Mini Vergelijkingen

WOLF: ITALIENISCHES LIEDERBUCH

WOLF: ITALIENISCHES LIEDERBUCH

 

Verrassend eigenlijk dat in het seizoen 2002/2003 de honderdste sterfdag van de laatste grote componist van het Duitse lied wordt gevierd. Ogenschijnlijk leek hij al veel langer dood. Van de 46 liederen die het Italienisches Liederbuch omvat werden de eerste 22 in de periode 1890/1 geschreven terwijl de resterende 24 vijf jaar later werden voltooid. De teksten waren ontleend aan een vertaling door Paul Heyse van anonieme Italiaanse gedichten die in Wolfs geboortejaar 1860 waren gepubliceerd. De obscure achtergrond van die gedichten inspireerde hem kennelijk.

Omdat deze gedichten niet dreigden te bezwijken onder de last van een eerdere interpretatie door andere componisten was Wolf in staat ze zich geheel eigen te maken en er zijn persoonlijkste muziek aan mee te geven. De verzen die Wolf uitkoos bestaan voor het leeuwendeel uit Toscaanse liefdesgedichten die een soort lopend verhaal vormen waarin twee gelieven hun liefde en toewijding, hun ruzietjes en hun verzoening uiten zoals dat gangbaar is bij verliefden.

Vanzelfsprekend worden deze liederen bij voorkeur vertolkt door een sopraan en een bariton die beurtelings een bijdrage leveren. Deze liederen zijn vaak erg bondig en to the point, maar daardoor niet altijd even aantrekkelijk en makkelijk. Maar de schoonheid van een groot aantal is meteen evident. Concentratie is hier erg vruchtbaar en de cumulatieve indruk die de cyclus maakt indien deze door echt goede zangers en een vaardige begeleider wordt verzorgd, is bijzonder treffend. Dan komen de zegeningen, de zorgen en de geneugten van de liefde volledig tot hun recht

Wat de integrale opnamen van het Italienische Liederbuch betreft, vestigden wat de gangbare versie voor sopraan en bariton betreft Schwarzkopf, Fischer-Dieskau en Moore (EMI 763.732-2) in 1965/7 een soort gouden standaard waaraan alle nakomers werden gemeten. Ze zijn hier inderdaad op hun best en mooist te horen en nog steeds nauwelijks overtroffen. Er wordt prachtig subtiel voorgedragen en de dikwijls gebroken melodische lijnen krijgen een ideale behandeling. Op enige afstand worden zij gevolgd door Upshaw, Bär en Deutsch (EMI 555.618-2), Bonney, Hagegard en Parsons (Teldec 09031-72301-2). Daarna volgen Ameling, Souzay en Baldwin (Philips 442.744-2) en Ziesak, Schmidt en Eisenlohr/Jansen (RCA RD 60857). Bijzonder is tenslotte ook nog het document van het Salzburg festival 1958 met Seefried, Fischer-Dieskau en Werba (Orfeo C 220901). De ook ter gelegenheid van het Wolfjaar in 2003 uitgebrachte opname van Isokoski, Skovhus en Viitasalo (Ondine ODE 998-2) stelt wat teleur vanwege te weinig echt engagement.

Maar dan is er ook nog een versie waarin de bariton door een tenor wordt vervangen. Lott, Schreier en Johnson (Hyperion CDA 66760) gaven daarvan een goed voorbeeld maar Lott trekt haar aandeel teveel in de operasfeer en Schreier is ook niet steeds even overtuigend. Zij worden nu dus nog overtroffen door Oelze, Blochwitz en Jansen (Berlin Classics BC 17482). Zodat de oude EMI versie primus inter pares blijft, maar voor een modernere realisatie vooral Upshaw/Bär en Oelze/Blochwitz in aanmerking komen