Mini Vergelijkingen

WALTON: FACADE

WALTON: FAÇADE Gedurende zijn studietijd in Oxford zong William Walton in het koor van de Christ Church kathedraal en begon hij met componeren. Hij kreeg daar ook een hartelijk contact met de aristocratische en artistieke familie Sitwell die hem introduceerde bij leidende figuren uit het muziekleven, waaronder de componist Constant Lambert die grote invloed op Walton uitoefende.Vier jaar later verwierf Walton op slag grote bekendheid met Façade, een van het nodige zelfbewustzijn getuigend modernistisch Entertainment voor zes musici en een spreker (m/v) die met behulp van een magafoon gedichten van Edith Sitwell declameerde. Pas later, in 1929 met zijn voor Paul Hindemith geschreven altvioolconcert en in 1931 met de dramatische cantate Belshazzar’s feast vestigde hij zin reputatie als serieus toondichter.Façade is in zijn oorspronkelijke vorm voor spreker (met megafoon), fluit, klarinet, saxofoon, trompet, cello en slagwerk en werd in 1923 in de Londense Aeolian Hall voor het eerst ten tonele gebracht vanachter een versierd gordijn, waarbij Edith Sitwell 21 van haar gedichten voordroeg. Haar exotisch surrealistische poëzie lijkt voor moderner oren uitgesproken bizar en kitscherig, maar wel heel kostelijk Engels. Waltons muziek treft precies de sfeer van geestigspottende nostalgie met een lichtelijk parodistische mengeling die ook suggesties van jazz, music hall en folklore bevat. Verwantschappen met dit werk zoekend, denkt men natuurlijk onwillekeurig allereerst aan Schönbergs Pierrot lunaire, vooral omdat de spreker nauwkeurig de ritmische notatie moet volgen, maar ook aan Eislers Palmström en Weills Frauentanz. Feitelijk echter staat het stuk dichter bij de traditie van gelijksoortige ondernemingen van Jean Cocteau en zijn muzikale protégés uit de ‘Groupe des six’.Een groot aantal uitvoeringen gedurende de jaren twintig vorige eeuw bevestigden de beruchtheid van de compositie, daarbij geholpen door Noel Cowards revue schets The Swiss family Whittlebot waarin zowel Waltons werk als het aandeel van de familie Sitwell worden geparodieerd. De situatie rond Façade is enigszins gecompliceerd omdat er verschillende versies van het werk in omloop zijn die tussen 1922 en 1928 ontstonden. Voor wie van een grondige, alomvattende aanpak houdt, is het logisch uit te gaan van het ‘melodrama’ origineel uit 1922 voor spreekstem en 6 instrumentalisten op basis van liefst 40 gedichten van Edith Sitwell, dus inclusief die gedichten waarvan de muziek is verloren geraakt. Daarvan bestaat een opname door Pamela Hunter met het Melologos ensemble o.l.v. Silveer Vandenbroeck (Discover DICD 920.125). Hunter heeft kennelijk goed naar Sitwell geluisterd, maar brengt haar eigen gestileerde, ritmisch toegespitste inbreng als toegevoegde waarde mee en gaat zich gelukkig niet te buiten aan het gebruik van ‘funny voices’. Tenminste vijf gedichten zijn in deze opzet geheel nieuw en wat opvalt is dat ze parodistischer zijn dan de rest. In de Aubade ‘Jane, Jane, tall as a crane” wordt spottend gerefereerd aan Stravinsky’s Sacre du printemps.  Uit authenticiteitsoverwegingen is het natuurlijk ook belangrijk dat er een versie bewaard is gebleven waaraan Edith Sitwell zelf meewerkte. Het gaat om een in 1954 als Decca mono lp LXT 2977 verschenen uitgave, waarin Sitwell zelf met veel blijken van joie de vivre, veel finesse, een haast excentrische teerheid en een volkomen natuurlijk gevoel plus een uitstekende timing 2/3 van de gedichten voordraagt en Peter Pears de resterende 1/3. De begeleiding is in handen van met instrumentaal ensemble van de English Opera Group o.l.v. Anthony Collins. De cd heruitgave verscheen oorspronkelijk als Decca 425.661-2 en werd later heruitgegeven als 468.801-2.Weer anders is de compilatie die David Lloyd-Jones maakte. Aan de gangbare items voegde hij de overige twaalf circulerende toe. Eleanor Bron en Richard Stilgoe zijn de puike, wat nadrukkelijk, maar heel precies agerende recitanten bij zijn vertolking door het Nash ensemble (Hyperion CDA 67239). Bron verleent de trage gedichten een haast tranceachtig karakter. Het sextet uit het Nash ensemble speelt heel briljant.Een heel andere, maar eigenlijk even waardevolle benadering koos het vermoedelijk Schotse echtpaar Prunella Scales en Timothy West die op moderner en mogelijk wat ongepaste wijze onderling de gedichten verdelen, maar wel een passend accent gebruiken waar de tekst dat suggereert. Dat verleent het werk een heel ander aspect, maar dat is even waardevol en de instrumentale ondersteuning door leden van de London Mozart Players onder Jane Glover is beter dan die van Collins op Decca (ASV CDDCA 679).Maar die grote aantallen gedichten zijn voor puur muzikale doeleinden een te zware belasting, zeker voor niet-Britten, zodat het zinvoller is te kiezen voor Façade I uit 1922 met 21 songs. Later, in 1929 in Façade II werd dat aantal nog verder gereduceerd tot 8 songs. Tenslotte zijn daar nog de drie balletmatige orkestsuites uit 1926/1938 zonder gesproken tekst  met de uitvoering door Jan Latham-Koenig met het Londens filharmonisch orkest (Chandos CHAN 9148) als eerste keuze. De derde suite, samengesteld door Christopher Palmer, is gebaseerd op drie deeltjes en eindigt heel passend met de ragmusic van ‘Something lies beyond the scene’.Vermeldenswaardig tenslotte is de opname van de suites nr. 1en 2, samen met een aantal gedichten van Sitwell door een scherp karakteriserende Lyn Redgrave met het heel virtuoze Lincoln Center kamermuziekensemble onder leiding van David Shifrin (Arabia Z 6699). En last but not least een opname waaraan de weduwe van de componist, Susan, haar medewerking verleende. Als oorspronkelijk Argentijnse verleent ze de teksten weer heel andere accenten. Ze wordt terzijde gestaan door Richard Baker terwijl het muzikale aandeel in handen is van leden van City of London Sinfonia onder leiding van Richard Hickox (Chandos CHAN 8869).Wie het inmiddels duizelt van de diverse oplossingen, kan zich het beste concentreren op de Decca-, Discover-, Hyperion- en Chandos opnamen die samen het volledigste beeld geven.