Mini Vergelijkingen

SCHUBERT: SYMFONIE NR. 9

SCHUBERT: SYMFONIE NR. 9

 

Hemels vindt menig muziekliefhebber de lengten van dit werk sinds Schumann deze in Schuberts langste symfonie ontdekte. Het gaat hier intussen om een richtingwijzende bijdrage aan het symfonische genre tussen Beethoven enerzijds en Bruckner anderzijds op de drempel van classicisme en romantiek.

De in de Angelsaksische vigerende bijnaam De Grote slaat allereerst op het verschil met Schuberts andere symfonie in C-groot, de Zesde die inderdaad ‘kleiner’ is, maar natuurlijk ook op de grandeur en de omvang. Het werk werd een jaar voor Schuberts dood geschreven voor de Weense Gesellschaft der Musikfreunde, maar die oordeelde dat het werk te moeilijk was. De partituur raakte verloren totdat Schumann deze in 1838 terugvond, hem aan Mendelssohn zond en deze het werk eindelijk 21 maart 1839 zijn lang verdiende première gaf in Leipzig.

Hoogtepunten in Schuberts symfonieën zijn meestal de langzame delen en het gelukzalige, vurige langzame deel uit deze symfonie is al heel bijzonder; het ispireerde Schumann tot zijn bekende uitspraak over de ‘hemelse lengte’. Hij was met name getroffen door het gedeelte dat naar de recapitulatie van het hoofdthema voert wanneer de solohoorn een reeks herhaalde noten speelt.

Maar als geheel wordt deze symfonie juist gekenmerkt door een bijzondere ritmische energie; de geavanceerde orkestratie geeft veel gewicht aan de kopersectie uit het orkest. Bij wijze van aankondiging van Bruckner bijvoorbeeld.

In de uitvoeringspraktijk heeft dat geleid tot tweeërlei duidelijk te onderscheiden opvattingen. Aan de ene kant zijn daar sinds Toscanini (RCA GD 60290, 74321-59480-2) de dirigenten die in vlotte, straffe uitvoeringen voornamelijk de klassieke aspecten belichten met daar tegenover sinds Furtwängler (DG 427.405-2, 447.439-2) de verdedigers van de romantische opvatting tot in het avant-Bruckneriaanse toe, zoals bij Solti (Decca 430.747-2), Bernstein (DG 427.646-2) en Giulini (Sony 53971 en DG 463.609-2). Overtuigender in deze sfeer zijn Krips (Decca 452.892-2) en Böhm (DG 453.664-2). Later nam ook Giulini een tussenpositie in (BBC Legends BBCL 4140-2) met een Londense uitvoering die klassiek van vorm en episch van inhoud is. Tot de uitgesproken classicisten behoren met name Szell (EMI 569.364-2), Abbado (DG 423.656-2) en Harnoncourt (Teldec 4509-97512-2), terwijl Gardiner (DG 457.648-2) en Wand (RCA 09026-68314-2) een soort tussenpositie innemen. Zo’n met overtuiging verdedigde tussenpositie is een ideaal uitgangspunt, vandaar een lichte voorkeur voor Wand en Gardiner.

Natuurlijk heeft ook de op authenticiteit gerichte muziekwereld zich ontfermd over de late Schubert. Dirigenten als Mackerras (Virgin 561.245-2), Brüggen (Philips 438.006-2) en vooral Norrington (EMI 749.949-2) illustreren dit.