Mini Vergelijkingen

VERDI: LA FORZA DEL DESTINO

VERDI: LA FORZA DEL DESTINO 

Op de populairste ouverture van Verdi volgt een drama, waarvoor de componist de reis naar Sint Petersburg ondernam. Want daar zou het noodlot voor het eerst met macht worden beklaagd. Zoals zo vaak is de handeling een allerminst plausibele chaos. Deze vindt over een lang tijdsverloop plaats in Spanje en Italië en kent drie hoofdrollen: Leonora en haar halfbloed minnaar Alvaro die per ongeluk meteen aan het begin van de opera haar vader doodt en verder haar broer Carlo die op hen beiden wraak wil nemen en zich daartoe naar allerlei obscure plaatsen moet begeven. Alles bij voorkeur in vermomming.

Verdi schreef het werk voor St. Petersburg, maar herzag het zeven jaar later voor Milaan; die herziening maakt het geheel niet aannemelijker, maar verhelderde wel de motieven en verleende een panoramischer kijk op de lieden in onderlinge oorlog. Er is bijvoorbeeld een komische monnik, Fra Melitone, een pater gardiaan en een dartele zigeuner zangeres Preziosilla; ook ontbreekt het niet aan afleidingsmanoeuvres waardoor het stuk wordt opgerekt.

Maria Callas is in de EMI vastlegging van Serafin (EMI 747.581-2) uit  1955 ver boven normaal geschikt voor de rol van Leonora. Ze weet haar vuur, oprechtheid en bovenal haar kwetsbaarheid ideaal te uiten. Beluister haar geëxalteerdheid in “Tua grazia, O Dio” en de hartroerende roep om vrede in “Pace, pace”. Maar gelukkig is deze opname niet alleen een show van en voor haar. Richard Tuckers Alvaro heeft iets charismatisch, is licht en jeugdig met een lach en een traan in zijn stem. Alleen Carlo Tagliabue stelt teleur als Don Carlo. Renato Capecchi biedt een scherp vignet van Fra Melitone, Elena Nicolai is een pakkende Preziosilla en Tullio Serafin leidt de opvoering met een spits oor voor de hartslag en de emotionele subtekst van Verdi’s waarschijnlijk krachtigste stuk. De beperkingen schuilen in het monogeluid en een paar kleine coupures.

Aan de uitstekende bezetting met Martina Arroyo, Carlo Bergonzi, Piero Cappuccilli, Ruggero Raimondi, Biancamaria Casoni en Geraint Evans ligt het geenszins dat de opname van Gardelli (EMI 567.124-2) tenslotte tegenvalt. Nee, hier is het de leiding van de dirigent die te weinig geïnspireerd is en die het resultaat te weinig dramatisch maakt. Hooguit een versie voor bewonderaars van de zangers in kwestie.

In de opname van Schippers (RCA GD 87971) uit 1964 moeten met name twee zangers aanleiding geven tot ‘bravo!’ geroep: Richard Tucker voor een fantasie- en stijlvolle verpersoonlijking van Alvaro en Leontyne Price voor haar uiterst hartstochtelijke Leonora. Verder horen we Robert Merrill als een heroïsche Carlo, terwijl Shirley Verrett, Giorgio Tozzi en Ezio Flagello het tegen alle concurrentie kunnen opnemen.

Nogal eens valt het nodige aan te merken op de verrichtingen van Sinopoli (DG 419.203-2), maar hier weet hij met een zorgvuldige, gedetailleerde opzet te overtuigen. Bovendien is de heel warme, ruimtelijke klank van voordeel. Rosalind Plowright is een heel zoetgevooisde Leonora, José Carreras toont hier zijn soms wat geknepen tenor en is bij vlagen overdreven in zijn acteren, maar hij zet wel een krachtige en geïnvolveerde Alvaro neer. Renato Bruson is een bedachtzame Carlo, maar de mooiste zang komt feitelijk van Agnes Baltsa als Preziosilla en Paata Burchuladze als padre Guardiano.

Het was 1976 toen Levine (RCA 74321-39502-2) nog voor het Amerikaanse label werkte, dat zijn meer dan voortreffelijke Forza ontstond. In zijn handen klinkt het werk echt elektriserend. Tien jaar later is de stem van Leontyne Price kwalitatief bepaald niet minder geworden gelukkig, maar haar opvatting is begrijpelijk rijper, ook zwaarder doch zeker niet minder treffend: een ideale Leonora dus. Placido Domingo en Sherrill Milnes vormen een ook alweer ideaal koppel als Don Alvaro en Don Carlo; hun confrontaties vormen zo haast de kern van de handeling. Fiorenza Cossotto is een ongewone Preziosilla, eerder imposant dan uitgelaten. Met Bonaldo Giaiotti, Gabriel Bacquier, Kurt Moll en Michel Sénéchal zijn de kleinere rollen in betere handen dan bij de meeste andere versies.

Last but not least is daar de echt en volkomen Russische versie van Gergiev (Philips 446.951-2) uit 1995, waarvoor de dirigent terugkeerde tot de voor Rusland bestemde oerversie van het werk uit 1862 waar normaal de Italiaanse uit 1869 wordt gegeven. De verschillen zijn in het begeleidende boekje uiteengezet. Een paar van de belangrijkste verschillen zijn de vervanging van de ouverture door een kort voorspel, een tamelijk drastische wijziging van de laatste scènes uit de derde akte en het slot van het werk, waar Alvaro hier zelfmoord pleegt.

De eerste verdienste van Gergiev is dat hij zich inzette voor deze oerversie; de tweede dat hij dit met zoveel dramatisch flair doet en dat hij de muziek zo kleurig maakt. Beter dan zijn geheel Russische bezetting die soms in een vreemd Italiaans zingt, toont hij zich een idiomatische Verdiaan. Als Leonora is Galina Gorchakova niet in topvorm; ze laat prachtige frasen volgen door lelijke keelgeluiden. Haar minnaar Alvaro, Gegam Grigorian, is daarentegen wel heel overtuigend, maar de grootste teleurstelling is de nogal wankele Alvaro van Nikolai Putilin. Van de bassen hadden we ook meer mogen verwachten in Rusland. Een lichtpuntje is wel weer Olga Borodina als Preziosilla.

Tenslotte zijn het Levine en Sinopoli naar wie de grootste voorkeur uitgaat; Gergiev is voor echte Verdibewonderaars zeker de moeite waard, net zoals Callasadepten niet zonder haar opname zullen willen zijn.