Fonografie Muziek

BEDREIGD RESERVAAT

BEDREIGD RESERVAAT, HET NEDERLANDSE MUZIEKLEVEN? 

Een stellingname contra bezuinigingen

 

Niet direct betrokkenen kunnen hun schouders ophalen over de bezuinigingen op kunst in het algemeen en muziek in het bijzonder en nog specifieker op de omroepensembles. So what, who cares? Bezien tegen de achtergrond van het wereldgebeuren is het immers van geen enkel belang en het raakt de samenleving als geheel nauwelijks. Hatelijk wordt wel opgemerkt: “Komt er mooi een einde aan schnabbelpraktijken” en “Kunnen al die buitenlanders tenminste oprotten”. Eventueel leedvermaak zal ook wel voorkomen nu al een half jaar lang met betrekking tot de omroepensembles wekelijks nieuwe maartregelen, compromissen en uitstel van beslissingen de revue passeren. Helaas alle wel met een duidelijke uitkomst: wat tenslotte definitief wordt uitgevoerd is een foute beslissing.

Los van de betrokkenen die telkens in een vierjaars ritme weer een zwaard van Damocles boven hun hoofden zien verschijnen, raken deze ontwikkelingen ook de regelmatige concertbezoeker (zelfs wanneer deze niet de goed bezochte Zaterdagse matinees in Amsterdam of de TROS/EO concertseries in Utrecht volgt – overigens de best lopende series daar) en de radioluisteraar.

Zelf ben ik na ruim vijftig jaar langzamerhand een weliswaar nog regelmatig, maar door verschillende omstandigheden marginaler geworden concertganger en een betrekkelijke outsider waar het om beleid, kosten, bezuinigingen, plannen op het gebied van het vaderlandse muziekleven gaat. Zonder alle ins en outs, alle cijfers en details te kennen valt me echter in breder perspectief een aantal dingen in een grotere samenhang op dat me met grote zorg vervult. Ik noem er maar een paar die hooguit indirect, maar niettemin met de huidige problematiek te maken hebben.

Is het geen grof schandaal dat in een rijk, beschaafd (?) Westers land als het onze sowieso maar een paar tienden van procenten van het BNP aan kunst in het algemeen wordt besteed en dat daar telkens opnieuw op wordt beknibbeld? In een land waar wekelijks wordt bericht van fraudes, graaipartijen, omkopingen, absurd hoge salarissen, kostenoverschrijdingen, geldverslindende reuzenprojecten op infrastructuurgebied, geldverbrasserij bij de van jaar tot jaar duurder uitvallende, onnodige nieuwe straaljagers enz., enz. kortom telkens nieuwe miljardenbedragen in bodemloze putten verdwijnen, steeds de tamelijk vogelvrije kunst waar in wezen niet eens zulke geweldige bedragen te plukken zijn het slachtoffer is? Wordt zo niet een beschamend testimonium paupertatis geleverd?

In directe relatie tot dat muziekleven, juist ook wat de infrastructuur betreft, vallen in de marge twee megalomane stedelijke projecten op. Het Amsterdamse “Muziekgebouw” dat niet alleen ook weer duurder uitvalt dan was begroot, maar waarvan de zaalhuur dadelijk ook dermate hoog uitvalt dat de meeste ensembles die niet kunnen opbrengen. En het Utrechtse “Muziekpaleis” waarvan nu al vaststaat dat de bijna armlastige gemeente het zelfs zonder die straks ongetwijfeld oplopende meerprijs niet kan bekostigen, maar wel vast 4,5 miljoen euro uittrekt om een ontwerp te laten maken. It all boggles the mind; de werkelijkheid overtreft de gruwelijkste fantasie tegenwoordig. Het zijn de consequenties van een kortzichtig, telkens wisselend korte termijn beleid waarbij alles “op de schop” moet en bestaande, vaak niet eens slecht functionerende structuren onnadenkend worden vernield of opgeheven.

Uit een open brief van 8 juli aan de staatssecretaris van een aantal prominenten uit het muziekleven citeer ik de volgende passage:

“…… u als staatssecretaris voor cultuur weet als geen ander dat cultuur, cultuurbehoud en cultuurontwikkeling, en laten we dat laatste woord gebruiken in plaats van het verwarrende en vaak te onpas gebruikte woord ‘vernieuwing’, op andere premissen zijn gestoeld dan op indelingen, lijstjes en tabellen. Cultuur is een kwestie van lange adem, van bestudering en koestering van de traditie, van uitproberen en verwerpen, van hoge pieken en diepe dalen, van verwarring en verwondering, van schoonheid en van troost. En als deze predicaten op één gebied van toepassing zijn dan is het wel de muziek, die daarmee tegelijkertijd een van de kwetsbaarste kunstvormen is.” Of de staatssecretaris en de haar adviserende ambtenaren inderdaad ècht iets van het heersende muziekleven weten, valt trouwens zeer te betwijfelen.

Terzijde kan worden opgemerkt dat ik tijdens de talloze concerten en recitals die ik de afgelopen vijftig jaar bijwoonde nog vrijwel nooit een lid van zo’n visitatiecommissie of raad heb waargenomen, tenzij het om iets plechtigs of officieels ging waar qualitate qua geen ontkomen aan was en men geduldig en beleefd de kwelling doorstond.

Misschien is dit gesomber over het einde van de cultuur van alle tijden. Het begon hier immers al kort na het begin van de jaartelling toen de Romeinse geschiedschrijver Publius Cornelius Tacitus in zijn De origine, situ, moribus ac populis Germanicus al kort en bondig vaststelde “Frisia non cantat”. Geen wonder dat toen, in ons kille, sombere klimaat met een schaarse, relatief primitieve bevolking de muziekbeoefening pover was.

Maar zo’n 1900 jaar later stelde Willem Pijper in zijn opstel “De antimuzikaliteit van den Hollander” uit de bundel De quintencirkel snedig vast dat we feitelijk niet zoveel waren opgeschoten. Omdat ook de historische kennis bij velen is weggeëbt, citeer ik daaruit het volgende:

“ Holland heeft zeven concert-orkesten, orkesten dus die slechts bestaan ten behoeve van de symphonische concertmuziek, die getraind zijn, sinds jaar en dag, in het uitvoeren van de geaccrediteerde meesterwerken der toonkunst.

Holland bezit een phalanx van (ten dele voortreffelijke) koorverenigingen: koren van beroepszangers, dilettantenkoren, - mannenkoren, vrouwenkoren, kinderkoren. Deze ensembles voeren vrijwel alles uit wat voor het apparaat werd geschreven: van Willaert tot Milhaud, de Matthäus Passion en Schoenberg’s Gurrelieder.

Holland herbergt tientallen degelijk-geschoolde musici, paedagogen. Men telt conservatoria, muzieklycea, muziekscholen bij het gros. Het percentage Hollanders onder de internationaal-befaamde solisten en orkestmusici is niet gering. De menigvuldige kamermuziek-, koor- en orkest-concerten worden hier niet slechter bezocht dan in Parijs, Berlijn of Weenen.

En toch moet men de muzikaliteit van deze Hollanders, die alle concerten naloopen, die een brokje muzikale opvoeding hebben genoten, die eene opinie hebben over Bach en de Jazz, die de theorieën van Wagner over het Gesammtkunstwerk hebben overdacht, voor wie concertprogramma’s met analysen en notenvoorbeelden dagelijkse lectuur zijn, die in de muzieklexica thuis zijn als onze voorvaders in de concordantie van Trommius: anti-muzikaal noemen.

Want de melomanie van den Hollander is een harmonium-muzikaliteit. ……. Wanneer wij een of andere niet-winstgevende bezigheid verrichten, iets waarvan het ‘nut’ (voor onze oneconomische verhoudingen, of voor ons nog kwetsbaarder zielenheil) hypothetisch blijft, dan laten we ons bij de keuze dier onledigheden gewoonlijk leiden door een soort atavistische redelijkheid.

Het vervaardigen van schilderijen…. Was zo’n atavistisch relikwie: wij hadden toch maar Verbrandt voortgebracht, en Steen, en Duo, en Vermeer, en Hals. En men kon dus nooit weten of niet alle jonge schilders hun maarschalkspenseel in den ransel hadden.

Het schrijven van boeken, het ontwerpen van gevels zou men niet nutteloos mogen noemen. Zelfs het maken en uitgeven van gedichten niet. Het nut van deze verrichtingen ligt waarschijnlijk voor niet meer dan acht of tien procent op oneconomisch terrein, en voor ruim negentig procent op zielig gebied…..

Met de muzische kunsten, die van het geluid en van de beweging, weet een Hollander niet goed raad. De kunst der welsprekendheid was hier nimmer unheimisch; het karakter van onze volksdansen is stug en ruw; een toneelschrijfkunst heeft hier nooit bestaan, na de ‘duistere’ Middeleeuwen; en de muzikale compositie is na Sweelinck’s dood precies driehonderd jaar vergeten gebleven. Niet door interesse voor een kunst verraadt een volk dispositie voor die kunst….. Voor ons nationaal gevoelsleven gaan de muzische kunsten pas iets betekenen wanneer wij ze, via een denatureringsproces, een zekere nuttigheids-coëfficient hebben bijgebracht.

…. Een nijver en bedachtzaam ras is in den regel niet muzikaal. Misschien is onze volgende generatie wat ondegelijker – het zou ons muziekbegrip ten goede komen.”

Ondegelijker, vrijmoediger, ongeremder zijn we intussen geworden en het zou interessant zijn om een bespiegeling van Pijper over de huidige situatie te kunnen lezen. In een tijd waarin subsidies, opgelegd beleid van hoger hand, adviserende cultuurraden en een al lang de kinderschoenen ontgroeide omroep het beeld bepalen. En sponsors vanwege het verslechterde economische klimaat niet meer staan te dringen.

Maar in plaats van me met een zekere blikvernauwing nader op de acute problematiek te storten, zou ik liever met wat bescheiden ervaringen een dreigend lange termijn beeld willen proberen te ontwerpen. Het actuele handvat daarvoor is me net door de belabberde onderwijssituatie aangereikt. In een recente column in NRC/Handelsblad onder de kop “Alarm van de week” schetst Henk Hofland de situatie waarin we werden opgeschrikt door het bericht van soms meer dan zeventien weken durende vakanties en de gevolgen.

Mogelijk was mijn generatie die tweede helft jaren veertig naar de middelbare school ging een stuk dommer dan de huidige, zodat we meer en langer lessen moesten volgen. Maar het waren wel vijf schooldagen van zeven lesuren van vijftig minuten en de zaterdagochtend met nog eens vier. De woensdagmiddag was vrij en verder viel soms een eerste en laatste lesuur uit. Het totaal aan vakanties bedroeg hooguit tien weken (geen crocus- en meivakantie o.a.). Op dat systeem zal best ook heel wat aan te merken zijn geweest, maar achteraf ben ik dankbaar daar ‘slachtoffer’ van te zijn.

Nu Hofland: “Het niveau van de opleiding der ouders bepaalt voor een groot deel hoe ze hun kinderen opvoeden en welke opleiding die krijgen. Opleiding en opvoeding samen zijn een ingewikkeld proces van overlevering van oude kennis, waarden en wat je verder hebt, en een aanpassing aan het nieuwe dat de veranderende samenleving en de wetenschap (plus de cultuur, JdeK) te bieden hebben. In een overmaat van ijver wordt in Nederland de overlevering opgeofferd aan de aanpassing. Als dan vaak jaren later blijkt dat daardoor hiaten in de continuïteit ontstaan, worden pogingen gedaan om de aanpassing ‘terug te schroeven’.

Maar iemand die van zijn zesde tot zijn achttiende met vernieuwingen en aanpassingen is beëxperimenteerd, laat zich niet meer terugschroeven. Onderwijs en opvoeding samen laten zich vergelijken met de trage beweging van een gletscher. Wat je er vijftien jaar geleden hebt gedeponeerd, komt er nu weer uit, en wat je er nu in laat vallen, zal in 2020 weer aan het daglicht komen. Wat kinderen nu niet leren, zullen ze nooit meer leren.”

Hofland beperkt zich dan nog tot de toestand op het gebied van de ‘kenniseconomie’. Bij de kunstzinnige vorming is de situatie nog een stuk dramatischer omdat die een totaal ondergeschoven positie inneemt, als overbodige luxe wordt beschouwd.

Toeval en/of geluk moet iemand beschoren zijn om in een gezin op te groeien waar belangstelling bestaat voor ‘klassieke’ muziek, waar (amateuristisch) muziek wordt beoefend en het kind als het ware van zelf naar een instrument toegroeit of verlangt. Ook een – tegenwoordig al gauw elitair genoemde – school waar veel aan buitenschoolse kunstzinnige projecten wordt gedaan, kan een enorme stimulans betekenen. In dit samengaan wordt dan tenminste een groep belangstellenden voor muziek geschapen, de uitverkoren, extra getalenteerde happy few worden zelf (beroeps)musicus. Het zijn deze elkaar in wisselwerking samenwerkende groepen die een behoorlijk functionerend muziekleven moeten dragen.

Daarvan is momenteel in het geheel geen sprake. Daarom zou een eerste voorwaarde voor verbetering moeten zijn: een grondiger en degelijker, volkomen logisch geïntegreerd en vanzelfsprekend muziekonderwijs vanaf het begin der basisschool. Of en in hoeverre dat op termijn wat oplevert moet worden afgewacht, maar de poging om gericht muzikale belangstelling te kweken te loont de moeite. Maar ook dat zal pas op langere termijn effect hebben.

De schaarse berichten uit de huidige muziekopleidingen zijn soms alarmerend omdat ook daar van verloedering sprake is. Bij de conservatoria worden deelopleidingen en vakken  uit bezuiniging afgeschaft, I/II voorspeeltentamens vervallen en worden ‘droog’ beslist door wat leraren, veel lessen vallen uit; de nieuw ingerichte BA/MA structuur zorgt voor verwarring en onzekerheid, ook bij de studie Muziekwetenschap heersen chaos en demotivatie. Kortom, het is in alle geledingen kommer en kwel in een mate die in ‘de goeie ouwe tijd’ ondenkbaar was.

Intussen wordt de conservatoriumbevolking wel steeds meer door enthousiastelingen uit de vroegere Oostbloklanden, uit het Verre Oosten en – curieus genoeg – uit Spaanssprekende landen bevolkt. Logisch, omdat die het volle collegegeld moeten betalen en meer inkomsten bieden voor de overheden. Intussen weten we ook met hoeveel ijver en discipline in de ook in muzikaal opzicht opkomende macht China musici worden klaargestoomd, we kunnen vaststellen dat op maatgevende internationale concoursen steeds meer de eerste prijzen worden weggesleept door Oost-Europese en Aziatische en niet langer door West-Europese deelnemers.

Misschien ziet mijn langere termijn visioen, eigenlijk een soort nachtmerrie, er daarom als volgt uit: na een periode van algemene verschraling en tot mislukken gedoemde pogingen om nieuw publiek te trekken met ‘crossover’ concerten, verzorgen goedkope musici uit lagelonenlanden nog een tengevolge van het ontbreken van voldoende nieuwe aanwas steeds geringer wordende schare muziekliefhebbers een zieltogend muziekleven totdat allochtonen die ik nog nooit op concertbezoek heb kunnen betrappen zozeer in tal en – terecht - macht zijn toegenomen dat ze het dan irrelevante Westerse muziekleven geheel kunnen afschaffen. Hopelijk krijg ik ongelijk. Het ergste is haast nog dat iemand thans machteloos en lijdzaam moet aanzien wat nu dreigt te gebeuren.     

Jan de Kruijff