Fonografie Techniek

MEDIA EVOLUTIE

MEDIA-EVOLUTIE BIJ DE GELUIDSDRAGERS De overgangen van de ene geluidsdrager naar de andere verliepen steeds geleidelijk. Terwijl de ene langzaam uitstierf kwam de andere op. Eigenlijk nooit ging dat schoks­gewijs. Om te beginnen was het nooit mogelijk om meteen bij de introductie van een nieuw formaat of systeem van de ene dag op de andere liefst wereldwijd in grote aantallen een breed repertoire paraat te hebben. Verder kon het de consument niet worden aangedaan, dat hij abrupt het ene afspeelapparaat bij het grof vuil kon deponeren om het meteen door een ander te vervangen. Vandaar de glijdende overgan­gen, die voor sommigen toch nog te abrupt waren en vandaar misschien ook wat verschillende, naast elkaar bestaande formaten.Intussen zijn er zoveel incompatibele vormen, dat de luisteraar het spoor bijster is geworden en voor zekerheid  - dat wil zeggen de cd - kiest; of DAT band, de Mini Disc (md) en de inmiddels ter ziele Digitale Compact Cassette (dcc) een succes worden is nu nog moeilijk uit te maken. Om nog maar te zwijgen van de onzekere toekomst van dvd-audio en de Super Audio cd (sacd). Maar ook in het verleden gingen handige, soms veelbelo­vende nieuwe vormen teloor, zoals we aanstonds zullen zien.De levenscyclus van de formaten onder de geluidsdragers is wel steeds korter geworden. Waar 78 toeren platen het een jaar of vijftig uithielden, haalde de lp slechts een jaar of dertig, een leeftijd die de musicassette op zijn beurt al nauwelijks meer haalt. Dat werpt de vraag op, hoe lang de cd in zijn huidige vorm te gaan heeft voordat hij mogelijk door een vast geheugen wordt opgevolgd: de muzikale credit card.Inplaats van daarover te speculeren is het leuker om de ontwikkelingen tot nu toe de revue te laten passeren. Vooral voor iemand, die ze als het ware aan den lijve heeft meegemaakt. Het begon met de al lang beschikbare 78t platen. Je had 30cm en 25cm exempla­ren, die respectievelijk ruim vier en drie minuten speelduur per kant hadden. Het heet, dat Puccini daar bij het componeren van potentiële operahits al rekening mee hield. Elk substantieel klassiek muziekwerk besloeg dus meerdere platen. Die werden zelfs vaak in twee vormen op de markt gebracht. De ene, voor wie een gewone pick-up had, achtereenvolgens per plaatkant doorgenummerd, de andere, voor wie een automatische platenwisse­laar had, per plaat doorgenummerd.Ik herinner me als aanvulling op het bezit van mijn ouders aan het eind der veertiger jaren de aanschaf (voor ongeveer ¦7,90 per schijf) van onder andere Mendelssohns 4e symfonie door Mario Rossi, Mahlers 4e door Bruno Walter, Bartóks Concert voor orkest door Eduard van Beinum, Stravinsky's Vuurvogelsuite door Ansermet, Bachs Partita in Bes en Chopins walsen door Lipatti, Beethovens Mondscheinsonate door Solomon, Mozarts strijkkwintet in g door het Griller kwartet met Gilbert, de pianoconcerten van Grieg en Schumann met Lipatti en Schumanns Kinderszenen door Cortot. Jeugdsenti­ment, dat niet uit het geheugen weg te branden valt. Eind jaren veertig verscheen nog de 78t. plaat met verlengde, dat wil zeggen dankzij een slimme snijtechniek, tot 8 minuten per kant verdubbelde speelduur. Vooral nuttig voor twee complete ouvertures of balletgedeelten. Daarna kwam de eerste grote revolutie: in juli 1948 bracht Amerikaanse Columbia - later rond 1950/1 gevolgd door RCA, Decca, His Master's Voice, Engelse Columbia, Philips, Deutsche Grammophon en andere firma's - de eerste langspeel­plaat uit. Hij draaide nog slechts 33 1/3 toeren per minuut, bezat veel smallere groeven (bekend als microgrooves) en kon in 30cm formaat per kant ongeveer 25 minuten muziek bevatten, in 25cm formaat een kwartier. In de praktijk betekende dit, dat een Haydn- of Mozart­symfonie mooi op een 25cm lp paste, een Beethoven- of Brahmssymfonie op een 30cm dito. Brucknersymfonieën, oratoria en opera's vergden nog meerdere lp's, die ook weer manueel of automatisch gekoppeld verschenen. Met een beetje moeite en smokkelen met de dynamiek kon zelfs ruim een uur muziek op een lp. Er is wel gezegd, dat het uitgangspunt Beethovens 9e was met zijn speelduur van ongeveer 70 minuten. Vox was één der eerste labels die dat staaltje leverde. De eerste 9e op DG, met Eugen Jochum, verscheen grappig genoeg voorzichtig op een 30 + een 25cm lp. Ook voor de cd schijnt "tenminste 72 minuten speelduur" uitgangspunt te zijn geweest. Beethoven IX als maat aller audiodingen.Bij de eerste lp's, van Decca, Philips, DGG en uit de goedkope Muzikale Meester­werken serie, ging de muziek soms nog gepaard met bijgeluiden als uit een spekbakkerij, niettemin was de vooruitgang weergavetechnisch aanzien­lijk. Wel kostten dergelijke lp's anno 1952 nog ¦36,50; een paar jaar later werd dat tot ¦33,50 teruggebracht. Wie klaagt zo bezien nog over de duurte van cd's nu?De 25cm schijf - met bijvoorbeeld de combinatie van Bachs 2e en 3e Branden­burgs concert door Münchinger, die de overige concerten op 30cm lp kanten moest onderbrengen) was geen groot succes beschoren en viel tussen servet en tafellaken. Vandaar, dat hij in de tweede helft der vijftiger jaren werd afgeschaft. Kort na de introductie van de lp werd in de V.S. door Columbia's grootste concurrent RCA om redenen, die vrij duister zijn gebleven (prestige?) de kleine 17cm 45t schijf met dat grote middengat in omloop gebracht. Dat gebeurde in twee vormen: als single met een speelduur van ongeveer 4 minuten per kant en als ep (Extended Play), goed voor een minuut of zeven per kant. Vergelijkbaar dus met een 78t verlengde speelduur plaat en in principe geschikt voor hetzelfde repertoire (Columbia bijvoorbeeld met koren uit de Messiah van Händel door het Huddersfield koor onder Sir Malcolm Sargent). Een succes werd de ep met klassieke muziek niet, zodat hij met stille trom verdween. Even leek zich midden jaren vijftig op platengebied nog een nieuw formaat te melden: de 16 2/3 toeren lp, vanwege zijn groter risico op zweving en vervorming en zijn geringe frequentie-omvang vooral bedoeld voor spraakweer­gave bij verdubbelde speelduur. Hoorspelen, toneelstukken, gesproken boeken, dichters die eigen werk voordragen, ja zelfs een gesproken bijbel lagen in het verschiet. Het was een Amerikaans initiatief, dat als een strovuurtje doofde. Wel leverde onder andere Thorens jaren platenspelers met de moge­lijkheid tot 16 2/3 toeren weergave. Eind jaren veertig leek de spoelenrecorder aan een opmars te beginnen. Zelf kwalitatief behoorlijke bandopnamen te kunnen maken, leek aanlokkelijk. Bovendien stimuleerde het de knutseldrift. Op basis van een pakket met de mechanische onderdelen werd zelf een recorder gebouwd, geflankeerd door de nodige elektronica. Toen nog op basis van grofstoffelijke buizen, weerstan­den, condensatoren en trafo's. De eigenbouw werd later opgevolgd door industrieprodukten van Grundig en Philips, totdat een Revox A 77 het spoelenband tijdperk uitluidde.Behalve blanco banden werden vanaf 1954 ook enige tijd voorbespeelde banden in omloop gebracht, meestal op 19cm haspels. RCA, Engelse Columbia en His Master's Voice waren het actiefst. De betere moesten met een bandsnelheid van 19cm/s worden afgespeeld, de kwalitatief mindere met 9,5cm/s. De theoretische voordelen van band ten opzichte van lp leken groot, maar de praktische nadelen betekenden een snel eind van dit initiatief. Nog zonder ruisonderdrukking ruisten de banden hevig, ze waren bovendien erg prijzig; de spoelenrecorder heeft ook nooit de brede verbrei­ding gevonden, die een optimistische industrie verwachtte. Daarvoor was hij onder andere te grofstoffelijk vrouwonvriendelijk. Pas de komst van de door Philips uitgevonden compact cassette eind jaren zestig gaf het medium band een grote nieuwe kans. Naast blanco cassettes verschenen dra Musicassettes, voorbespeelde banden. Net als de fonograaf van Edison waren de eerste Philips cassetterecorders vooral bedoeld als dicteerapparaat. De lage bandsnelheid, de toen nog primitieve loopwerkjes en de matige elektromagne­tische eigenschappen van het bandmateriaal stonden behoorlijke kwaliteits­weergave in de weg. De noodzakelijke verbeteringen - onder meer ook de stereofonisatie - op alle fronten verliepen geleidelijk, tot begin jaren zeventig met de invoering van Dolby B ruisonderdrukking het cassettemedium echt muziekwaardig werd.Voorbespeelde cassettes werden eerst zònder en later mèt Dolby B onder de naam musicassettes in omloop gebracht. In Nederland zijn ze nooit zo'n groot succes geworden als in de Angelsaksische-, Latijnse-, Scandinavische- en derde wereld landen. Waarom niet? Aanvankelijk waren ze te duur in vergelij­king tot een lp met hetzelfde materiaal, werden inferieure bandsoorten (geen chroomdioxyde) gebruikt en deed de 356-voudige kopieersnelheid afbreuk aan de geluidskwaliteit. Wie zelf zorgvuldig radioprogramma's en lp's kopieerde, was beter af.  Een Japans initiatief van Sony en Teac midden zeventiger jaren om de elcaset in te voeren, liep door te weinig steun van de concurrentie (in Europa was bv. alleen BASF bereid om software te fabriceren) snel spaak. Op zichzelf was er niets verkeerd aan de dubbelgrote cassettes met hoogwaardige band, die met 9,5cm/s liep en door ruisonderdrukking werd gesteund, maar niemand leek er behoefte aan te hebben. Een volgende flop uit ongeveer dezelfde tijd was de quadrafonie. Niet alleen werden tegelijkertijd verwarrend drie onuitwisselbare principes - SQ, QS en 'discrete' - met elk hun eigen versnipperde aanhang onder de hard- en software leveranciers geïntroduceerd, deze vergden ook hun eigen black boxes in de vorm van decoders en demodulato­ren. Verder moest de enthousiast een tweede versterker en twee extra luidsprekers aanschaffen.De doodklap voor kwadro was echter, dat het vooral door mathematici en akoestici bedachte principe in de akoestische praktijk slecht bleek te werken en dat het haaks stond op ons muziekgenot in de huiskamer. Daar trekt men zich bij voorkeur tegen een wand of in een hoekje terug in Europa, wat plaatsing van de achterluidsprekers bemoeilijkt: men laat zich deze rugdek­king niet makkelijk ontnemen.Zinvoller dan quadro lp's, leken kwadro spoelenbanden. Sony en Teac hebben het geprobeerd, maar ook dat liep uit op een fiasco. Een enorm succes daarentegen werd de in technologisch opzicht echt revoluti­onaire compact disc, die in 1981 aan zijn zegetocht begon. Na wat aanloop­problemen - schaarste aan plaatjes - en de nodige verbeteringen en verfij­ningen aan de afspeelapparatuur plus een nieuw bewustzijn aan opnamekant, waar ook met zorgvuldiger methoden en betere technische middelen wordt gewerkt, kan de cd momenteel als het optimale geluidsmedium voor de grote consumentenmarkt gelden. Dat zal ook wel even zo blijven. Wel worden pogingen gedaan de technische normen op te waarderen. Onder vrijwel hydraulische druk van de muziekindustrie, die niet ten onrechte onbeheersbare roof van nu onbeperkt zonder kwaliteitsverlies kopieerbaar copyright materiaal binnen het digitale domein vreesde, werd de vrije vlucht van de DAT (Digital Audio Tape) in de kiem gesmoord. Jammer, want een DAT recorder is een prachtmachine, die nu alleen met veel genoegen door een handjevol kwaliteitsbewuste muziekliefhebbers wordt gebruikt. De weinige voorbespeelde DAT bandjes van onder andere Denon, JVC en Chandos zullen wel altijd collectors items blijven. Op het moment dat dit hoofdstuk wordt afgesloten, bleef de toekomst van de nieuwe, elkaar naar het leven staande datagereduceerde digitale media dcc (Digitale Compact Cassette) en md (Mini Disc) enige tijd onzeker. Qua geluidskwali­teit was dcc aanvankelijk beter, maar de programma's zijn in hun onderdelen te traag toegankelijk, ook op de voorbespeelde versies. Bij de md was het net andersom: een aanvankelijk wat minder goede geluids­kwaliteit wordt verzacht door razendsnelle toegankelijkheid. Geleidelijk werd de md technisch steeds verder opgewaardeerd totdat de geluidskwaliteit vrijwel gelijkwaardig werd aan die van de cd. Het medium werd een succes (hoewel er geen voorbespeelde opnamen op bestaan). Hoe het met dcc afliep is bekend: het werd een fiasco. De zelf opneembare cd bestond in het laboratorium al ettelijke jaren. Ook hier werd gewerkt aan verschillende principes naast elkaar. Intussen is de definitieve vorm uitgekristalliseerd en zijn speciale cd recorders voor in de keten van muziekapparatuur een succes. Daarnaast bestaat de computerversie van deze ‘cd brander’.Of we binnen afzienbare termijn nog het vaste muziekgeheugen, de muziek­chip tegemoet kunnen zien? Ook die is er in principe. Alleen kan hij nog te weinig muziek bergen en is hij onevenredig duur. Maar een technische doorbraak kan dat snel veranderen.