SCHUBERT: LIEDEREN
Geconfronteerd met een waar mer à boire van ruim zeshonderd liederen van Schubert heeft degene die niet discriminerend moet kiezen het niet eenvoudig. Wat ooit door de 17-jarige met Gretchen am Spinnrade begon, groeide uit tot een enorm oeuvre binnen een oeuvre. Nooit tevoren had nog iemand zoveel verscheidenheid, diepgang en kunstigheid in dit van origine salonmatige genre gebracht. Meteen al in dat Gretchen is de piano niet meer alleen het brave, docile begeleidingsinstrument doch een gelijkwaardige protagonist die een belangrijke inbreng heeft bij het ontwikkelen van het emotionele drama. In die begeleiding zijn het draaiende spinnewiel en alle fluctuaties van Gretchens turbulente gemoedsstemmingen hoorbaar; de ware crisis wordt bereikt als het spinnewiel stopt met draaien; het komt pas weer op gang wanneer Gretchen zich hervindt. Goethe vond die pianopartij bij zijn gedicht maar niets, want te prominent; ook vond hij Schuberts harmonische stijl bizar, dus stuurde hij het manuscript ongeïnteresseerd retour. Gelukkig herzag hij later zijn mening en in 1830 toen hij Eerlkönig door Wilhelmine Schröder-Devrient (later een bekend Wagnervertolkster) hoorde, was hij echt ontroerd.
Meer dan bij welk ander genre ook van Schubert: het effect van zijn liederen staat of valt met de talenten van de vertolkers. Bijvoorbeeld net als de toneelstukken van Shakespeare kunnen deze liederen slagen bij een aantal benaderingen zolang de zanger (m/v) maar de juiste balans weet te vinden tussen uitbeelding/interpretatie en vocale schoonheid. Evenzo moet de pianist weten wanneer hij het voortouw moet nemen en wanneer hij moet terugtreden.
Als extremen gelden degenen die de muziek voor zichzelf laten spreken en degenen die deze dramatiseren – soms op heel extreme wijze. Het lastige, maar heel bekende Erlkönig met daarin vier verwerkte stemmen kan een goede graadmeter zijn om te bepalen welke aanpak men liever heeft. Het is ook een kenmerkend lied in die zin dat de melodiek heel treffend is en een grote gevoeligheid vergt bij het uiten van nuancen, stemmingen en gevoelens.
Natuurlijk staan tal van wegen open om het enorm uitgestrekte gebied van Schuberts liedkunst te betreden. Een beperkte selectie uit het grote geheel dat aan opnamen ter beschikking staat zoals hieronder gepresenteerd, betekent echter slechts het bezien van het topje van een ijsberg.
Allereerst is daar het soort “complete” uitgaven van Fischer-Dieskau of Johnson. De ‘Schubert Collection’ van Fischer-Dieskau en Moore bestaat uit feitelijk alle liederen voor mannenstem en is gebundeld op 21 cd’s (DG 437.214-2); de drie liederencyclussen zin hieruit gelicht en samen verkrijgbaar (DG 437.235-2); dit geheel is verder verkaveld (DG 437.215-2) en 437.225-2) met elk 7 cd’s. Daarnaast staat het volgende ter beschikking:
EMI bundelde al zijn met Fischer-Dieskau gemaakte opnamen op 6 cd’s (EMI 565.670-2).
Voor verzamelaars met historische interesse zijn de beide uit 3 cd’s bestaande EMI uitgaven Lieder on record met bijdragen van 1898-1952 van een groot aantal beroemdheden van destijds zeer de moeite waard (EMI 566.150-2 en 566.154-2).
Maar het mooist dankzij de grote verscheidenheid aan vertolkers (waaronder Elly Ameling, Janet Baker, Ann Murray, Margaret Price, Lucia Popp, Felicity Lott, Edith Mathis,Sarah Walker, Arleen Auger, Brigitte Fassbänder bij de dames en Philip Langridge, Christoph Prégardien Martyn Hill, Thomas Allen, Ian Bosatridge, Anthony Rolfe Johnson, Thomas Hampson en Matthias Goerne is wel de uit 32 delen bestaande serie van pianist Graham Johnson (Hyperion CDJ 33001/33032). Gelukkig zijn deze schijfjes afzonderlijk leverbaar.
Allereerst zijn daar de 3 cyclussen:
Die schöne Müllerin. Tenorversie: Wunderlich/Giesen (DG 447.452-2), Güra/Schultsz (Harmonia Mundi HMC 90.1708), Bostridge/Johnson (Hyperion CDJ 33025), . Baritonversie: Fischer-Dieskau/Moore (DG 415.186-2, 453.676-2 en EMI 566.146-2, 566.907-2), Holzmair/Demus (Preiser), Holzmair/Cooper (Philips 456.581-2), Goerne/Schneider (Decca 470.025-2), Kupfer/Giesa (Channel Classics CCS 18898), Koningsberger/Franssen/Steenbergen (Etcetera KTC 1256). Met een voorkeur voor Fischer-Dieskau, Kupfer en Holzmair (Philips) bij de baritons en Wunderlich plus Bostridge bij de tenoren. Een geval apart is Koningsberger met gitarenbegeleiding.
Schwanengesang. Schreier/Schiff (Decca 425.612-2), Holzmair/Cooper (Philips 442.460-2) en Fassbänder/Reimann (DG 429.766-2).
Winterreise. Aan deze cyclus is een uitgebreide vergelijking gewijd. De “winnaars” zijn Hotter/Moore (EMI 566.985-2), Schreier/Schiff (Decca 436.122-2), Fassbänder/Reimann (EMI), Fischer-Dieskau/Brendel (Philips 411.463-2) en Fischer-Dieskau/Demus (DG 447.421-2).
Dan zijn daar de zangers met ‘gewone’ Schubert recitals. De belangrijkste en beste onder hen in alfabetische volgorde:
Ameling (Harmonia Mundi GD 77085), (Philips 410.037-2, 438.528-2, 420.870-2).Auger (Virgin 561.457-2).Baker (EMI 569.389-2).Bär (EMI 754.773-2, 747.947-2).Battle (DG 419.237-2).Bonney (Teldec 4509-90873-2).
Bostridge (EMI 556.347-2).
Fischer-Dieskau (EMI 763.566-2), (DG 457.747-2, 431.085-2), (Philips 411.421-2).Goerne (Decca 452.917-2).
Janowitz (DG 447.352-2, 453.082-2).Lott (Carlton PCD 2016).Norman (Philips 412.623-2).
Von Otter (DG 453.481-2).
Popp (EMI 749.633-2).
Schwarzkopf (EMI 764.026-2).
Souzay (Philips 438.511-2, 464.519-2).Studer (DG 431.773-2).Terfel (DG 445.294-2).
Wunderlich (DG 449.747-2).