AUTHENTIEK? NIET ALLEEN HANDIG MAAR OOK OVERTUIGEND HISTORISEREN
Het muziekleven en de daarmee verbonden lp- en cd markt schijnen een vloeiende consistentie te bezitten: beide worden in elk geval regelmatig door "golven" beheerst: Mahler, Satie, de jonge Verdi, Berlioz, de opera's van Haydn, Massenet, Gregoriaans, filmmuziekthema's....Van wat langer geleden kennen we uit de late jaren vijftig, beginjaren zestig de zogenaamde eerste barokgolf, die niet alleen Vivaldi, Bach, Händel en Telemann overspoelde, maar ook - zogezegd uit het fundament van de muziekgeschiedenis - een hele reeks mindere grootheden, die men feitelijk rustig aan de tand des tijds had kunnen overlaten. Niet elke componist is tenslotte ten onrechte vergeten.Op een bepaald ogenblik rond het midden van de jaren zeventig was alles dat maar de signatuur van barokmuziek draagt en verkoopbaar bleek zo ongeveer opgegraven, afgegraasd, gedrukt, op platen uitgebracht en onder de aandacht van het publiek gebracht. Het was de glanstijd van gespecialiseerde ensembles als I Musici, de Virtuosi di Roma, het Münchens Bachorkest en het Stuttgarts kamerorkest.
Wat te doen?De opgravingen werden in andere richting voortgezet. Men herinnerde zich, dat er een hele groep anders meestal wat medelijdend uitgelachen zonderlingen bestond, die zich in historische musea en instrumenten verzamelingen om het onderhoud, de restauratie en het speelklaar maken van historische instrumenten bekommerde. Deze museummensen en instrumentkundigen stonden plotseling, net als de eerdere golf musicologische barokkenners, in het middelpunt van de belangstelling.Eerst in bepaalde centra - Wenen, Amsterdam, Bazel, Keulen, Londen - later bijna overal schoten de concerten met barokmuziek "op originele instrumenten" als bamboe uit de grond. Toegewijde ensembles werden gevormd: Concentus musicus, Musica antiqua, English Concert, Amsterdams Barokorkest, Linde Consort, Collegium aureum, Academy of Ancient Music, La petite bande onder andere. Hun activiteiten werden ook dra op de plaat vereeuwigd, hoe primitief het toen vaak ook nog klonk: de tweede barokgolf was een feit.
Maar historische instrumenten - dat wil zeggen instrumenten, die qua bouwvorm nog in hun oorspronkelijke staat verkeerden en niet, wat vooral voor strijkinstrumenten geldt, werden gemoderniseerd - of kopieën daarvan waren niet genoeg. Evenmin als de eerdere zorgvuldige, tot de basis terug gaande muziekvorsing het alleen kon redden.Het enige wat rechtstreeks uit de 16e, 17e en 18e eeuw stamt en geen overgewicht heeft, zijn die instrumenten. Het probleem is dat de instrumenten die in de 16e eeuw werden geperfectioneerd niet werden ontwikkeld zodat ze volmaakt harmonieus met elkaar konden spelen. Ze konden wel een verrassend mooi geluid maken en het daarmee opnemen tegen het geluid van de beste, meestal in Italië geschoolde stemmen.
Lang dreigde in de authenticiteitbeweging het gevaar, dat er niet genoeg ensembles waren die bereid waren om zich te concentreren op de klank van elk afzonderlijk instrument. Het geluid van de instrumenten werd door Harnoncourt, Brüggen en anderen wel onderzocht, maar ze waren niet zozeer geïnteresseerd in het nastreven van de Italiaanse, de méditerrane stijl der vocale expressie, simpelweg omdat dit aspect geen deel uitmaakte van hun opleiding. Maar ze bepaalden wel de standaard voor de uitvoeringspraktijk van hun generatie. Men moest ook weten, hoe die instrumenten werden gebruikt en daar liet het opgraafwerk verstek gaan. Men vond weliswaar een reeks oude compositie-, zang- en instrumenten leer- en speelmethodes, waaruit het een en ander was af te leiden, zeker als men generaliseerde en vrij interpreteerde.
Gelukkig leerde men snel bij en raakten ook de musici in kwestie beter vertrouwd met hun oude nieuwe instrumentarium, zodat zich al spelend minder pijnlijke momenten voordeden.Met name voor oudere (16e en 17e eeuwse) muziek moet men weten wat de zangers uit die tijd deden om een vocale stijl op een instrument te kunnen toepassen. Dat heeft onder meer te maken met de manier waarop klinkers en medeklinkers worden gevormd en hoe het geluid van elk van beide wordt opgevat om in staat te zijn om het ritme op passende wijze plooibaar vorm te geven. Teveel vertolkingen van dergelijke vroege muziek hebben te weinig rubato en geven de noten niet voldoende tijd om zodanig te spreken als werden ze door een werkelijk expressieve zanger voortgebracht.. Maar dat is wel wat de vroegere instrumentalisten deden; het is lastig en vandaar mogelijk dat zelfs gespecialiseerde huidige musici daarvoor terugdeinzen. Canto mediterraneo met zijn directe expressie en zijn bereidheid om te communiceren, verbindt de Drie Tenoren meer met de 17e eeuw dan met Dietrich Fischer-Dieskau met zijn Duitse achtergrond en discipline.
Bedenkelijker was, dat zich gretig een stel tot dan toe onbekende en weinig prominente musici ter beschikking stelde, dat zichzelf vrijwillig aan een soort retrospectieve hersenspoeling onderwierp om zich radicaal te gaan onderscheiden van hun gewone vakbroeders (en zusters). Naïeve en boosaardige waarnemers hebben het samengaan van gamba's en lange bakkebaarden ten onrechte aanvankelijk aangezien voor een overblijfsel uit de AJC cultuur.Gelukkig is het afgelopen decennium op al deze terreinen het nodige ten goede gekeerd en gebeuren er heel positieve dingen, die dikwijls een echte cultuurschok in positieve zin teweegbrengen.Daarnaast stoorde aanvankelijk een zinloos sektarisme en dikwijls ook een overdreven maniërisme met vooral veel zuchtende uithalen en overdreven versieringen en vreemde agogiek en accenten in het spel. Ook dat is goeddeels uitgedreven.Vooral het aanvankelijke probleem van een gebrek aan goede, gespecialiseerde musici is gelukkig opgelost. Aanvankelijk zwommen in het lauwwarme bassin van de oude muziek heel wat goudvissen, die in het koudere water van het gangbare muziekleven al lang bevroren zouden zijn geweest. Zo verwierven heel wat musici, die anders aan de achterste lessenaars van een provinciaal orkest misschien hun VUT gehaald zouden hebben, toch nog een goede reputatie.
Gelukkig is de situatie langzamerhand over de hele linie genormaliseerd: de gefundeerde kennis van historische uitvoeringspraktijken, de betere beheersing van de oude instrumenten en de verworven speelstijl hebben gaandeweg gezorgd voor een klinkend resultaat, dat veelal overtuigend en niet meer louter exotisch is.