HET VREEMDE GEVAL VAN AUGUST BUNGERT
Ondanks alles wat Wagner persoonlijk bereikte, was zijn invloed op de Duitse opera nogal verstikkend en in uiterste instantie tamelijk desastreus. Zelfs voordat hij grote triomfen vierde surfden heel wat tijdgenoten mee op zijn golven zodat bijvoorbeeld nog geen jaar nadat Tannhäuser in 1845 was voltooid een mindere componistengod, Karl Mangold een eigen opera onder de titel Tannhäuser schreef.
Verder produceerde een onbekende Hainrich Don een paar maanden nadat Wagner was begonnen aan de poëtisch tekst van een cyclus opera’s over de mythe van de Nibelungen al met een opera Nibelungen naar voren kwam. Bij iedere stap die Wagner nam volgden tientallen anderen in navolging en een hele reeks rivalen werd passief gereduceerd tot de status van discipelen alsof een hele generatie van ooit veelbelovende musici werd gehypnotiseerd door de enorme wilskracht die niet alleen de persoonlijkheid, maar ook de inventiviteit en de ambitie van Wagner uitstraalde.
Zelfs componisten die onafhankelijkheid claimden, zoals August Klughardt, moesten tot slot de handdoek in de ring gooien. Dat was in het geval van Klughardt nogal spectaculair toen hij in 1882 een Wagneriaanse fotokopie onder de titel Gudrun toonde. Felix Draeske herhaalde dat twee jaar later met een eigen Gudrun en gedurende ruim tien jaar na de dood van Wagner ging nauwelijks een maand voorbij zonder dat ergens in een Duits theater een nieuw op een legende of mythe gebaseerd werk vol leitmotiven op pseudo Wagneriaanse manier gebruikt werd gepresenteerd. Die successen waren weliswaar van korte duur, maar toch.
Haast iedere zichzelf respecterende componist waagde zich hieraan en het surplus van de Duitse muziekgeschiedenis was aan het eind van de negentiende eeuw gevuld met verloren gegane en vergeten manifestaties van de Wagnercultus. Een proces dat een natuurlijk eind beleefde met Guntram, het operadebuut van Richard Strauss.
Maar het meest spectaculaire voorbeeld van Wagnermanie leverde August Bungert, een halve gare en terecht vergeten componist die in 1845 werd geboren en wiens levenswerk voor het muziektheater bestond in pogingen om Wagner te overtreffen, behalve in diens talent. Net als zijn idool voorzag hij zich van een koninklijke mecenas. In zijn geval was dat koningin Elizabeth van Roemenië die zijn werk ondersteunde op voorwaarde dat hij haar onder het pseudoniem Carmen Sylva op papier gezette rijmelarij op muziek zette.
In zijn grootste, belangrijkste werk, Die Homerische Welt worden de deugden van het Protestante werkethos bezongen. Maar waar Wagner zich beperkte tot één cyclus van vier opera’s onder de titel Der Ring des Nibelungen maakte Bungert in de jaren 1880 twee cyclussen van de Homerische Welt met liefst zeven opera’s. Bij nader inzien schreef hij niet alleen de muziek, maar ook de tekst. De schaal van het werk groeide uit tot enorm grote proporties en er ontstond een monument voor de grote, ware ijver van de componist toen bleek dat hij zover kwam dat het werk bijna compleet raakte. De eerste cyclus bleef weliswaar niet geheel voltooid, maar de tweede cyclus van vier werd wel geheel afgerond en kreeg inderdaad de titel Die Odyssee.
Net als de Ring van Wagner die als voorbeeld diende, was het werk georkestreerd voor een reuzenorkest dat alleen al in financieel opzicht nooit zou kunnen worden geformeerd. Bovendien vergde het werk meer solisten dan Wagners Meistersinger. Niettemin kwam het werk in Dresden tussen 1896 en 1903 een paar keer tot opvoering van deze opera’s onder het toeziend oog van de componist.
Hij wist zijn mecenas zelfs te overtuigen om de constructie van een Bungert Festival theater in Bad Godesberg aan de Rijn te bouwen om zijn rivaal Wagner in Bayreuth te evenaren. Maar de ondersteuning door een groep enthousiastelingen, bijeen gebracht in de Bungert Bund is het daarvan nooit gekomen. De plannen kwamen niet verder dan de tekentafel en de inferieure saaiheid en langdradigheid van het van megalomanie getuigende werk raakte al snel in de vergetelheid. Toch was Bungert er bij zijn dood in 1915 van overtuigd dat zijn werk weer zou worden opgegraven en alsnog succes zou beleven.