Fonografie Techniek

GLORIFICATIE VAN DE LP

OVERSCHATTING VAN DE LP: MANCO AAN TECHNISCH INZICHT EN HISTORISCH BESEF

 

Eind september bracht het NOS Journaal – alsof er in de wereld niets belangrijkers aan de orde was – een wel vijf minuten durend item waarin de lp weer eens werd heilig verklaard en de cd als minkukelige geluidsrager werd afgeserveerd. Mild geamuseerd, schouderophalend, maar ook lichtelijk geërgerd heb ik die berichtgeving gevolgd. In een steeds hysterischer van incident naar incident, van hype naar hype jagende neurotische wereld is het niet verwonderlijk dat de lp blijkbaar voorwerp van meer dan puur nostalgische adoratie is geworden voor sommigen.

Maar is die ophef juist en gerechtvaardigd? Iedereen die ook maar enigszins op de hoogte is van de ontwikkelingen op het gebied van geluidsopname- en weergavemogelijkheden weet wel beter. Sinds het begin van de elektrificatie daarvan rond 1928 zijn kwantumsprongen vooruit gemaakt. Het is nauwelijks nodig ze aan te stippen: van 78 toeren naar 33 1/3, van schellak naar vinyl, van stalen naald naar diamantnaald, van kristalelement naar elektrodynamisch element, van koffergrammofoon membraan naar elektrostaat, van mono naar stereo, van radiobuis naar sophisticated chip, van analoog naar digitaal. Het was enorm boeiend, zelfs een voorrecht om die ontwikkelingen goeddeels haast aan den lijve mee te maken.

Maar intussen lijkt de wet van de verminderende meeropbrengst ook op audiogebied van toepassing te zijn geworden. Sinds pakweg begin jaren tachtig zijn nog maar weinig stapjes op weg naar nog betere geluidskwaliteit gezet. Met alle respect voor verfijndere technieken tengevolge van hogere bemonsteringsfrequenties, hogere bitwaarden, subtieler noise-shaping en Direct Stream Digital (DSD) opnamemogelijkheden waarmee theoretisch een frequentiebereik tot 100.000Hz en een dynamiekomvang tot 120dB bereikt kunnen worden, is de laatste twintig jaar maar marginaal weinig wezenlijke vooruitgang geboekt.

Ter ontnuchtering verdient het aanbeveling eens een blik te werpen op een diagram waarvan de x-as is geijkt in frequenties van 0 tot pak weg 25.000Hz en de y-as van 0-140dB, met daarin getekend het menselijk hoorbereik en de frequentie/dynamiekomvang van akoestische muziekinstrumenten. Dat noopt tot bescheidenheid en relativering van al die nieuwe, tot overkill leidende “verbeteringen”. Het is onzin deze tot panacee voor alle beperkingen totnutoe te verheffen.

Het is geen reden om achteraf trots op te zijn, maar mijn voorspelling bij de dreigende grootschalige invoering van de 16 2/3 lp, de 8-track cassette, de elcaset, quadrafonie en dat dit nooit iets zou worden, is wel bewaarheid. Iets dergelijks lijkt nu – wederom naar mijn onmiddellijk uitgesproken verwachting - te gebeuren met de beide vormen van Surround Sound (SACD en DVD-A), die ik – me alweer beperkend tot het nut voor zogenaamd ‘klassieke muziek’ - op grond van elementaire, maar blijkbaar onvoldoende bekend zijnde (psycho)akoestische wetmatigheden als een vooral tot teleurstelling leidende dwaalweg beschouw.

Voor kritische, in natuurlijke zaalomgeving geschoolde oren is maar een minimum aantal SACD opnamen in surround vorm geloofwaardig klinkend; van DVD-A is nog nauwelijks sprake. Gelukkig is het grote publiek zich los van wat freaks daarvan ook bewust, want na ettelijke jaren propaganda en marketing is het medium geen succes. In ‘gewone’ cd weergavevorm is soms (dankzij DSD?) maar lang niet altijd wel van enige verfijning sprake. Wat ‘anders’ klinkt, hoeft daarom nog niet ‘beter’ te zijn.

Maar terug naar die verlate adoratie van de lp. Ook daar kan wat (her)scholing en feitenkennis geen kwaad. Begrippen als nader te interpreteren lineaire- en nietlineaire vervorming, RIAA opname- en spiegelbeeldig aan weergavekant exact te kopiëren frequentiekarakteristieken, het hoorbare verschil tussen en effect van 2e en 3e harmonische vervorming bandverliezen, FIM vervorming, het ‘knijpeffect’, afspeel- en aftastvervorming, rumble, subsonische effecten, band- en plaatruis, kanaalgelijkheid, beperkende compliantie, begrensde pickup arm geometrie, dwarsdrukcompensatie, zweving, ohmse/capacitieve aanpassing tussen element en versterker enzovoorts. Om nog maar te zwijgen over het praktische gedoe met platenborstels, bestrijding van statische elektriciteit, stof en vuil, kromme platen, onherroepelijk ooit optredende tikken en krassen.

Wie wel eens het hele plaatsnijproces, de matrizering en het persen van platen van nabij heeft gevolgd, heeft inderdaad respect, bewondering voor het thuis vaak nog zo verrassend mooi klinkende resultaat. Het had ook wel wat om leuk fijnmechanisch te priegelen met weer nieuwe betere pick-up elementen, verfijndere naaldvormen, met behulp van testplaten naaldkracht en dwarsdrukcompensatie in te stellen, vast te stellen dat een tangentiale arm in principe betere resultaten biedt dan een radiale. Maar beweer op basis van echte bekendheid met de feiten en objectief vaststelbare parameters nooit dat een lp ipso facto beter zou zijn dan een cd.

Voorbij zijn ook de gloriedagen van gedegen platenspelermerken als Dual, Thorens, Lenco, de SME pickup arm en elementen van ADC, Shure, Stanton. Alleen de Technics SL 1200 is blijkbaar nog populair, met name in dj kringen. In plaats daarvan zijn voor de gefortuneerde vinylliefhebber nu esoterische contrapties van merken als Transrotor, Blue-Note, Roksan, Rega, Clearaudio, Nottingham, Michell in zwang. Machines die uit designoogpunt prachtig lijken, maar vaak ook erg kwetsbaar en potentiële stofnesten (afdekkappen zijn geen standaard meer).

Natuurlijk heeft iedereen – zij het liefst binnen zekere grenzen – recht op vooroordelen, bepaalde sym- en antipathieën; gelukkig verschillen smaken (waarover verder met de juiste argumenten natuurlijk juist wèl gediscussieerd kan worden), maar wie beweert dat de lp beter is dan de cd is gewoon dom.                                                               J. de K.