BOULEZ TACHTIG
Ineens is het zover. Ook voor een zo veelzijdig, nog steeds actief iemand als de in 1925 geboren Pierre Boulez nadert dit jaar zijn tachtigste verjaardag voor de componist, dirigent, theoreticus, visionair die volgens gelukkig langzamerhand algemene opvattingen de belangrijkste musicus is uit de afgelopen vijftig jaar. Maar voor sommigen is hij ook de al lang verouderde modernist wiens natuurlijke gaven zijn gesmoord door zijn voortdurende behoefte om te intellectualiseren en de expert uit te hangen.
Hoe dat ook zij, Boulez’ overtuigende invloed op de huidige muziekcultuur – van de avant-garde compositorische theorieën tot het concertrepertoire van ’s werelds belangrijkste symfonie orkesten – valt niet te ontkennen.
Pierre Boulez werd in 1925 in Montbrison in Z.O. Frankrijk geboren, studeerde in Parijs compositie bij Messiaen voordat hij laat in de jaren veertig van de vorige eeuw spectaculair op de voorgrond trad met een reeks opmerkelijke stukken, zoals het eerste tweetal pianosonates en de cantates Le visage nuptial en Le soleil des eaux.
Door nadrukkelijk alle compromissen met de traditie te verwerpen waarmee zelfs grote progressieve componisten als Stravinsky en Schönberg zich hadden laten corrumperen begon Boulez een brave new world op muziekgebied te scheppen, een nieuwe wereld waarin hij wars was van gangbare sentimenten en waarin hij radicaal brak met tradities. Hoezeer dat het geval was, blijkt meteen uit de heftig dissonante, haast zenuwslopend schrille tweede pianosonate die een uiting lijkt van een haast aan overdadigheid grenzende woede. Hij leek niet alleen met een schone lei te willen beginnen, maar ook die lei eerst stuk te slaan.
Zo werd hij meteen het enfant terrible in de Franse muziekwereld en begon hij aan een periode waarin hij onderzoek verrichtte naar de mogelijkheden en manieren waarop voortaan muziek moest worden gecomponeerd, geheel los van bestaande wetmatigheden. In Karlheinz Stockhausen en Luigi Nono vond hij gelijkgestemde zielen, andere jonge beeldenstormers waarmee samen de ‘Darmstadtse school’ werd begonnen met Darmstadt waar de modernistische zomerschool als geboorteplaats. Daar konden ze hun idealen botvieren.
Messiaens opvallende en streng radicale – en voor hem eigenlijk niet typische – Mode de valeurs et d’intensités waarin systematisch toonhoogte, ritme en dynamiek in numerieke volgorde waren gerangschikt vormde een uitgangspunt om ‘automatische muziek’ te schrijven. Op basis daarvan schreef Boulez zijn Structures I voor twee piano’s: het klassieke stuk voor wat kon gelden als ‘totaal serialisme’. Muziek die (tenminste in het eerste deel) van een absolute abstractie en een geheel gezuiverd proces getuigt.
Als boegbeeld van deze hypermodernistische beweging ging Boulez onverdroten voort met het verkondigen van die doctrine in woord en geschrift. Desalniettemin was zijn volgende belangrijke werk, Le marteau sans maître markanter door een voorliefde voor muzikale kleurwerking en als uiting van bezwerende melodielijnen dan als blijk van puur theoretische principes. Dat gold in nog sterker mate voor het grootschaliger Pli selon pli voor menselijke stem en ensemble.
Naarmate de jaren 1950 en 1960 voortschreden leken de gedurfde initiatieven en het creatieve zelfvertrouwen geleidelijk te vervluchtigen, hoewel nooit een einde kwam aan de veelvormige intellectuele speculaties. Boulez flirtte met elektronische muziek in Poésie pour pouvoir, met open vormen in Figures, doubles, prismes en met aleatoriek in de derde pianosonate. Dat alles steeds vergezeld van zich rechtvaardigende essays en telkens weer van intrekkingen, herzieningen of resterend als een onaf torso.
Geleidelijk aan was dirigeren belangrijker voor hem geworden en opvallend genoeg ontpopte Boulez zich al snel als vertolker van internationale allure. Mogelijk vluchtte hij in het dirigeren om aan zijn drooggevallen creatieve bronnen te ontvluchten. In 1970 was hij her en der gastdirigent in Europa en de V.S. en kreeg hij een vaste aanstelling bij het New York filharmonisch orkest en het BBC symfonie orkest in Londen. Hij kon zelfs een complete Ring van Wagner in Bayreuth leiden.
Gedurende het hele, in 1970 beginnende decennium was het weinig karakteristieke, sombere Rituel het enige substantiële werk dat uit zijn handen kwam. Verdere nieuwe stukken kwamen niet tot stand, wel werd de nodige tijd besteed aan revisies van bestaand werk en het hercomponeren daarvan. Het ging irritatie wekken dat hij voortdurend bezig was met het herzien van bepaalde werken die vervolgens in totaal verschillende versies werden uitgegeven en soms zelfs gewoon in onvoltooide vorm.
In 1977 kreeg Boulez de vermoedelijk grootste uitdaging toen hij een forse subsidie van de Franse regering kreeg om het Institut de recherche et coordination acoustique/musique (IRCAM) in Parijs te stichten. Een futuristisch muzikaal laboratorium onder het Centre Pompidou in het hart van Parijs. Onder leiding van Boulez zou dat een hi-tec broedplaats moeten worden waarin de belangrijkste componisten en wetenschappers zouden samenwerken om onderzoek te doen naar de technologische mogelijkheden binnen de muziek, om speciale musici op te leiden, het publiek op te voeden en een eigen ensemble – het bijzondere Ensemble InterContemporain – te formeren. In het verleden had alleen Wagner zo’n kans, zo’n mogelijkheid gehad.
De verwachtingen in de muziekwereld waren hoog gespannen in de hoop dat Boulez dankzij de via het IRCAM gegeven mogelijkheden eindelijk een echt groot meesterwerk zou schrijven om de investering legitimiteit te verlenen. Boulez antwoord, Répons, dat in 1981 in première ging leek aan die voorwaarde te voldoen. Het werk is inderdaad een groots publiek statement met gebruikmaking van eigentijdse elektronische hulpmiddelen; het is een van de hoogtepunten uit zijn oeuvre.
Répons bleek meteen Boulez’ (voorlopig?) laatste belangrijke oorspronkelijke onderneming waarvoor hij het IRCAM gebruikte, hoewel hij onverdroten doorging met het werken aan computermuziek via een reeks kleinere stukken, zoals met name ....explosante fixe..... voor fluit en kamerorkest (dat nu kenmerkend genoeg voor zijn werkwijze in tenminste vier versies bestaat).
Andere werken uit de afgelopen twintig jaar zijn de kostelijke miniaturen Dérive en Mémoriale plus nieuwe versies van vroeger werk met als belangrijkste Le visage nuptial. Hieruit blijkt zonneklaar hoezeer zijn vroegere theoretische opvattingen zijn aangeboren naturel in de weg stonden. Alles is milder, welluidender, sensueler geworden. Maar verder substantieel grootse werken heeft Boulez die zich steeds nadrukkelijker op directie toelegde niet meer geleverd. De parallel met Rossini en Sibelius dringt zich op. Des te dankbaarder moeten we maar zijn met zijn omvattende, goed gedocumenteerde bezigheden als dirigent. De cd vruchten daarvan zijn in een discografie bij een ander aan hem gewijd stuk opgenomen.