De driehoeksverhouding rond een historische koningsmoord moet Verdi sterk hebben aangesproken in tegenstelling tot de destijdse censuur met wie hij hierover weer eens in conflict raakte. De opera bezit enorme kwaliteiten wat de muzikale vormgeving in het algemeen en de dramaturgische opbouw van het geheel in het bijzonder betreft. Ballo geeft ook nog blijk van luchthartige frivoliteit (vertegenwoordigd door de page Oscar) binnen de grenzen van een serieus drama over liefde, ontrouw plus nobele en verachtelijke sentimenten.
Votto (EMI 747.498-2) maakte dat in 1956 redelijk invoelbaar, maar dat was niet zozeer aan hem en zijn tamme dirigaat als wel aan Maria Callas als Amelia te danken. Zelden zal deze rol in al zijn conflicten en loyaliteiten zo ver zijn uitgediept als hier. Ook Giuseppe di Stefano is nauwelijks meer geëvenaard in zijn vurige vertolking van de Riccardo rol. Voeg daarbij de Renato van Tito Gobbi, aanvankelijk welsprekend in zijn vriendschap voor zijn heerser, later onverzoenlijk in zijn wraak als hij meent dat Riccaro zijn vrouw heeft gestolen. Fedora Barbieri toont veel karakter als de waarzegster Ulrica en Eugenia Ratti is een sprankelende Oscar.
Een goede dirigent maakt de luisteraar daarvan bewust. Dat was bijvoorbeeld in 1966 het geval bij Erich Leinsdorf (RCA GD 86645). Hij beschikte met Carlo Bergonzi als gevoelige Riccardo, Leontyne Price als een spontane Amelia – een ideale rol voor haar - Robert Merrill als een uitstekende, Gobbi-achtige Renato over een stel prima protagonisten, aangevuld met Reri Grist als lichtvoertige Oscar, Shirley Verrett als tegelijk kernachtige en tere Oscar plus Ezio Flagello voor de kleinere rollen.
Abbado (DG 453.148-2) toont met zijn Scala ensemble veel pit en hij toont met een mousserende aanpak het nodige gevoel voor de komische kanten. Zijn bezetting is voortreffelijk met Ricciarelli en Domingo op hun best. Bruson, weer de Renato, is ook voortreffelijk. Alleen Obraztsova als Ulrica en Gruberova als Oscar blijven op dit hoogste niveau ietsje achter.
Ballo was Karajans laatste opera opname uit 1989; hij keerde hiervoor terug naar Wenen. Uiteraard domineert Domingo als Gustavo de hele verdere bezetting. Hij is genuanceerder, verfijnder en warmer van toon, maar hooguit wat minder sprankelend dan Pavarotti. Met Josephine Barstow horen we een frappant goede want dramatisch heel pakkende Amelia. Leo Nucci valt wat tegen als Renato door zijn zwakke prestaties, maar Sumi Jo is dan weer een kostelijke Oscar en Florence Quivar een warmbloedige Ulrica.
De ster uit Solti’s opname (Decca 410.210-2) is Margaret Price als Amelia. Zij kan welhaast als de beste gelden, zo fraai, beheerst en waarachtig als ze klinkt. De opdringerige Riccardo is in goede handen bij de extroverte Pavarotti, die het gelukkig ook niet aan subtiele momenten ontbreekt. Renato Bruson doet zijn voornaam alle eer aan en is een opmerkelijk nobele Renato, Christa Ludwig een verrassende, maar heel overtuigende Ulrica en Kathleen Battle een tegelijk intens doorleefde als wel subtiele Oscar. Fijn, dat Solti hier eens niet te opjutterig doet.
De keus is in dit geval niet zo eenvoudig. Met klein verschil gaat de erepalm hier naar Solti, op de voet gevolgd door Karajan en Abbado. De EMI opname van Votto is onmisbaar voor Callas bewonderaars.