Fonografie Muziek

ADDIO, HET LAATSTE…..

ADDIO, HET LAATSTE….. Musici die in het harnas sterven en anderen die geen afscheid nemen Bijgelovige musici - vooral Russische, tot Rozdestvensky aan toe - hebben lange tijd vermeden in Amsterdam op te treden. Ze vreesden niet zozeer voor een Death in Samaria of een Death in Venice (Wagner!) als wel voor De dood in Amsterdam. Op 13 april 1959 tijdens de repetitie voor een concerttoernee door Engeland stierf daar om te begin­nen op zestigjarige leeftijd en het hoogtepunt van zijn carrière de dirigent Eduard van Bei­num. Later volgden drie beroemde Russen. Op 24 oktober 1974 overleed de violist David Ois­trakh in Am­ster­dam, de pianist Emil Gilels kreeg er een bijna fatale hartinfarct en diri­gent Kyril Kondrashin stierf er 7 maart 1981.Maar het kan nog dramatischer en het is misschien geen toeval, dat de meest muzikale sterfgevallen in de opera schijnen voor te komen. De tragische door van de tenor Fritz Wunderlich na een valpartij achter het toneel komt in herinnering. Maar het kan nog drama­ti­scher, want tijdens een voorstelling en dus in aanwezigheid van publiek.Niemand, die erbij aanwezig was, zal de gedenkwaardige avond in maart 1960 in de New Yorkse Metropolitan Opera licht vergeten. Die avond werd Verdi's La forza del destino opgevoerd. Renata Tebaldi, Richard Tucker, Leonard Warren en Cesare Siepi vervulden de hoofdrollen. Het warme applaus na het duet uit de derde akte tussen Carlos en Alvaro was verstomd toen Leonard Warren naar voren trad om zijn grote wraakaria "Urna fatale" te gaan zingen. Met opgeheven rechterarm slingerde hij zijn boze triomf de operahemel in toen hij als door de bliksem getroffen neerstortte.Achter de haastig gesloten gordijnen schreeuwden de andere solisten bijna hysterisch om een dokter en naar Rudolf Bing, de directeur. Toen die het toneel betrad bood dat een pakkend dramatisch beeld, dat door geen enkele regisseur had kunnen worden overtroffen.Roerloos lag daar de beroemde zanger. De dikke laag make-up verborg een letterlijk lijkbleek gelaat. Zigeunerinnen, soldaten, toneelknechten in overall hadden zich om hem heen verzameld. De meeste knielden, sommigen huilden ongeremd, weer anderen waren aan het bidden. Het spel was over. "Eén van de grootste kunstenaars uit onze tijd is voor altijd verstomd", moest Rudolf Bing het ontzette publiek meedelen.Welke zangeres of zanger zou diep in haar of zijn hart niet net zo afscheid nemen van het toneel? Maar het laatste grote "Addio!" speelt zich meestal heel anders en veel langgerekter af, ook al wordt het slechts zelden een komedie.Neem een mezzo als Risë Stevens, een lieveling van de New Yorkers en een alom gevierde Carmen, die zich door niets ter wereld uit haar doen liet brengen; hooguit door Mario del Monaco. Hij mocht nooit als José naast haar het terwille van het realisme in de Met echte mes in de hand nemen om haar quasi te vermoorden, maar slechts een rubberen surrogaat. Zo was dat in een overeenkomst vastgelegd."Zoals hij zingt", vond Stevens, "maakt hij me al tot lijk voordat ik nog waarachtiger tonen ontdek." Haar laatste optreden, vanzelfsprekend als Carmen, vond een jaar na Warrens tragische dood plaats. Met de gummidolk in haar handen verliet ze in haar zigeunerkostuum het huis. Ze bleef in die kleren gedurende een drie dagen en drie nachten durend afscheidsfeest op Long Island.Feitelijk verstomde ze nooit helemaal, want ze kreeg een functie in het management van de Met. Toen enige tijd later problemen ontstonden die de continuïteit van de voorstel­lingen in gevaar dreigden de brengen omdat de looneisen overmatig waren opge­schroefd, riskeerde ze een optreden bij president Kennedy in het Witte Huis. Dat ze bij die gelegenheid "L'amour est un oiseau rebelle" zou hebben gezongen en daarmee ook  diepere bedoelingen zou hebben gehad, werd naar het rijk der fabels verwezen. Want in haar omvangrijke corsage had Marilyn Monroe, met wie Kennedy zich in die periode intensief bezighield spelenderwijs wel drie keer gepast.Hoe makkelijk of hoe moeilijk valt het een zanger(es) eigenlijk om te besluiten de kost­bare stembanden voortaan niet langer af te beulen? Precies komt maar slechts spora­disch achter. Sommigen - zoals Brigitte Fassbaender, Christa Ludwig en Cristina Deute­kom - zijn duide­lijk en definitief in hun besluit; eerstgenoemde omdat ze geen periode van geleide­lijk verval wilde meemaken en liever ging regisseren, ­laatst­ge­noem­de om ge­zond­heids­re­denen en om eventueel les in de vorm van masterclasses  te kunnen geven. Het zijn slechts twee gevallen uit talloos vele."Voor mij was het een plotseling, haast wild besluit", vertelt sopraan Erika Köth, "op een gegeven heb ik vastgesteld, dat ik geen jong meisje meer was en dat ik maar eens plaats moest maken voor de echte jonge talenten. München en Berlijn, mijn beide stamhuizen, kondigden ter gelegenheid van mijn afscheid een Bohème aan. Na dertig succesvolle jaren op het toneel viel niet te ontkomen aan een officieel afscheid. In Berlijn kreeg ik 28 bloemstukken - genoeg om op de Ku'damm een bloemenzaak te beginnen!"Maar ook Köth vergat niet om het afscheid te vieren. "In Berlijn prikte ik een papier op het mededelingenbord, dat iedereen die me mocht welkom was op een diner in de kantine." Op de manier, waarop ook firma's afscheid nemen van oudgedienden. Na het afscheid in München werd bij wijze van charmante variant "iedereen uitgenodigd die steeds geduldig mijn stemmingen en nervositeit heeft geslikt".Natuurlijk nam lang niet elke kunstenaar met een dergelijke nonchalance afscheid. Soms ging het om dreigementen. Bij Helen Traubel bijvoorbeeld, de legendarische hoogdrama­tische sopraan, die in het najaar 1950 haar afscheidsavond bij de Met aankondigde, omdat daar toen haar nog legendarischer geworden collega Kirsten Flagstad was geëngageerd. Pas nadat ze een contract had gekregen op grond waarvan ze de Marschal­lin in Strauss' Rosenkavalier mocht zingen, maakte ze haar voortijdige afscheid ongedaan.Twee jaar later kwam ze tot het besef, dat "een lousy honorarium van duizend dollar per avond" geen redelijk salaris was en na een Isolde, die tout New York niet wilde missen verruilde ze met enige miljoenen op haar bankrekening van het toneel van de Met om voortaan alleen nog in elegante nachtclubs op te treden.Waar Köth een dubbel afscheid nam en Traubel een bijna dubbel zijn deze twee verge­leken met een Elisabeth Schwarzkopf slechts arme weeskinderen. Bevangen door een soort Heintje Davids syndroom hield die jarenlang "afscheidsavonden". Soms met het karakter van een orgie. Om te beginnen maakte ze een complete afscheids­tour­nee door de V.S. , in 1976 in Wenen gevolgd door "het allerlaatste afscheidsconcert".Dat heeft inmiddels zijn historische betekenis verloren, omdat de zangeres daarna weer optrad tijdens festivals in Bregenz en Hohenems, waar ze tot verrukking van haar fans opnieuw op het podium klom om quasi jeugdiger dan ooit tevoren liederen te zingen. Met de belofte, dat haar allerallerlaatste liedrecital 19 maart 1979 in Zürich zou plaats­vinden.Zürich, na de oorlog een cultureel middelpunt van Europa, vormde toen al het toneel van een echt unieke afscheidsavond. Richard Tauber, de al afgetreden, maar nog onverge­ten tenor, ontmoette daar de operettecomponist Franz Lehár. "Zullen we nog een keertje?",  vroeg de componist, die aanbood het orkest van Radio Beromünster te dirigeren. Richard Tauber wilde wel.Twee dagen later, 5 juni 1946, vond het concert plaats. Het was lang voordat er van Eurovisie sprake was in heel Europa via radio lijnverbindingen te beluisteren. Tauber zong bij die gelegenheid Lehárs "Dein ist mein ganzes Herz" en wisselde viermaal van taal bij die gelegenheid om daarna definitief te zwijgen. Gelukkig beschikte RCA over deze gedenkwaardige radio-opname, die onder de titel "Abschiedskonzert" werd uitge­bracht.Overigens verscheen onder diezelfde titel een ander afscheidsconcert. Namelijk dat van de beroemde sopraan Lotte Lehmann. Het werd 16 februari 1951 in New Yorks Town Hall gegeven en ­bevat onder andere kosmi­sche Wag­ner­in­ter­pretaties.Dat sommige kunstenaars het uitstekend zonder luide reclame of traanklieren kunnen redden als het gaat om het grote stilzwijgen, bewees bijvoorbeeld de bas Gustav Neid­linger. Op 2 augustus 1975 zong hij in Bayreuth voor het laatst zijn met duistere de­monie doordesemde Alberich. Geen persbericht, geen opmerking in het programmaboek­je van de Götterdämmerung - en toch: toen hij voor het gordijn trad, werd door het publiek voor een haast hysterische ovatie gezorgd. Tot de laatste Japanner aan toe (die mogelijk dacht met een speciale Wagnercultus te maken te hebben) jubelde het publiek hem toe.Ook al trad hij wat later omdat de nood aan de man kwam in Hamburg en Stuttgart nog een paar keer als invaller op, zo'n supercorrect afscheid vergeet het publiek niet zo snel. En die anderen, die onverstoord doorzingen alsof hun tijd niet al lang was gekomen? Het is soms net als in andere disciplines. Bij sportlui bijvoorbeeld, die hun royale inkomsten steeds meteen hebben verbrast en zo geen oudedagsreserve hebben gevormd: dan moet je wel op een of andere manier doorgaan. Anderen kunnen blijkbaar moeilijk zonder schijnwerpers en eerbetoon leven.Had bijvoorbeeld een Kurt Böhme niet al veel eerder eervol op zijn aan het allerlaagste basregister ontleende lauweren kunnen gaan rusten in plaats van nog jarenlang een gevecht te leveren met die laagste menselijke tonen? Moet een Hans Beirer, die al enige jaren geleden de pensioengerechtigde leeftijd bereikte nog steeds de quasi vrolijke, jonge Erik uit Wagners Fliegende Holländer zingen in plaats van genoegen te nemen met een inkomen van tenminste vijfduizend gulden per maand als "Kammersänger" uit Wenen en Berlijn?En - haast ergst van al - moet een Anneliese Rothenberger, die waarachtig wel een stuk glorieuze operageschiedenis heeft geschreven, een dom en slecht geïnformeerd TV publiek absoluut wijsmaken, dat ze tot de dood erop volgt de hogepriesteres is van een alleenzaligmakende zangkunst?Heel gemeen zou men haar een afscheidsoptreden als heks in Humperdincks Hans en Grietje toewensen.