Scott en Cros
Na zo'n 125 jaar evolutie en revolutie zijn deze media dusdanig geperfectioneerd, dat de luisteraar met enige praktische ervaring onmiddellijk een bepaalde zangeres, de bouwer van een viool of het merk van de concertvleugel kan herkennen aan de voortgebrachte klank. Insiders kunnen ook bepaalde vaak gebruikte opnamelokaties herkennen: het Amsterdamse Concertgebouw, de Londense Abbey Road en Kingsway Hall studio's, de Weense Musikverein, the Maltings, de Herculeszaal in München.De eerste, die op de gedachte kwam om geluid schriftelijk op te tekenen, was een zekere Léon Scott, van wie niet zeker is of hij Frans- dan wel Engelsman was. Vermoedelijk Fransman. Hoe dan ook, Scott construeerde de zogenaamde fono-autograaf, een apparaat, dat het basisprincipe van de geluidsregistratie meteen in al zijn eenvoud verduidelijkt.Het bewuste apparaat bestaat uit een geluidstrechter waar men in kon spreken. Aan het puntige uiteinde van die trechter bevond zich een membraan, dat door het gesproken woord in trilling werd gebracht. Op de andere, buitenkant van het membraan was een naald gemonteerd, die uiteraard ook de trillingen van het membraan uitvoerde. Achter de geluidstrechter was een rol opgesteld, die met roet was bestreken en die om zijn eigen as draaide. De trillende naald raakte de met roet bestreken rol en schreef zo een fijn lijntje: de curve van de trillingen, die op het membraan waren overgebracht. In 1859 werd dit apparaat door Lissajous (van de fraaie Lissajous figuren) bij de Parijse Academie van wetenschappen voorgesteld. Scott meende, dat men op deze manier een stenograaf kon uitsparen. Geschoolde krachten zouden volgens hem wel leren om die geluidscurven te "lezen". Zover is het natuurlijk nooit gekomen. De betekenis van deze uitvinding schuilt feitelijk alleen in het feit, dat zo de optekening van geluid werd getoond.De vraag was: is het nu ook mogelijk om het schriftelijke geluidsbeeld weer in klank terug te vertalen? In eerste instantie leek dat proces onomkeerbaar. Maar in 1877 overhandigde Charles Cros de Parijse Academie een memorandum, waarin hij berichtte, dat die omkering wis en waarachtig mogelijk was. Cros was een dromer, een dichter, die nauwelijks geld bezat om te kunnen experimenteren en die al helemaal geen idee had over het nut van een patent. Zelf kon hij het apparaat, dat hij "Paléophone" (stem uit het verleden) noemde, niet construeren. Hij baseerde zich op de roetrol van Scott, maar stelde voor om in plaats van roet was te gebruiken. Daardoor was het mogelijk om het geluid niet alleen in was te graveren, maar om de ontstane groef ook weer af te tasten en zo het membraan in trilling te brengen.Cros was een artistiek gevoelig iemand en absoluut geen mechanicus. Hij was zich heel bewust van de portee van zijn vinding en zag in, dat de mens zo een kans kreeg om zijn stem te vereeuwigen. Cros, een vriend van Verlaine en Mallarmé, schreef zelf de dichtregels, waarin de dageraad van de fonografische era werd aangekondigd: Comme les traits dans les camées J'ai voulu que les voix aimées Soient un bien qu'on garde à jamais, Et puissent répéter le rêve Musical de l'heure trop brève. Le temps veut fuir, je le soumets.Opnieuw weerklinkt hier het thema van de "vergankelijkheid van de muziek", dat we ook al bij Shakespeare in zijn Koopman van Venetië aantroffen. Nieuw is echter het in de opvatting van de Franse impressionist doorklinkende motief van de overwinning, "die de beminde stemmen voor altijd bewaart". Charles Cros had de droom over die overwinning, Thomas Alva Edison zorgde voor, dat die overwinning daadwerkelijk werd behaald.
Edison
Op 18 juli 1877, ruim twee en een halve maand nadat Cros zijn idee in Parijs publiek had gemaakt, noteerde Thomas Alva Edison in zijn dagboek: "Heb zojuist met een diafragma geëxperimenteerd, dat voorzien is van een guts die tegen een snel voorbijlopend stuk waspapier wordt gedrukt. De spraaktrillingen worden mooi in de waslaag gegraveerd en er bestaat geen twijfel over dat ik in staat zal zijn om de menselijke stem op volmaakte manier te conserveren en naar wens later weer automatisch kan reproduceren." Uit die dagen is een technische schets van Edison bewaard, waarvan de echtheid evenwel wordt betwijfeld. Die schets toont, hoe Edison dacht zijn eerste proefexemplaar te zullen construeren. De realisatie van de idee liet hij aan zijn trouwe medewerker John Kruesi over. Al gauw was een met een slinger handbediende fonograaf klaar. Alleen was Edison overgestapt voor de registratie van het geluidsspoor overgestapt van waspapier naar stanniolfolie, die rond een cilinder was gespannen, die met de hand werd rondgedraaid. In december werd het patent op de fonograaf aangemeld; in februari 1878 werd het verleend.Het eerste fonografische document dat Edison vastlegde was het Engelse kinderliedje Mary had a little lamb, dat hij zelf in de trechter zong en dat tot grote verrassing van zijn medewerkers opnieuw klonk uit die trechter, doen de rol opnieuw werd afgespeeld. De mare van de fonograaf drong snel tot Europa door. Maar Europa was sceptisch. De Leipziger Illustrierte Zeitung meende in augustus 1878, dat de fonograaf weliswaar een interessant experiment is, maar dat deze nauwelijks praktische betekenis had.Edison hechtte eraan om erkenning te krijgen van de wetenschap in de Oude Wereld. Théodore du Moncel was bereid om het apparaat voor de Parijse Académie des sciences te demonstreren. Daar hield de fonograaf zijn eerste toespraak: "De fonograaf begroet de heren leden van de academie voor wetenschappen. De fonograaf heeft de eer om aan de academie voor wetenschappen te worden voorgesteld...."Een van de waardige geleerden - Bouillard - protesteerde luid. "Maar mijne heren", riep hij uit, "we laten ons toch niet beetnemen door een buikspreker." Zo haalde hij de geschiedschrijving van de "Industrie van het menselijk geluk".Edison had helemaal niet de bedoeling om genoegen te nemen met roem. Hij wilde het apparaat commercieel inzetten. Vertegenwoordigers werden voorzien van apparaten en stanniolpapier om tegen vergoeding op straten en pleinen, tijdens jaarmarkten en in pretetablissementen de fonograaf te demonstreren. Met dat doel werd de Edison Speaking Phonograph Company opgericht. De onderneming had succes, maar Edison richtte zich korte tijd later op andere activiteiten. De gloeilamp absorbeerde zijn hele belangstelling.De fonograaf
Overigens zei hij achteraf zelf, dat de ontdekking van de fonograaf bij toeval werd gedaan tijdens het nemen van proeven met telefonie: een naald, loodrecht bevestigd op het vlak van een trilplaat of membraan prikte hem in de vinger toen die trilplaat onder geluidsinvloed bewoog.
De toch al magere geluidskwaliteit werd in hoge mate benadeeld door de tempo- (dus toonhoogte)variaties tengevolge van de toerentalfluctuaties bij het ronddraaien. Die Phonograph uit 1877, primair bedoeld als spreekmachine, als dicteerapparaat, was geen succes. Hij was ook niet primair bedoeld voor muziek- maar voor spraakregistratie. Edison heeft het daar nog lastig genoeg mee gehad, omdat de Amerikaanse stenografenbond meende, dat hij dat beroep overbodig maakte. De fonograaf verloor gedurende een paar jaar aan actualiteit.Totdat Alexander Graham Bell en Charles Sumner Tainter zich ermee gingen bemoeien en in 1887 na veel experimenteren de primitieve Phonograph verbeterden door terug te keren naar de oude idee en de tinfolie te vervangen door een wascilinder, waarbij de cilinder van karton was vervaardigd. De stugge beitel werd vervangen door een elastisch bevestigde naald. Omdat bij weergave het geluid erg zacht uit de trechter kwam, werd een hoorbuis aan het apparaat toegevoegd. Dat betekende een aanzienlijke stap vooruit: hun Graphophone met verbeterd mechanisme werd in 1887 nog in Washington tentoongesteld en vormde het uitgangspunt voor wat we lang als "ingeblikte muziek" beschouwden. Bell en Tainter hadden niet de bedoeling om alleen de vruchten van de uitvinding te plukken. Ze deden Edison een aanbod om samen te werken en waren zelfs bereid om hun patentaanspraak te laten vallen. Maar Edison was afwijzend. Hij zag in de Graphophone een boosaardige concurrent en ging zelf weer aan de slag. Zijn fonograaf werd verbeterd. Ook hij keerde weer terug tot de wasmethode (die hij al in zijn notitie uit het jaar 1877 had vermeld). Maar hij nam geen genoegen met een waslaag op een kartonnen ondergrond, doch liet degelijke rollen vervaardigen. Daaruit resulteerde een wezenlijk voordeel. Edisons rollen hadden een langere levensduur. Wanneer het voor het eerst ingegraveerde geluidsspoor onduidelijk werd, hoefde het materiaal niet worden weggegooid. De rol kon worden afgeschaafd en voor een nieuwe opname worden hergebruikt.Toepassingsmogelijkheden
In 1888 moet Hans von Bülow een Mazurka van Chopin op Edisons apparaat hebben vastgelegd Bülow was ontzet over de vervormde echo van zijn spel, zoals dat uit de trechter klonk. Maar Edison liet zich niet ontmoedigen. Hij wist nu al geruime tijd, dat zijn uitvinding geschikt was voor praktische doeleinden. Alles hing er nu vanaf, of ook de massaproduktie van rollen en fonografen rendabel kon worden gemaakt. Al in het jaar 1878 had hij de eisen opgesomd, waaraan de fonograaf moest voldoen. Het 10 punten programma kan nu nog worden gelezen als een profetisch document: 1. Brieven en elk soort dictaat zonder hulp van een stenograaf. 2. Fonografische boeken, die de blinden toespreken. 3. Spraakonderricht. 4. Weergave van muziek. 5. Het "familie-archief", een verzameling uitspraken en herinneringen van familieleden en de laatste woorden van een stervende. 6. Speeldozen en speelgoed.7. Klokken, die met duidelijke stem zeggen wanneer het tijd is om naar huis te gaan, te eten enz. 8. Het conserveren van het juiste accent van de verschillende talen.9. Pedagogische doeleinden, zoals bijvoorbeeld de uitleg van een leraar, zodat de leerling die toelichting voortdurend bij de hand heeft.10. Verbinding met de telefoon, zodat deze niet alleen de ontvanger van vluchtige mededelingen is, maar om de overdracht van blijvende en onschatbare documenten. Het valt op, dat de weergave van muziek pas op de vierde plaats komt. Edison was blijkbaar niet erg in muziek geïnteresseerd. Weliswaar sprak en schreef men allerwegen over de mogelijkheid om de goddelijke stem van een Adelina Patti voor komende generaties te bewaren, maar de fonograaf kon die taak nog niet aan. Patti trad pas in 1906, op 62-jarige leeftijd voor de opnametrechter. Natuurlijk waren aanvankelijk de geluidskwaliteit en de speelduur nog steeds bedroevend. Het stoorniveau - vooral in de vorm van ruis - was hoog, het frequentie- en dynamniekbereik waren drastisch begrensd, het geluid klonk schril. Bovendien moest de gebruiker een vaste, gelijkmatige hand hebben om de weergave zonder zweving, dus zonder kwalijke tempo- en toonhoogtefluctuaties te laten verlopen. Hoewel het mogelijk was om aanvankelijk twee en later vier minuten speelduur per wascilinder te halen, was het onmogelijk om de opnamen te vermenigvuldigen. Bovendien was de gevoeligheid van de opname-apparatuur zo groot, dat de zanger zijn hoofd aan de opnamekant in de trechter of hoorn moest steken, terwijl het gereproduceerde geluidsvolume aan de weergavekant niet eens groot genoeg was om een huiskamer te vullen.De akoestische methode was niet alleen beperkt door de te geringe beschikbare hoeveelheid akoestische energie om de klankregistrerende naald te bewegen, het opnamesysteem registreerde ook slechts een klein gedeelte van het klankspectrum. Vooral hoge en lage tonen kwamen niet aan bod.De in 1888 gevestigde North American Phonograph Company, die de commerciële belangen van de Grapophonemensen combineerden met die van Edisons fonograafproduktie, trachtte de apparatuur vooral in de sfeer van het dicteerapparaat te propageren.In meer dan twee dozijn staten van de USA werden dochterfirma's opgericht. Maar de technische onbetrouwbaarheid van de apparatuur en de afwijzing door de zakenwereld leidden tenslotte tot een financiële catastrofe. De enige dochterfirma, die overleefde, was de Graphophone Company in het district Columbia. Daar, in de hoofdstad Washington, kwamen genoeg bestellingen en opdrachten binnen van regeringswege. Daaraan is het te danken, dat de naam "Columbia" later in de grammofoonwereld decennialang een belangrijke rol bleef spelen.De fonograaf kon nog op een andere manier worden gepopulariseerd: door het apparaat zodanig te construeren, dat het nadat een muntje was ingeworpen een mopje speelde. Dat verschijnsel domineerde in de jaren negentig uit de vorige eeuw. Het spreekt vanzelf, dat de mensen van Columbia destijds nog geen beroemde, grote kunstenaars konden engageren om hun rollen vol te zingen en te spelen. Maar er moest wel voor een breed programma-aanbod worden gezorgd. Harmoniemuziek, kunstfluiters en zangers werden ingezet om een goedkoop repertoire op te bouwen, dat in het hele land in bars en andere vermaakscentra kon worden aangeboden. Het muzikale succes van de fonograaf bekeerde Edison. Hij besloot om goedkope apparaten voor muziekweergave thuis te ontwikkelen.Popularisatie
Om op eigen houtje dat plan te kunnen uitvoeren zegt hij eerst het contract met Columbia Grapophone op en komt in 1896 met zijn eigen National Phonograph Company op de proppen. Veertig dollar kostte het nieuwe "Home" model, dat 9kg woog en was voorzien van een hoorbuis. Een jaar later verscheen het "Standard" model, dat nog slechts twintig dollar kostte en 6,5kg woog. Dit model, dat was voorzien van een afslijpinrichting voor de wasrollen vond al gauw ook zijn weg naar Europa. De nieuwe eeuw ging Edison in met een 7,5 dollar apparaat, "The Gem". De slag leek gewonnen, hoewel een deel van de wereldmarkt voor het grootste deel werd veroverd door Edisons concurrenten van de Columbia Graphophone Company. In Engeland werd de fonograaf van de Edison-Bell Company populair gemaakt. In Frankrijk zetten de broers Charles en Emile Pathé zich voor de fonograaf in en hun firma "Les phonographes Pathé" bracht al gauw rollen met opnamen van Franse operazangers uit.In Berlijn wijdde Bismarck de fonograaf met een korte toespraak in en een zekere Leopold Mellinger bood in de Leipziger Strasse "Original-Edison-Maschinen" aan. Al in 1889 was een vertegenwoordiger van Edison tot Brahms doorgedrongen en de componist bespeelde bij die gelegenheid een rol met een fragment uit zijn Hongaarse fantasie, dat 46 jaar later werd teruggevonden, maar geen geluid meer gaf.....De interessantste opname-experimenten ondernam in die tijd niet Edison zelf. Die was zoals gezegd vooral geboeid door de technische en commerciële aspecten. Een pionier van de wascilinderopnamen was de Italiaan Bettini, die in zijn studio aan de New Yorkse Fifth Avenue de stemmen van Nellie Melba en Marcella Sembrich, van Victor Maurel en Francesco Tamagno in was vastlegde. Bettini ging in 1902 naar Parijs en vestigde daar de "Société des Micro-Phonographes Bettini". Een tijdgenoot, A. Parzer-Mühlbacher, beschrijft Bettini's voortbrengselen: "Een spreekmachine van grote volmaaktheid is ongetwijfeld de Bettini-Microfonograaf. Deze uitvinding van de geniale Italiaan is wereldberoemd en elke kunstkenner weet de apparaten naar waarde te schatten. Met die apparaten is een weergave mogelijk, die de natuurlijkheid dicht benadert. De geluidsterkte en de volle klank bieden in combinatie met een grote zachtheid het hoogste genot dat men van een spreekmachine mag verwachten." Het grootste probleem van de nu ontstane industrie was de vermenigvuldiging van wasrollen. De in de jaren negentig ontwikkelde methode van de pantografische vermenigvuldiging maakte het reeds mogelijk om de op de ene wasrol gegraveerde trillingscurven naar een tweede rol over te brengen. Tot dat doel ontwikkelde Bettini in Parijs een "Doubleuse" genaamde machine en in Berlijn bracht de firma Kölzow aan het begin van deze eeuw een dergelijke "Duplikatsmaschine" in de handel. Maar het proces was ingewikkeld en moeizaam en bovendien tengevolge van de levensduur van het origineel zeer beperkt. Het kwaliteitsverlies tussen origineel en kopie was ook te groot. Meer dan 25 acceptabele kopieën konden van 1 origineel niet worden gemaakt. Populaire nummers, waarnaar veel vraag was, moesten dus een paar keer worden opgenomen om een voldoende voorraad voor de verdere produktie te hebben. Pas in 1901 werd een procédé voor de vorming van kopieën ontwikkeld, dat tegemoet kwam aan de nieuwe marktsituatie.Europees begin
Intussen had de fonograaf of de spreekmachine om woord en klank te conserveren ook in Europa op grote schaal zijn intrede gedaan. Dat zulks ook met veel spot gepaard ging, leek de faam van het apparaat alleen maar ten goede te komen. De Engelse karikaturist, die reeds in 1878 een dame met een draagbare fonograaf tekende, werd heel grappig gevonden, toen hij zijn schets de titel "Muziekpromenade" meegaf. Hij kon niet weten, dat een eeuw later in alle ernst een epidemie van draagbare muziekapparaten onder de noemer "personal audio" zou uitbarsten en tot op zekere hoogte een overal lawaaivervuiling veroorzakende muziekpest zou verworden.De Parijse karikaturist Robida tekende de "Talenschool" in de vorm van een fonograaf, die 4.000 lesuren leverde en met een andere tekening voorspelde hij, dat de boekhandel door de wasrollenhandel zou worden overvleugeld. De Oostenrijkse dichter Peter Rosegger schreef in 1885: "Jetzt werden wir gar eine Sprechmaschine bekommen, durch die wir zu unseren Nachkommen reden können. Bei aller Hochachtung vor dem technischen Fortschritt, aber ein Gespräch mit den Vorfahren wäre notwendiger für unsere Zeit."De grote cultuur- en muziekhistorische omwenteling drong dus het eerst in de vorm van karikaturen en satire tot het bewustzijn van de mensen door. Men wilde nog niet echt aan de triomf van de techniek geloven; met bijtende spot wende men aan de macht van de feiten. Bijtende spot was het ook, die uit een karikatuur sprak, welke in 1888 in de Londense Punch verscheen. Deze toonde een zanger, die in de trechter van een fonograaf zong en had als titel "De ware muziek van de toekomst". Daaronder stond te lezen: "Signor Nebelhorno, de grote basso-tenore robusto-profundo is dermate ontzet over de tegenwoordige muzikale smakeloosheid (die niet rijp is om hem recht te doen) dat hij iedere poging opgeeft om de levende generatie gelukkig te maken. In plaats daarvan koopt hij een fonograaf en zet al zijn energie in om voor het nageslacht e zingen. Zodra hij zijn lied heeft gezongen, legt hij zijn oor tegen de trechter en hoort hij niet alleen zijn eigen stem, die uit de verre toekomst klinkt, maar ook het enthousiaste applaus van miljoenen mensen die nog niet zijn geboren." In het begin werd de fonograaf als curiosum beschouwd. Zo werd bijvoorbeeld tijdens de elektrotechnische tentoonstelling in Frankfurt in 1891 op de stand van Edison de fonograaf getoond. "Het is alleen al een groot genoegen om de gelaatsuitdrukking van de mensen gade te slaan, die een hoorbuisje in hun oren hebben gestopt", schreef de Leipziger Illustrierte Zeitung daarover.Maar verbazing, karikatuur en spot maakten tenslotte toch plaats voor bewondering. Een document van dat enthousiasme vormt een gedicht, dat Ernst von Wildenbruch in 1897 op een rol insprak. Dat gedicht heeft niet zozeer literaire als wel documentaire waarde:
Das Antlitz des Menschen lässt sich gestalten, Sein Auge im Bilde fest zu halten, Die Stimme nur, die in Hauch entsteht, Die körperlose vergeht und verweht. Das Antlitz kann schmeichelnd das Auge belügen, Der Klang der Stimme kann nicht betrûgen, Darum erscheint der Phonograph Als der Seele wahrhafter Photograph, Der das Verborgene zutage bringt Und das Vergangene zu reden zwingt, Vernehmt denn aus dem Klang von diesen Spruch Die Seele von Ernst von Wildenbruch. De fonograaf werd een succes en het respect voor de uitvinding werd algemeen. Zelfs de Duitse keizer Wilhelm II werd, eenmaal geconfronteerd met de fonograaf, bescheiden en ootmoedig. Een wasrol met zijn stem werd aan het begin van de eeuw voor de Library of Congress in Washington vervaardigd. Daarop klonk de volgende zin: "Die Welt ist so gross und wir Menschen sind so klein, da kann sich doch nicht alles um uns drehen." Men was minder bezonnen teksten van hem gewend. Het gevoel, dat hij voor het nageslacht sprak, schijnt de spreker tot voorzichtigheid te hebben gemaand. Zo bezien vervulde de fonograaf ook een morele opgave.Berliner
Edisons fonograaf was al ruim tien jaar oud, toen de fysicus Emil Berliner, een Duitse immigrant in de V.S., op 16 mei 1888 de leden van het Franklin Instituut in Philadelphia een apparaat demonstreerde, dat hij kort tevoren als "Grammophone" had laten patenteren. Het ging om een apparaat, dat geluid kon opnemen en weergeven; de constructie knoopte aan bij de gedachten van Scott en Cros. De geluidsregistratie vindt hier niet plaats op een roterende rol, maar op een roterende schijf: de grammofoonplaat. Waar de naald zich bij Edison in het verticale vlak bewoog, was Berliners apparaat dusdanig geconstrueerd, dat de naald zijwaartse (laterale) bewegingen uitvoerde.Het geluidsspoor werd door een laagje was heen in zink geëtst, waarmee voor het eerst een bestendig hard materiaal als drager werd geïntroduceerd. Daarmee was meteen het praktische probleem van de snelle slijtage van de waslaag opgelost. Verder gebruikte hij het geluidsspoor zelf om de transducent over het plaatoppervlak te laten bewegen, in plaats van daarvoor een speciale aandrijving met een wormwiel toe te passen, zoals bij de fonograaf. Wel was de naaldruis van de eerste grammofoonplaten, die - later per merk verschillend - met een toerental tussen de 75 en 85 per minuut. ronddraaiden zeer luid. Berliner lichtte tijdens zijn eerste demonstratie toe, dat van zijn plaat een onbeperkt aantal kopieën kon worden getrokken en sprak de verwachting uit, dat "prominente zangers, sprekers en acteurs door de verkoop van 'phono-autogrammen' aan een aardig tantième-inkomen zouden kunnen komen." Die hoop is in vervulling gegaan. Berliners "Grammophon" (de naam is later door de Deutsche Grammophon Gesellschaft gedeponeerd) heeft de wereld veroverd. Wat de Edisonrollen met hun intussen maximale speelduur van vier minuten niet lukte, werd een succes voor de grammofoonplaat.Johnson, een technicus in een naaimachinefabriek, ontwierp de eerste praktische als een opwindbare klok werkende grammofoonmotor. De kledingindustrie leverde nog een andere belangrijke bijdrage aan de prille platenwereld. Uitgaande van de metalen persmatrijs was het lastig om een voldoende week en toch duurzaam materiaal te vinden, waarvan de platen konden worden geperst. "Durenoid", een schellakverbinding, die werd gebruikt om knopen te maken, bleek de oplossing. Overigens waren Berliners platen aanvankelijk slechts enkelzijdig bespeeld; ze bestonden toen nog uit een mengsel van harsen, vezels, aarde en kleurstoffen. Net als bij het latere model T Ford domineerde het zwart, maar er waren ook bruine, rode, gele en blauwe platen.De eerste poging om zijn vinding commercieel uit te baten ondernam Berliner overigens niet in Amerika, doch in Duitsland, waarheen hij in 1889 korte tijd terugkeerde. Hij gaf de poppenfabriek Kämmerer & Reinhardt in Waltershausen (Thüringen) opdracht apparaten met handbediening te gaan fabriceren.Een firma uit Leipzig, waarin Berliner een belang had, kreeg de vertegenwoordiging van deze apparaten en de daarbij behorende zinkplaten, waarop men bijvoorbeeld zijn eigen stem kon opnemen. De speelduur van die zinkplaten, die waren bekleed met een etsmiddel, bedroeg ongeveer een minuut. Een tijdlang waren deze apparaten in heel Europa geliefd. Maar ze waren absoluut niet geschikt om de Edison fonograaf serieuze concurrentie aan te doen.Gaisberg
Een paar jaar later had Berliner een beter vermenigvuldigingsproces bedacht en ook een geschikt materiaal voor de plaatfabricage: hardrubber. Hij vestigde een eigen firma in Washington en engageerde een jongeman als "programmaleider" en pianobegeleider. Die jongeman - hij heette Fred Gaisberg - was al enige tijd in de fonografische industrie werkzaam. Hij had als pianist al heel wat rollen van de Columbia Graphophone Company bespeeld. Nu keerde Gaisberg zich van Columbia en de fonograaf af en stelde zichzelf beschikbaar voor de pionier van de grammofoon.In 1894 verschenen de eerste grammofoons en platen op de Amerikaanse markt. Reeds een jaar later waren mensen uit de financiële wereld bereid om geld in Berliners project te steken. De "Berliner Grammophone Company" werd gesticht en ging de wedstrijd met de fonograafindustrie aan. Het duurde niet lang of de plaat had de rol verdrongen.Emil Berliner was in zakelijk opzicht allerminst zo gewiekst als Edison. De gevolgen van dat gemis zou hij snel merken. Zijn organisatie was ingewikkeld opgezet. De patentrechten waren van zijn eigen "United States Grammophone Corporation" in Washington. De produktie was in handen van de "Berliner Grammophone Company" in Philadelphia, de verwerken met handbediening leverde Eldridge R. Johnson in Camden, New-Jersey en de verkoop was georganiseerd door een Mr. Frank Seaman, die tot dat doel de "National Gramophone Company" in New York had opgericht.De omzetten rond Kerstmis 1897 waren heel bevredigend. De productie kon de vraag nauwelijks bijhouden. In plaats van hardrubberen platen maakte men voortaan schellakplaten. De apparaten werden goedkoper en de weergavekwaliteit werd geleidelijk beter, hoewel men in 1898 nog in een vakblad kon lezen, dat de zangstem "aan het balken van een wilde ezel deed denken."Het succes van Berliners verbeterde grammofoon ("Improved gramophone" uit 1897) maakte de concurrentie opstandig. Met een aanzienlijke kapitaalinjectie en door een juridische strijd over patentrechten te beginnen, probeerde de "American graphophone company" Berliners onderneming moeilijkheden te bereiden. Dat lukte ook. De verkoopleider Frank Seaman liet Berliner in de steek en begon een eigen firma, die hij "Zonophone" noemde. Reeds in 1901 doken de eerste Zonophone apparaten en platen op de Europese markt op, waar ze aanvankelijk door de Duitse firma Bumm & König werden vertegenwoordigd. Kort daarop startte de "International Zonophone-Company" een eigen fabriek in Berlijn.Andere pioniers
Een Zonophone advertentie uit die tijd illustreert, hoe heftig er om de consument werd gevochten. We lezen daar: Onze nieuwste Duitse opnamen voor de serie concert platen brengen instrumentale en vocale werken volkomen zuiver en natuurgetrouw ten gehore en spelen deze tweemaal zo luid en dubbel zo lang als gewone grammofoonplaten. Maar Berliner en de zijnen waren even enthousiast bezig om aan de strijd om de Europese markt mee te doen. In 1898 werd in Londen de "Gramophone Company" opgericht; Berliner vertrouwde zijn patentrechten daaraan toe. Fred Gaisberg kwam uit de V.S. naar Engeland om van daaruit zijn over heel Europa verspreide opname-activiteiten te beginnen. Het persen van de Europese platen werd toevertrouwd aan een met Amerikaanse persen uitgeruste fabriek in Hannover, die werd gelid door Berliners broer Joseph. Die fabriek in Hannover werd de thuisbasis van de "Deutsche Grammophon A.G." In Engeland werd de "Gramophone Company" gestart, die zijn activiteiten ook over bijvoorbeeld Oostenrijk en Rusland uitstrekte en die een perserij in Riga opende. De platen, die daar werden vervaardigd, hadden een doorsnee van 17,5cm. De titels waren in het begin in de plaat gegraveerd. Het etiket verscheen pas later ten tonele.In Amerika had Eldridge Johnson intussen in Camden zijn oorspronkelijk voor Berliner werkende grammofoonfabriek uitgebreid en sinds 1901 leverde zijn vier verdiepingen hoge fabriek de nieuwe "Victor platen". Het fundament voor een van de grootste platenprodukties ter wereld was gelegd.Ook de mensen van Columbia zaten niet stil. Zij vormden een Engelse dochteronderneming en drongen snel door op het Europese continent. Duitsland werd een centrum van de platenindustrie. In 1897 begon de Zweedse ingenieur Carl Lindström in Berlijn een mechanische werkplaats, die al gauw spreekmachines en "Parlophon" platen fabriceerde. De strijd om de Duitse markt leek ook de baas van de Engelse Gramophone Company erg belangrijk. Wat hem vooral stoorde, was de Zonophone produktie. Het lukte de Gramophone Company om het merk Zonophone op te kopen. Maar de eigenaar van Zonophone, de Amerikaan F.M. Prescott, gaf zich niet zo gauw gewonnen. Hij bouwde in 1904 in Berlijn-Weissensee een fabriek, die een nieuw platenmerk in omloop bracht: Odeon. Die Odeonplaat uit 1904 betekende een technische vernieuwing, die belangrijk werd: het ging om de eerste tweezijdig afspeelbare plaat in Europa!Tegenwoordig vindt iedereen het vanzelfsprekend, dat een plaat niet slechts aan één kant groeven bevat. Maar in 1904 wilde de ontdekker van die platen het in tien landen aangemelde patent op zijn naam laten schrijven. In het sinds 1900 verschijnende "Fonografische tijdschrift" lezen we: Waarschuwing betreffende dubbelzijdige grammofoonplatenHet succes, dat de dubbelzijdig afspeelbare Odeonplaten sinds hun introductie in de hele wereld hebben gehad, heeft sommige firma's ertoe verleid om de patenten van de heer A.N. Petit, de uitvinder van deze nieuwigheid, te schenden, hoewel onze firma de enige licentienemer van dat patent is. In Duitsland, Oostenrijk en in de Verenigde Staten hebben we reeds juridische procedures tegen de schenders van onze eigendomsrechten gestart. Ook in alle andere laten, waar we bescherming van het patentrecht genieten, zullen we klachten indienen indien we constateren dat dubbelzijdige platen, die van geperste plastische massa zijn vervaardigd en die niet door ons zijn gefabriceerd, in omloop worden gebracht. Niettemin werd de dubbelzijdige plaat algemeen verbreid. De Odeonplaat bleef overigens niet zelfstandig voortbestaan. De door Carl Lindström gevestigde onderneming kocht de Odeonfabricage al gauw op; De Carl Lindström A.G. werd in de periode voor de eerste wereldoorlog door aankoop en overname van andere firma's, zoals Beka-Rekord, Fonotipia uit Milaan, de International Talking Machine Co. en andere de naast Deutsche Grammophon belangrijkste Duitse platenfirma.Nipper
Iedere oudgediende platenverzamelaar kent het beroemde handelsmerk van "His Master's Voice": de terrier, die voor de trechter van de spreekmachine naar de "stem van zijn baas" luistert. Het daaraan ten grondslag liggende schilderij werd in 1899 door Francis Barraud, een kunstenaar van enig aanzien, vervaardigd. Weliswaar toonde dat schilderij in zijn oorspronkelijke gedaante niet Berliners grammofoon, maar Edisons fonograaf. Toen Barraud in 1899 zijn werk te koop aanbood aan de directeur van de Engelse Gramophone Company, vond hij een willige koper. Maar de koper wenste wel een kleine wijziging van het schilderij: de fonograaf moest worden vervangen door Berliners verbeterde grammofoon. Barraud voerde de opdracht uit en de deal werd gesloten. Het schilderij, dat nu nog in een kantoor van de Gramophone Company in Hayes (Middlesex) kan worden bewonderd, toont inderdaad Berliners "Improved Gramophone". Maar bij nauwkeurige nadere beschouwing moeten nog de sporen van Edisons fonograaf terug te vinden zijn. Dat overschilderen had symbolische en symptomatische betekenis voor de gebeurtenissen, die zich rond 1900 in de wereld van de spreekmachines afspeelden. Het geloof in de fonograaf was geslonken. Maar de discipelen van de grammofoon waren zich bewust van het feit, dat ze op Edisons werk voortbouwden.Eldridge Johnson, die in 1900 zijn nieuwe opnamesysteem met behulp van was aan de Engelse Gramophone Company had verkocht, gebruikte al in 1901 het nieuwe handelsmerk in Amerika voor zijn reclame. In Europa besloot men pas in 1909 om de vriendelijke fox-terriër tot reclamemiddel te bombarderen.Het hondje Nipper zelf was toen al lang dood, maar heeft nog wel als aandenken een eigen grafsteen.Het repertoire, dat in de beginjaren op rollen en platen ter beschikking kwam, bestond voornamelijk uit populaire liedjes, sketches, opera-aria's en romantische liedjes. Met de consolidatie van de Europese platenindustrie en de voortdurende verbetering van het productieproces ontwikkelde zich ook de belangstelling van musici voor het nieuwe medium. Debussy vond al in 1903, dat de plaat het muzikale kunstwerk "een volledige en exacte onsterfelijkheid garandeert." Misschien is die op een reclamekreet lijkende uitspraak van Debussy eerder te danken aan een ingeving van de Parijse Gramophone directeur, zeker is dat de componist toen al positief over de plaat dacht. Al gauw na de wereldpremière van zijn opera Pelléas et Mélisande verscheen hij in de Parijse studio met de sopraan Mary Garden, die de rol van Mélisande had gezongen. Zij nam een fragment uit de opera op, waarmee een van de eerste authentieke zangdocumenten tot stand kwam.Een even "authentieke" betekenis bezit een opname, die in 1901 door de Russische zusterfirma van de Gramophone Company in St. Petersburg werd gemaakt. Toen zong de sopraan Medea Mei-Figner de aria van Lisa uit Tschaikovsky's Schoppenvrouw voor de trechter. Ook Mei-Figner had die rol bij de wereldpremière in 1890 gezongen. Behalve Debussy hebben ook de componisten Jules Massenet en Reynaldo Hahn aan het begin van de eeuw lovend over de grammofoonplaat gesproken. De Italiaanse firma Fonotipia, die in 1904 werd gevestigd, lukte het zelfs om een prominente componist als muzikaal adviseur te engageren: Umberto Giordano, wiens opera Andrea Chénier ook nu nog wordt opgevoerd. Het Petersburgse experiment met de toen beroemde sopraan Mei-Figner en haar niet minder beroemde echtgenoot, de tenor Nicolai Figner, vormde het begin van een serie "Celebrity Recordings", die door de Gramophone firma in Rusland, Duitsland, Italië, Frankrijk en Engeland werd opgebouwd. Platen van Nellie Melba met aria's van Donizetti, Verdi en Puccini waren al in 1904 verkrijgbaar. Het heet zelfs, dat Puccini bij het componeren van aria's, waarvan hij kon vermoeden, dat ze ooit populair zouden worden, rekening hield met de speelduur van een plaatkant.Op een plaat van de "Gramophone & Typewriter Company" (zoals de Engelse "Gramophone" enige jaren lang heette) was Melba met Gounods "Ave Maria" te horen. De vioolstem werd door niemand minder dan Jan Kubelik (de vader van dirigent Rafael) gespeeld. Kort daarop begon de toen al teruggetrokken levende Adelina Patti met een reeks opnamen voor dezelfde firma met "Voi che sapete" uit Mozarts Le nozze di Figaro. Ook Leo Slezak, die reeds in 1901 Hildachs Der Lenz voor Zonophone had gezongen, was al gauw met een omvangrijk repertoire op platen vertegenwoordigd. Francesco Tamagno, de eerste vertolker van Otello in Verdi's gelijknamige opera, zong in 1903 in Milaan drie aria's voor "Gramophone & Typewriter" en de eerste Jago, de bariton Victor Maurel zong in 1903 voor dezelfde firma en in 1905 voor de Italiaanse Fonotipia,Aan de internationale activiteiten van de "Gramophone" zijn ook de eerste opnamen van Sjaljapin te danken. Deze ontstonden in 1901 in Moskou. Hij zong onder andere het lied Teleurstelling op. 65/2 van Tschaikovsky. Het etiket van de bewuste zeldzame plaat toont het gedeponeerde handelsmerk van de firma, de "schrijvende engel", die men al sinds 1896 op de platen van Emil Berliner ingeëtst kon aantreffen. Later verving de Gramophone Company die angel door Nipper, de fox-terriër, maar sinds 1954 is het oude handelsmerk in de Verenigde Staten weer tot nieuw leven gewekt, toen daar de Columbia ofwel Angel lp's in omloop werden gebracht.Merkwaardig is nog het polyglotte karakter van die Sjaljapinplaat. De firmanaam is in het Engels vermeld, de titel in het Russisch en de plaats van opname - Moskou - in het Duits. De bewuste plaat had een speelduur van twee minuten en documenteert de nog jonge, 28-jarige bas. Later, in 1908/9 werden in Petersburg meer opnamen van hem gemaakt, onder andere van Moessorgsky's "Lied van de vlo", de proloog uit Boito's Mefistofele en de serenade uit Gounods Faust.Caruso
Het jaar 1903 bleek heel belangrijk te zijn voor de grammofoonindustrie. Niet alleen resulteerde een uitwisseling van patenten in een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van de machines, het was ook het jaar, waarin Enrico Caruso opnamen ging maken. Hij wordt doorgaans voor de triomf van de grammofoonplaat verantwoordelijk gemaakt. De verkoopcijfers van zijn platen hebben inderdaad voor de industrie heel grote betekenis gehad. Caruso's verbintenis met de grammofoonplaat werd al in 1902 gesloten. Fred Gaisberg, de opnameleider van de Gramophone Company reisde ervoor naar Milaan en legde zijn stem voor het eerst vast. Deze episode uit het heldenepos van de platenindustrie is door Gaisberg in zijn autobiografie uitgebreid opgedist. Aanvullen kan nog worden vermeld, dat Caruso al in 1900 (of op zijn laatst in 1901) met de spreekmachine vertrouwd was. Toen opereerde de "Anglo-Italian Commerce Company" in Milaan. Een firma, die wasrollen voor fonografen fabriceerde. Caruso heeft voor die firma tenminste drie wasrollen "bezongen". Later gingen de rechten daarvan over naar de Parijse firma Pathé. Daardoor komt het, dat nog geruime tijd Carusorollen door Pathé in omloop werden gebracht. Het bewuste materiaal is wat ondergesneeuwd, omdat Pathé toen nog het inmiddels in onbruik geraakte laterale snijproces toepaste, waardoor het moois elders nauwelijks kon worden afgespeeld. Onderwerp van Caruso's eerste opnamen waren aria's als “La donna è mobile” en “Questa o quella" uit Rigoletto, "Celeste Anda" uit Aida van Verdi, "E lucevan le stelle" uit Puccini's Tosca en "Una furtiva lagrima" uit Donizetti’s L’Elisir d'amore. Met Caruso's platenloopbaan begon ook die merkwaardige praktijk van de platenindustrie, die tot op de dag van vandaag hoogtij viert: namelijk de praktijk van de fantasieloze imitatie. De muziekliefhebber kent het verschijnsel maar al te goed. Wanneer de firma X de 17e symfonie van Henk Janssen ontdekt, kan men ervan overtuigd zijn, dat het werk in de hoop op een hype binnen een paar maanden ook door firma Y in omloop wordt gebracht.Dat was in 1903 ook al zo. Nauwelijks had Fred Gaisberg de Caruso wasplaten uit Milaan naar Hannover gestuurd voor verdere afwikkeling of er draafde al een afgezant van de concurrerende "International Zonophone Company" nog eens "Una furtiva lagrima", "La donna è mobile" en "E lucevan le stelle" op te nemen. De platen met het lichtblauwe Zonophonelabel zijn bij verzamelaars favoriet. Niet omdat ze technisch beter zijn, maar omdat ze een grotere zeldzaamheidswaarde bezitten.De Caruso-opnamen van de Gramophone Company verschenen al in 1903 op de Amerikaanse markt. Eldridge Johnson nam zeven Carusoplaten op in de eerste lijst van zijn beroemde "Red Seal" Records. Zo ging hij de concurrentie aan met de "Grand Opera" serie van Columbia. Het werd een zware strijd, want tot de Columbia stal behoorden niemand minder dan o.a. Marcella Sembrich, Edouard de Reszke, Ernestine Schumann-Heink.Gebleken was, dat vocale opnamen met pianobegeleiding in het algemeen "fonogenieker" waren dan instrumentale; een adequate reproduktie van grote ensembles was nog ver weg. In 1906 gaf Victor de eerste Caruso-opnamen met orkestbegeleiding uit. De stem van de tenor vergaarde steeds nieuw kapitaal voor Gramophone en Victor. Nog na Caruso's dood in 1921 brachten zijn platen de Amerikaanse firma per jaar in doorsnee een bruto opbrengst van circa 2,5 miljoen dollar. Dat succes werkte stimulerend.Geen wonder, dat in 1907 al een complete, door de componist gedirigeerde Paljas werd vastgelegd, met o.a. Antonio Paoli. Wanneer men de advertenties leest, die rond 1910 in "The sound wave" (Londen), "The Talking Machine" (New York) en de "Phonographische Zeitschrift" (Berlijn), meent, dat daarin de reclametrom wordt geroerd met een volume, dat het dynamisch vermogen van de spreekmachines uit die tijd ver te boven gaat. Elke maand, ieder jaar worden nieuwe sensationele verbeteringen bekend gemaakt. "Volmaakte weergave". "Onvergelijkelijk fraaie klank", "Natuurlijk klinkende muziek" - de prestaties van de naar ons begrip krakende en ratelende spreekmachines van toen werden aangeprezen alsof het huidige hifi stereocomponenten zijn. Maar anno 1996 is alles wat de platen uit 1910 op de spreekmachines uit 1910 weergeven hooguit nog van historisch belang.We beluisteren de stem van Lilli Lehmann, die op een oude Odeonplaat Schuberts "Erlkönig" of Schumanns "Mondnacht" zingt omdat we bij benadering een indruk willen vormen van de kunst van die beroemde zangeres. Maar - ook al beluistert men dergelijke opnamen in verdoekte vorm op lp of cd - niemand zal het resultaat nog bestempelen als een volkomen esthetisch genoegen. Ons stoort, dat elke opname van een pianowerk via de oude spreekmachine wordt gedegradeerd tot een "pianosolo met plaat- en naaldruis". We missen de kleurnuances, de dynamische contrasten, de boventonen en het klankperspectief. Maar de mensen uit 1910 waren zo enthousiast over de bereikte vooruitgang, dat ze door die beperkingen heen luisterden.Mann
Thomas Mann heeft in een hoofdstuk uit zijn roman Der Zauberberg uitdrukking verleend aan dat enthousiasme. "Fülle des Wohllauts" heet dat hoofdstuk, waarin met de spreekmachine wordt gedweept: Das war kein kindliches und einförmiges Gaukelwerk, dessen man überdrüssig war, und das man nicht mehr anrührte, sobald man auch nur drei Wochen auf dem Buckel hatte. Es war ein strömen des Füllhorn heiteren und seelenschweren Genusses. Es war ein Musikapparat. Es war ein Grammophon. De beroemde violist Joseph Szigeti heeft getracht om de in Thomas Manns boek genoemde opname te identificeren. Daarbij stuitte hij op een opname, die Mann met de volgende woorden beschrijft: Der Geist eines Violinisten von Weltruf spielte, wie hinter Schleiern, zu einer Klavierbegleitung, die trocken klang, wie Spinett, eine Romanze von Rubinstein. Het schijnt, dat de schrijver niets uit zijn duim had gezogen, maar zich op de realiteit baseerde. We hebben hier namelijk te maken met een nauwkeurige beschrijving van de plaat nr. 07941 van de Engelse Gramophone Company, die in 1908 was verschenen: het wonderkind Joska Szigeti speelt Anton Rubinsteins Romance in Es uit de 6 Soirées de Saint-Pétersbourg op. 44. De viool klonk "als achter een sluier" en de piano was "droog", maar men was tevreden. Niet alleen de zangers maakten gebruik van de spreekmachine, ook instrumentalisten werden aangelokt door het apparaat. Wilhelm Backhaus vertrouwde zijn interpretatie van Liszts La campanella aan was toe. In zoverre een belangrijk document, omdat de Beethoven- en Brahmsinterpreet in zijn latere jaren nauwelijks meer dergelijke opgelegd virtuoze werken speelde.De violist Sarasate schitterde met eigen werken. De pianist Alfred Grünfeld registreerde in 1905 de wals Frühlingsstimmen die Johann Strauss voor hem had geschreven. Joseph Joachim trok ook de sporen van zijn Brahmsbewerkingen in de wasmatrijs en de violist Jan Kubelik fascineerde het internationale publiek met Paganini's Perpetuum mobile en Schumanns Träumerei. Kubelik was dermate enthousiast over die opnamen, die in 1905 in Milaan voor Fonotipia waren gemaakt, dat hij zijn lof ook schriftelijk uitte in een brief aan de directeur van Fonotipia uit de zomer van 1905: Ik heb tot nu toe steeds gevonden dat het uitermate moeilijk is om de klank van een viool natuurgetrouw met de spreekmachine weer te geven. Tot voor kort heeft niets in dit opzicht me werkelijk tevreden gesteld. Ik betreurde die toestand danig, omdat het niet mogelijk bleek om het spel van een kunstenaar zodanig te reproduceren, zoals hij dat wenste, namelijk met de ware toon en het juiste gevoel, dat de luisteraar moest kennen en waarderen.Maar sindsdien heb ik het geluk gehad om de geweldige Fonotipia platen te beluisteren. Hoe natuurlijk, hoe vol en zuiver geven die een precies beeld van de stem van een zanger of van het spel van een kunstenaar. Dat is het juist, wat tot voor kort te wensen overbleef en ten langen leste is deze wens nu in vervulling gegaan.
De schilder heeft zijn kleuren, de beeldhouwer zijn marmer, wij hebben de Fonotipia platen, die de herinnering aan ons zullen vereeuwigen.
Kubeliks "ten langen leste", dat niet aan het eind, maar aan het begin van een lange ontwikkeling staat, doet heel wereldvreemd en merkwaardig aan. Wel is het door de jaren heen zo geweest, dat musici zelf sneller tevreden waren met de klank van hun opnamen dan het kritische luisterend publiek, vermoedelijk omdat die musici met hun fantasie en ervaring de grote tekortkomingen extrapoleerden.Het begrip "Hoorn des overvloeds" is een lege dop, waarmee elk tijdvak zijn eigen mooiste klankbelevenissen omgeeft.Thomas Mann heeft heel wat jaren na zijn Zauberberg toegegeven, dat het muziekapparaat van zijn dichterlijke huldiging zich nog in het "stadium van een pop" bevond. De lofliederen, die de historische ontwikkeling van de spreekmachine begeleiden, moeten we echter niet achteraf belachelijk vinden. De trots over tegenwoordige verworvenheden hoeft niet geringer te zijn in de wetenschap, dat onze kleinkinderen die straks als museaal beschouwen. Hoe konden wij het bij meer dan 0,5% vervorming over "hoogste natuurgetrouwheid" hebben?