Fonografie Muziek

BRANDENBURGSE CONCERTEN, SAGA VAN DE

EEN BRANDENBURGSE CONCERTEN SAGA 

Een prachtige, ook gelukkig meteen op dvd opgenomen tv uitzending van Arte (een zender die vaak zondagavond veel muzikaal moois te bieden heeft) van drie van Bachs Brandenburgse concerten vormt de aanleiding tot deze ontboezeming in de sfeer van ‘opa vertelt’, wat persoonlijke nostalgische herinneringen in de geest van die van Henk Hofland.

Karl Münchinger leverde me op mee van de eerste langspeelplaten die Decca begin jaren vijftig in de LXT en LX serie maakte de allereerste opname met zijn Münchens kamerorkest. Als ik me goed herinner op drie stuks, waarbij de kortere nr. 2 en 3 waren gecombineerd op een 25cm lp. Tijdenlang was dat bij gebrek aan beter de norm. Gedurende militaire diensttijd (lichting 52-4) nam ik ze mee om tijdens de parate weekends te gebruiken bij platenconcerten in een militair tehuis in Assen.

Destijds kocht ik vooral in een welgekozen selectieprocedure, toen al liefst vergelijkend, bekend repertoire ter wille van een eindeloos feest der herkenning dat gelukkig nooit tot overvoeding of blaséheid leidde. Anderen, mogelijk verstandiger, gaven hun geld juist uit aan onbekender moois, juist om dat grondiger te leren kennen.

Münchinger opende de lange stoet opnamen die de fonografische geschiedenis van deze werken kent. In die stoet, met zelfs I Musici (Philips) een stuk later onwaarschijnlijk genoeg ook Maazel (Philips) mengden zich geleidelijk de eersten die welbewust naar meer authenticiteit gingen streven: een August Wenzinger (Archiv) bijvoorbeeld, veel later eind jaren zestig, begin zeventig Harnoncourt (Teldec 2x), het Collegium aureum (Harmonia Mundi).

Geleidelijk werd duidelijk dat het bij Bach zo unieke samengaan van tijdgebondenheid en tijdeloosheid, van zijn harmonisch en contrapuntisch bewustzijn, van zijn binding aan een eigen theologische horizon en de overgang naar het universele, van constructieve objectiviteit naar humane subjectiviteit, van de hoogst mogelijke rationalisatie van de compositietechnieken en een frappante binding aan het archaïsche enorm veel mogelijkheden en duidingen biedt. Adorno. Aan wiens invloed haast niet te ontkomen viel wanneer je wat dieper snuffelde in de muziekfilosofie, zei al: “Das Gewesene wird (bij Bach) zum Mittel, das Zeitgenössische zur Zukunft der eigenen Entfaltung zu zwingen”.

Wie het probleem van de ‘juiste, liefst alleenzaligmakende’ uitvoeringswijze zonder vooroordelen en ideologie benadert, kan zich beter niet zozeer uitsluitend op zijn eigen ideaalvoorstelling baseren, als wel op de mate waarin dat doel wordt benaderd of bereikt. Dit betekent dat puristische stijlgetrouwheid net zo min een panacee kan zijn als een historische ruimdenkendheid. Steeds gaat het erom hoeveel de interpreten – ongeacht de voor criteria waarvan zij uitgaan – van de geestelijke bandbreedte, de innerlijke logica en de zinnelijke schoonheid van de muziek in klank weten om te zetten.

Het feit dat Bachs Brandenburgse concerten op de drempel staan van de hoofse muziekvormen en de burgerlijke concertvorm moet voor de vertolker van nu allesbepalend zijn. Ongeacht of zij er naar streven om dat historiserend verantwoord te doen, of een poging ondernemen met huidige middelen de muziek van Bach tot leven te wekken. Wat dat betreft was er al in 1935 niets mis mee dat Adolf Busch met de Brandenburgers aan de slag ging met Rudolf Serkin als pianistische solist en continuospeler. Wie dat nu nog probeert, maakt kans gestenigd te worden.

Waar Karl Richter (Archiv) met  kleine bezetting er destijds nog net mee doorkon, vond Karajan (DG), ooit in zijn beginjaren een Collegium Musicum man, zelf aan het klavecimbel, zo’n zeventig jaar terecht geen genade meer toen hij deze werken quasi met de pruik op pathetisch en onplastisch in een ‘modern’ filharmonisch gewaad hulde. Pogingen daartoe van eerst Marriner (Philips) en later het Chamber orchestra of Europe (DG) vielen daarentegen in veel betere aarde.

Interessant te signaleren: het heeft decennia geduurd voordat Italië in musicis geactualiseerd was en ook eigen ‘authentiek spelende’ ensembles leverde. Maar de laatste tijd spelen ze nu vaak de eerste rol. Denk wat de Brandenburgse concerten betreft aan Antonini (Warner), Alessandrini (Naïve) die het makkelijk kunnen opnemen tegen Pinnock (Archiv), Goodman (Hyperion) en Tafelmusik (Sony) en zelfs vrijmoediger en uitgelatener klinken.

Abbado (Sony) brandde al eens zijn handen aan deze materie. Hij werkte toen ook met een onwaarschijnlijk orkest: dat van de Milanese Scala. Die uitgave was terecht geen lang leven beschoren. Inmiddels vrij van een vaste baan in Berlijn en andere symfonische- en operaverplichtingen levert hij nog wel grootschalig werk met het Luzern Festival orkest (veel prachtige Mahler), maar schijnt hij nu een drang te hebben om eindelijk oudere muziek met nieuwe inzichten uit te voeren.

Een voorproefje waren de late symfonieën en de vioolconcerten van Mozart die hij op bijzondere wijze met ‘zijn’ Orchestra Mozart uit Bologna uitvoerde en opnam (DG). Arte liet de helft van een Bachprogramma zien dat in de prachtige theaterzaal in Reggio Emilia werd gegeven. De prominente plaats voor op het podium van een rood geschilderd klavecimbel suggereert in ieder geval dat ook het vijfde concert aan bod kwam.

Na Mozart een stap verder terug in de muziekgeschiedenis. Het leidt geen twijfel dat Abbado is beïnvloed door de golven die de authenticiteitsbeweging teweeg bracht. De bezetting is klein. In het eerste concert bestaande uit violino piccolo, 3 hobo’s, 2 hoorns, fagot/contrabas/klavecimbel continuo, 3 eerste en 3 tweede violen, 2 alten en 2 celli. In het derde concert zien en horen we 3 violen, alten en celli elk en een bas plus klavecimbel dat als overgang tussen beide delen een korte cadens speelt. In nr. 5 zijn Carmignoli (v), de uit Denemarken gehaalde Michala Petri (bolkfluit), hoboïst Luciano Macias Navarro en de uit Berlijn gekomen trompettist Reinhold Friedrich de solisten bij 2x3 violen, 3 alten, 2 celli, contrabas en klavembel.

Daarvoor haast anoniem op gelijke hoogte de dirigent die volstaat met minimale, haast Fritz Reiner achtige bewegingen. Natuurlijk is dit een compromis: van darmsnaren is nauwelijks sprake, de hobo’s en de fagot zijn moderne instrumenten met kleppen; zelfs de blokfluit van Petri heeft er een paar. De hoorns (de eerste heeft ook een bekend Berlijns gezicht) en de trompet zijn geventileerd. Maar so what?

Het instrumentarium maakt een perfecte realisatie van deze muzieken mogelijk. Het gaat er nagenoeg foutloos virtuoos aan toe, zeker in de snelle delen die – net als bij Abbado’s Mozart – soms wel erg vlot verlopen. Vibrato wordt terecht geschuwd, af en toe zijn er blijken van kleine versieringen.Maar wat belangrijker is: deze vertolkingen zijn een triomf van de ervaring, van aangeboren muzikaliteit, begrip, helder overdenken, speelvreugde (kijk naar de ontspannen, vrolijke gezichten) en vooral ook van het naar elkaar kijken en luisteren. De muziek kent spanning, momentum, virtuositeit; frasen worden vormgegeven met een combinatie van retorische precisie en grote natuurlijkheid.

Het overwegend jonge ensemble met wisselende personen reageert enthousiast. Dat drie kwartier meebeleven is een injectie met vitamine M waar men heel wat sombere uren vrolijk en dankbaar op kan teren. Nu maar hopen dat ook het resterende drietal Brandenburgers is opgenomen en dat het geheel ooit op een officiële cd verschijnt.