K) in celli en bassen. Eerste vage aanduiding van tweede           motief in fluit (s). Geheimzinnig en heel ernstig.2. Tweede motief (secundenmotief S), tragisch. In fluit, dan in trompetten, vervolgens in      violen op begeleiding van versnelde K.3. Uit steeds versnelde K wordt de aanloop naar het hoofdthema geboren.4. Hoofdthema A (kwarten). Energiek, beweeglijk, eindigt krachtig: !5. Nazin van A.6. Nevenmotief C eenmaal in trombone (later belangrijk). Dan verstilling tot7. Zangthema B, lyrisch, in secunden in hobo, dan in klarinetten; prachtige begeleiding       door harp; verwantschap met volksmuziek.8. in een nazin wordt hierop voortgeborduurd; blazers tegen strijkersgroepen.9. A zet in, wordt tot fugato op A dat tot een hoogtepunt leidt.10. Verstild rustpunt in het midden van het deel, verwant met B, doch sterk veranderd        met dooreengevlochten lijnen van de houtblazers.11. A terug en direct daarop C (opnieuw in trombone). Onmiddellijk ontwikkelt zich             hieruit een fugato, eerst op C alleen, dan mede op A, door de hele kopergroep. Volgt       een magistrale climax, hoogtepunt van dit deel.12. Plotseling verstilling: B terug in klarinet, dan in fluit en hobo (weer die harmonisch         originele harpbegeleiding).13. Nazin, op het eind waarvan14. Fragmenten van A opduiken, totdat15. A in volle glorie terugkeert, in wilde beweging, waarbij zich C voegt, dat zeer kort         en kernachtig het slotwoord spreekt. II. Giuoco delle coppie: Allegretto scherzandoOorspronkelijk werd dit vrolijke scherzo door de componist van de titel "Presentando le copie" voorzien. Een geestig "spel der paren", waarin klarinetten, fluiten, trompetten, fagotten en andere instrumenten zijn gekoppeld; elk instrumentenstel werkt met één specifiek interval. Een kleine trom zonder snaren daagt de blazersparen uit: de fagotten in sexten, de hobo's in tertsen, de klarinetten in septiemen, de fluiten in kwinten en de (gestopte) trompetten in vergrote secunden. Het door de kleine trom begeleide koper spreekt de zegen uit over de paren in de vorm van een kort koraal (het begin hiervan is een knappe afleiding van het slot van het 1e deel), waarna de instrumenten in dezelfde volgorde als voorheen terugkeren, maar ditmaal vruchtbaarder gemaakt door instrumen­ten van eigen of verwante soort, die leuk meedartelen en hun activiteiten nabootsen. Een slotcadens combineert alle oorspronkelijke instrumenten in hun beginrelatie tot een enkel akkoord.  Scherzo                                   Trio               Scherzo   1   2      3      4      5     6           7        8         9    10   11   12 1. Inzet van grondritme door kleine trom (verwant aan 2e pianoconcert).2. Scherzothema A door 2 fagotten in sexten,3. A in 2 hobo's in tertsen,4. A in 2 klarinetten in septiemen,5. A in 2 fluiten in kwinten,6. A in 2 trompetten in secunden.7. Triothema B, koraalachtig door koper (2 trompetten, 2 trombones, tuba): na elke zin       gaat de kleine trom met het ritme door.8. Nazin van B in hoorns, daarna geestige terugkeer naar9. A nu in 2 fagotten plus contrafagot,10. A in 2 hobo's plus 2 klarinetten,11. A in alle houtblazers,12. A in trompetten met ingewikkelde begeleidingsfiguren, dan eindigt het scherzo met        alleen het ritme van de kleine trom. III. Elegia: Andante, non troppoDe Elegie vormt het emotionele hoogtepunt van het werk en is een uitdrukking van mysterieuze nachtelijke geluiden en angsten. Hij herinnert aan de opera "Hertog Blauwbaards burcht", waar na het openen van de zesde deur het bleke, stille water van Blauwbaards tranenmeer te zien is. Mogelijk moet dit deel worden beschouwd als een klaagzang bij de dood van Madame Koussevitzky.Dit deel is een terugkoppeling naar het begin van het werk en gebruikt temidden van het caleidoscopisch gepresenteerde folkloremateriaal zowel het kwartenmotief als het "declamatorische" thema uit de introduzione. De orkestratie is impressionistisch, passend bij de nachtelijke sfeer. De herhaalde noten van de solopiccolo herinneren aan de herhaalde xylofoonnoten uit de Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta. Dit deel eindigt even desolaat en nostalgiek als het begon.   A                    B                                             A  1   2      3      4         5     6   7       8      9          10 1. Inleiding pianissimo kwartenmotief (K) in lage strijkers, waarboven onbestemde              loopjes van fluit en klarinet; indruk van uiterste verlatenheid, nog versterkt door:2. Solozang van hobo (A, secundenmotief)3. Tussenspel, solozang overgenomen door piccolo.4. S-thema uit het 1e deel ingezet door de strijkers. Van karakter veranderd: nu heftig        bewogen, hartstochtelijk, geïnterrumpeerd door uitroepen van trompet (T) met sterk        tragische werking.5. Nazin op S in de violen, tegenmelodie in de celli. Opnieuw T.6. Intermezzo vol kalmte in het midden van het deel, waarin opnieuw A (piccolo).7. S-thema opnieuw opgepakt door altviolen, voortgezet in de blazers, nu onderbroken       door accenten in het orkest (harmonieën!).8. Canonische verwerking van S leidt tot hoogtepunt, waarna snelle anticlimax, die            uitmondt in9. Herhaling van de inleiding (als in 1 en 2),10. Maar daarna een andere wending neemt: een koraalachtige "calmo"-passage van          grote rust, verdiept door akkoorden. Heel zacht echoot de hoorn nog het motief T,          dan verstild slot. IV. Intermezzo interrotto: AllegrettoFundamenteel is het vierde deel een intermezzo, waarin twee folkloreachtige melodieën met een flexibele, grillige vorm met elkaar alterneren. Dit "onderbroken intermezzo" bezit weer een boogstructuur - ABCBA - waarin het centrum wordt gevormd door een geestige ontmaskering in burleskegedaante van de bekende marsmotieven uit Shostak­ovitch' 7e symfonie (1941): de eindeloze herhalingen daarvan wekten Bartóks woede: "als ik ook zo componeerde, zou ik meer succes hebben", was mogelijk zijn bijgedach­te. De klarinet vergeet zichzelf en dwaalt af naar Shostakovitch en in tweede instantie zelfs naar een reminiscentie van Lehárs operette Die lustige Witwe. Die melodie wordt door de rest van het orkest met hoongelach en boegeroep (op zijn beurt herinnerend aan de blatende schapen in Strauss' Don Quixote) begroet. Het orkest gaat dan als een Duits hoempabas harmonieorkest meedoen, waarna ook de violen gaan meedoen. Vervolgens lachen de blazers de strijkers weer uit en laat de tuba op olifantachtige manier een echo horen van het gebrek aan goede smaak, dat de klarinet aan het begin toonde. Als de orde is hersteld, wordt het serene intermezzo voortgezet en eindigt dit na een korte fluitcadens met een gefragmenteerd 1e thema.   Intermezzo                             Onderbreking  Intermezzo   1   2        3      4   5   6      7     8      9      10        11 1. Energiek kwartenmotief (K) roept op tot aandacht.2. Thema A, tegelijk capricieus en pastoraal in houtblazers. Merkwaardig ritme door           wisselende maatsoort (ontleend aan Balkan volksmuziek). Bij3. Herhaling van A met mooie tegenmelodie in fluit.4. Thema B: brede zangerige melodie, ook in wisselende maatsoort, erg mooi.5. Thema A terug in de hobo.6. Geestige ritmeovergang naar7. Thema C, de onderbreking door een triviale danswijs (klarinet), onderbroken door           "hoongelach" van het orkest.8. Met boerse begeleiding wordt C opnieuw, nu door de strijkers gebracht en weer             afgebroken9. C ridicuul in tuba, omgekeerd in strijkers, ten derde maal onderbreking, dan10. ineens B zeer kalm en sereen, aan het eind aankondigingen van A door de fluit,11. Eindstrofe op A met "parlando"-uitweiding door de fluit, waarna een zeer kort en           geestig slot. V. Finale: Pesante - PrestoHet laatste deel is haast oorverblindend en vergt groot uithoudingsvermogen van de musici: warrelende zestienden passages leiden tot climaxen van steeds grotere brille.Het gaat hier om het aanzienlijkste en briljantste deel uit het werk. Na een kort hoorn­signaal begint het met een druk perpetuum mobile van de strijkers. Daarna verschijnt het ene thematische motief na het andere. Het belangrijkste is een trompetthema, dat uitvoerig wordt ontwikkeld: het wordt het thema van een fuga en wordt in omkering, stretto, vergroting, verkleining en vrijwel elke andere vorm van contrapuntisch vernuft behandeld. Er is een verkorte recapitulatie en het werk eindigt met een kort coda nadat het trompetthema er nog eens door het volledige koper is ingehamerd.Bartóks oorspronkelijke slot kwam een paar maten voor wat we nu meestal als einde te horen krijgen: Koussevitzky vond het te abrupt, dus werd het door de componist herzien. Onder andere Ozawa koos voor het origineel en Slatkin laat de luisteraar de keus.    A                                          B                              A            Coda   1  2               3   4     5    6  7  8       9      10      11        12  13        14 1. Krachtig fanfareachtig hoornmotief H (in functie verwant met K), dat later belangrijk      wordt.2. Turbulent presto thema A met zestienden de violen voert tot eerste climax van              gejaagde accenten; wordt opnieuw opgenomen en opgezweept tot tweede, krachtige      climax; korte anticlimax leidt tot3. kalmere, quasi dansmuziek verwerking van A in de blazers, waarna4. herhaling van A voert naar derde climax.5. H kernachtig ingezet door de fagot, fugatisch beantwoord door 2e fagot, klarinet, hobo en andere blazers. Dit loopt uit op6. Eerste rustpunt R, op het eind waarvan7. de begeleiding van een nieuw gegeven inzet8. B, het kernthema van dit deel, zeer markant en strijdvaardig in de trompetten (ingezet door de 2e trompet, in omkering beantwoord door de 1e trompet, dan gewoon door de hoorns en in omkering beantwoord door de 2e trompet enz., wat leidt tot een krachtig hoogtepunt (!!).9. Plotselinge terugval tot kalmte, waarna B, opnieuw fugatisch, door de strijkers wordt      verwerkt.10. Nu verwerken de houtblazers het thema B, dat wordt "scheefgetrokken"; afsluiting met ritmische accenten, waarna11. A in tempo van (2) terugkeert. Dit leidt opnieuw tot climax als bij (2), na anticlimax en korte onderbreking volgt opnieuw een12. kort rustpunt.13. Bij een zeer snelle ("più presto") beweging van de strijkers con sordino (A) verschij­nen vage flarden van H in de blazers, totdat14. B vergroot (in half tempo) in de trompetten verschijnt: heel krachtig en triomfantelijk. Turbulente verwerking wordt afgesloten door een krachtig slotwoord !                                Voorkeur cd'sEen goede uitvoering vergt vitaliteit en eersterangs orkestspel. Het werk brengt een slechte stemming en inferieur ensemblespel meedogenloos aan het licht. Zo'n uitvoering vergt ook een dynamische dirigentenvirtuoos, een soort musicus, dat raad weet met de techniek om bv. het begin van het eerste deel van een gevoel van geheimzinnigheid en voorgevoel te vervullen, de ritmische accenten uit het tweede deel veerkracht te verlenen en de snelle strijkerfiguraties uit de finale te focusseren; het type dirigent, dat het tableau de la troupe over­ziend, in de jaren zestig vrijwel lijkt te zijn uitgestor­ven- Fritz Reiner, Chicago (RCA 09026-61504-2)Een al van 22 oktober 1955 daterende opname uit Chicago's Orchestra Hall, die veertig jaar later kwalitatief zo is opgepoetst, dat hij haast demokwaliteit bezit: warm en ruimtelijk, helder en dynamisch. De uitvoering is erg op de man af, uiterst gediscipli­neerd (wat vreemd voor iemand, die in Hongarije opgroeide), maar met veel "cutting edge". Reiners slagtechniek met minieme hand/armbewegingen was perfect; hij wist uitermate economisch een optimale balans te handhaven tussen de orkestgroepen, unaniem subtiele tempowisselingen te realiseren en het hele orkest het soort ritmisch leven in te blazen, dat de essentie van een grootse vertolking is. Zijn tempi komen sterk overeen met die van de componist.- Georg Solti, Chicago (Decca 417.754-2)Solti verleende het werk zijn cd-première; hij vertolkt het werk temperamentvol en onder hoogspanning op het agressieve en neurotische af: uitdagend en exuberant tegelijk. Het briljante Amerikaanse orkest speelt alle troeven uit.- Christoph von Dohnanyi, Cleveland (Decca 425.694-2)Een opname, die nog weer gedetailleerder dan die van Solti.- Mariss Jansons, Oslo (EMI 573.443-2)Een heel uitgekiende, evenwichtige lezing door een verrassend virtuoos Noors orkest. - Antal Dorati, Londen (Mercury 432.017-2)Ook een ex-Hongaar, doorkneed in dit repertoire. Heel briljant en precies spel, fel en levendig. - Simon Rattle, Birmingham (EMI 555.094-2)Mooi emotioneel en expressief bij wijze van contrast.- Pierre Boulez, Chicago (DG 437.826-2)Kernachtig en perceptief, gedetailleerde, maar gek genoeg ook enigszins saaie uitvoe­ring met de nodige ontspanning in de overpeinzende gedeeltes.- Bernard Haitink, Amsterdam (Philips 438.812-2)In 1960 dirigeerde Haitink een vrij subtiele, maar best contrastrijk dramatische uitvoering.- Herbert von Karajan, Berlijn en Londen (DG 457.890-2 en EMI 566.596-2)Voor een curieus Duits perspectief van het Hongaarse werk. DISCOGRAFIEZie: “Vergelijkende discografieën” PartituurBoosey & Hawkes no. 79 (Londen). LiteratuurDenys Dille: Béla Bartók (1947).Serge Moreux: Béla Bartók (1949/52).G Lang: Bartók életew és müvei (Boedapest 1953).Henri Geraedts: Béla Bartók (Gottmer, Haarlem 1951/58).Everett Helm: Béla Bartók (1965).Halsey Stevens: The life and music of Béla Bartók (OUP, New York 1953/64).B. Szabolsci: Béla Bartók (1972).F. Bónis: Béla Bartók (1973).T.A. Zielinski: Bartók (1973).