Mini Vergelijkingen

VERDI: AIDA

VERDI: AIDA

 

Egypte en de Nijl bieden het exotische decor van deze opera die de beroemdste triomfmars uit de muziekliteratuur bevat. Oorspronkelijk had het werk bij de opening van het Suez kanaal zullen worden gespeeld, maar dat ging niet door tengevolge van een ongelukkig tijdschema. Aida, de dochter van de Ethiopische koning, is als slavin gevangene aan het Egyptische hof waar de verliefd wordt op Radames, een kapitein van de garde. Amneris, de Egyptische prinses bemint hem ook. De spanning tussen deze karakters is boeiend uitgebeeld en geëxploreerd en de geleidelijke ontknoping tot aan de dodelijke afloop voor Aida en Radames is meesterlijk gerealiseerd. Aan het slot van de opera komt een van de ontroerendste liefdesduetten ooit voor: ingemetseld zingt het paar waarvoor op deze wereld blijkbaar geen plaats was een roerend afscheid van de wereld en elkaar.

Doorgaans moet Toscanini (RCA GD 60300) als pionier op het gebied van opnamen van opera’s van Verdi met ere worden genoemd, maar zijn Aida uit 1949 stelt teleur.

Callas’ identificatie met Aida in de uitvoering uit 1955 onder Serafin (EMI 749.030-2, 556.316-2) is volledig en overtuigend. De ontwikkeling van slavenmeisje dat heen en weer wordt geslingerd tussen vaderlandsliefde en liefde voor Radames tot een vrouw wier gevoelens het leven overstijgen, is imposant. Hooguit over haar feitelijke stemkwaliteit kan men twijfels hebben. Naast haar is Fedora Barbieri een Amneris met een haast tastbare mengeling van liefde en jaloezie een trotse, maar heel menselijke verschijning. Tuckers Radames is kernachtig en Gobbi’s Amonasro superieur. Hier is ook het dirigaat van Serafin vrijwel ideaal.

Toen Riccardo Muti in 1974 in Londen zijn Aida dirigeerde (EMI 747.271-2) was hij nog niet de leider van de Scala in Milaan, maar gaf hij voor die funktie al wel zijn visitekaartje af. Zijn vertolking treft vooral door de grote geslotenheid en de evenwichtige prestaties van de zangers, waaronder Montserrat Caballé in de titelrol, Placido Domingo als Radames en Fiorenza Cossotto als Amneris.

De gekwelde ziel van de slavin Aida is vooral raak getroffen door de zelfverzekerde Leontyne Price in de door Solti (Decca 417.416-2) in 1962 gedirigeerde opname; naast haar verbleekt  de op zich best heroïsche Radames van Jon Vickers enigszins. Solti dirigeert met veel zin voor dramatiek en gaat temperamentvol te werk; hij maakt een hoogtepunt van de Nijlscène. Rita Gorr is een geloofwaardige Amneris, Robert Merrill een kernachtige Amonasro,

Bij Karajan (EMI 769.300-2) is Mirella Freni, niet bekend om een grote stem, een bovenal door tere schoonheid uitblinkende Aida. José Carreras is een gevoelige, fris klinkende Radames, Ruggero Raimondi een juist donkere Ramphis en José van Dam een vrij lichte koning. Ster van de uitviering is echter de Amneris van Agnes Baltsa. Nadat Karajan in de jaren vijftig deze opera al eens spectaculair op Decca (460.978-2) had vastgelegd, klinkt het werk hier duidelijk in zijn latere stijl, eerder als prachtig symfonisch gedicht met stemmen dan als theatraal spektakelstuk. Die eerdere Decca versie is zeker niet te versmaden; hij klinkt nog steeds vrij spectaculair en bezit meer toneelsfeer. Het solistenteam is heel homogeen met een verbeeldingsvolle en prachtig klinkende Aida van Renata Tebaldi, een ideaal zingende Carlo Bergonzi als Radames, een der best denkbare Amnerisvertolksters in de persoon van Giulietta Simionato, een heel trefzekere Amonasro van Cornell MacNeill en de uitstekende inbreng van Arnold van Mill en Fernando Corena. Alle denkbare bravura en flair zijn hier present.

De balans opmakend, gaat het tenslotte vooral om Karajan (EMI èn Decca), Solti en Muti.