Mini Vergelijkingen

VERDI: RIGOLETTO

VERDI: RIGOLETTO

 

Een kreupele, gebochelde man als titelheld voor een opera – dat was in 1851 een sensatie! Verdi geraakte met het werk tot wereldroem doordat hij traditioneel Italiaans belcanto versmolt met subtiel uitgekiende karaktertekening. De gehandicapte Rigoletto is hofnar van de losbandige hertog die diens dochter verleidt door zich voor te doen als een arme student. De daarop volgende pogingen tot wraak inspireerden Verdi tot een van de pakkendste werken uit zijn middenperiode. Zijn identificatie met elk van de figuren plus de pure energie en de sensuele overgave uit de partituur zijn opmerkelijk.

Bij Serafin (EMI 747.469-2, 556.327-2) droeg vooral Tito Gobbi in 1955 als Rigoletto veel bij tot een rijk genuanceerd portret van de tragische hofnar is van een onverminderde fascinatie en vanzelfsprekend overtuigen ook Maria Callas als Gilda en Giuseppe di Stefano als hertog. Tullio Serafin zorgt boor de nodige dramatische impetus. Nooit meer zijn de dramatis personae zo intelligent en met zoveel engagement vertolkt als in deze oude opname. 

Al diegenen die meteen al van het prachtig klinkende voorspel ondersteboven raken, zijn goed af met de lezing van Solti (RCA GD 86506) uit 1963. Met Robert Merrill als glorieuze Rigoletto, Anna Moffo als charmante Gilda en Alfredo Kraus als stijlvolle hertog laat de bezetting weinig te wensen over. Wel zijn er een paar destijds niet ongebruikelijke coupures.

Wie een mooie herinnering wil hebben aan de nog niet onverstaanbaar kreunende Joan Sutherland, moet haar Gilda bemachtigen. Bonynge dirigeert zoals gebruikelijk bij haar (Decca 414.269-2). Het resultaat imponeert meer door vocale glans dan door duidelijke expressie. Zij wordt terzijde gestaan door een goed bij stem zijnde en karakter tonende Pavarotti als hertog. Ook de rest van de bezetting met Sherill Milnes, Martti Talvela en Huguette Tourangeau weert zich goed.

Nog homogener en beter is de bezetting in de New Yorkse opname van Levine (DG 447.064-2). De aanpak is energiek en fel. Vladmir Chernov zingt krachtig en vrijuit, zij het niet al te subtiel als Rigoletto; Cheryl Studer zorgt voor een vrouwelijk-tere Gilda, echt nog een jonge vrouw hier; Pavarotti was eerder frisser, maar zet niettemin een kernachtige hertog neer.

Ditmaal werkte Sinopoli voor een zusterfirma van DG voor zijn opname van Rigoletto (Philips 462.158-2) en beschikte hij over een wat ongewone Gilda in de persoon van Edita Gruberova, vooral bekend om haar coloratuur acrobatiek. Ze vult de rol echter in met veel teerheid en gevoel. Vocaal is ze schier perfect en ze toont verrassend veel gevoel. Ook Renato Brusson in de titelrol is bijzonder met zijn doorleefde, heel mooie en tegelijk dramatisch rol invulling. Neil Shicoff is een briljante graaf, Brigitte Fassbänder een nogal ongewone maar op haar persoonlijke wijze heel overtuigende Maddalena. Sinopoli kiest nogal afwijkende tempi maar dat doet geen afbreuk aan het eindresultaat, in tegendeel.

Wat te kiezen? Callas moet men natuurlijk horen. Maar alles bijeen zijn het vooral Sinopoli en Levine die bij herhaling de meeste indruk maken.