Mini Vergelijkingen

SAINT-SAENS: HAVANAISE, INTRODUCTION ET RONDO CAPRICCIOSO

SAINT-SAËNS: HAVANAISE en INTRODUCTION ET RONDO CAPRICCIOSO 

Heel wat componisten begonnen hun leven als wonderkind, maar Saint-Saëns was zelfs in deze categorie een extreem geval. Als tweejarige kon hij al lezen en schrijven; ook kon hij melodietjes op de piano spelen. Kort na zijn derde begon hij te componeren en op zijn vijfde had hij al een eerste pianorecital gegeven. Zeven jaar oud en hij was bedreven in Latijn, studeerde botanie en ontwikkelde een levenslange belangstelling voor vlinders.

Als toegift na zijn formele debuut als concertpianist bood de tienjarige Camille aan om naar keuze een van Beethovens 32 pianosonates uit het hoofd te spelen. Kortom, zijn jeugd wees op een haast Mozartiaanse potentie, maar die kwam nooit echt uit de verf. Saint-Saëns zei ooit dat hij in de muziek leefde “als een vis in het water” en dat componeren voor hem even natuurlijk was “als een appelboom die appels voortbrengt”. Daarin school vermoedelijk juist het probleem. Net als bij Mendelssohn woei de techniek hem zo makkelijk aan dat daardoor iedere vonk van oorspronkelijkheid werd gedoofd.

Niettemin werd hij decennialang door velen gezien als de grootste Ranse muzikale revolutionair, hoewel zijn reputatie meer was gevestigd op zijn grote inzet voor andere componisten – vooral voor die van Wagner – dan op zijn eigen werk. Niet alleen was hij pleitbezorger van de muziek van tijdgenoten, hij stak ook veel energie in onderzoek naar het werk van zijn voorgangers. Net als Mendelssohn zette hij zich in voor de heruitvoering van de werken van Bach (en bekeerde zo de sceptische Berlioz wat dit betreft), hij gaf ook Mozart zijn verdiende plaats en was waarschijnlijk de eerste die al diens pianoconcerten in een cyclus uitvoerde. Maar hij deed ook veel voor Händel en vond – net als Berlioz – Gluck fascinerend.

Tegen de tijd dat Berlioz midden vijftig was, had het verleden het gewonnen van het heden. Verbitterd, slecht gehumeurd en rusteloos werd hij een aartstraditionalist die zich verzette tegen de progressieve muziek van Debussy en Ravel en die luid lucht gaf aan zijn verontwaardiging bij de première van Stravinsky’s Sacre. Niettemin, ondanks die reactionaire houding was hij een van de eerste neoclassicisten, hoeder van de beste traditionele kwaliteiten van de Franse muziek: overzichtelijkheid, helderheid, elegantie en waardigheid. Zijn beste grafschrift is het teleurgestelde en berouwvolle dat hij zelf noteerde: “Ik holde achter de hersenschim van stijlzuiverheid en volmaakte vormen aan.”

Met Introduction et rondo capriccioso in a op. 28 uit 1863 en de Havanaise in E op. 83 uit 1887 schiep Saint-Saëns twee korte, bondige opgelegd virtuoze werken voor viool en orkest in de categorie van Sarasate’s Carmenfantasie waarmee violisten met muzikaal en technisch vuurwerk eer kunnen inleggen. Geen wonder dat deze werken een belangrijke rol spelen tijdens concerten met een wat populair programma en dat ze dienen als visitekaartje van begaafd jong talent. Maar er zijn afgezien van de drie vioolconcerten meer korte stukken voor viool en orkest, zoals het Caprice andalou op. 122, het voorspel tot Le déluge op. 45, het Morceau de concert op. 62, een tweetal Romances op. 37 en 48 en La muse et le poète op. 132. Als enige speelde Ulf Hoelscher al deze stukken (met als toegift een Caprice van Ysaye) op een dubbel cd uit 1977: EMI 572.001-2. En hij deed dat heel virtuoos en verzorgd. Maar als het om de beide kernwerken van deze discografie gaat, imponeren Kyung-Wha Chung (Decca 425.021-2 of 460.008-2 met verschillende koppeling), Jean-Jacques Kantorow (BIS CD 860), Itzhak Perlman (EMI 566.058-2 of 747.725-2) en uiteraard Jascha Heifetz met zijn oude mono-opname (RCA 09026-61753-2) nog net wat meer. En onze rising star Janine Jansen (Decca 475.011-2)? Ze beschikt over het juiste felle temperament en over meer dan de vereiste techniek om een heel intense, pakkende weergave van deze muziek te geven met de juiste mengeling van panache en spontaniteit. Ze weet ook mooi wisselende kleuren aan te brengen en schaart zich zo overtuigend bij het genoemde groepje uitblinkers.

Het is dus vooral een kwestie van naar welk aanvullend programma de voorkeur van de luisteraar uitgaat: een hoofdschotel Saint-Saëns (zoals bij Hoelscher, Chung en Kantorow), of een meer gemengde dis zoals bij Perlman en Jansen.