SCHUBERT: WANDERER FANTASIE
De Wanderer Fantasie is een werk uit 1822 in vier onderling verbonden en zonder onderbreking in elkaar overgaande delen dat is gebaseerd op een motto thema (afkomstig uit het lied Der Wanderer) dat op verschillende manier wordt omgezet naarmate het werk vordert. Een techniek die we later terugvinden in werken als Liszts pianoconcerten en pianosonate en de symfonie van Franck.
De vorm als geheel suggereert iets van de grote pianosonates van Beethoven, maar het werk bevat haast teveel quasi improvisatorische elementen om in dat stramien te passen; telkens wordt de beoogde grote structuur haast weer met opzet van binnenuit afgebroken. Vandaar bijvoorbeeld dat het tweede deel bestaat uit een stel variaties die eerder klinken als impressionistische stemmingsstukken terwijl de finale begint als een fuga die snel uitloopt op een uiting van tomeloze passie. Gelukkig wordt voor een zekere mate aan eenheid gezorgd door dat Wanderer motief waarmee het werk begint; het vormt meer dan een uitgangspunt, want alle volgende thema’s zijn ervan afgeleid, maar pas in het tweede deel komt het geciteerde liedthema volledig uit de verf. Het is te beschouwen als een element van autobiografische zelfbekentenis.
Het is een heftig stuk, dat in sommige opzichten nogal klassiek en symfonisch aandoet en dat zowel een fikse dosis retoriek als de nodige poëzie laat horen. Deze fantasie was trouwens een van de weinige pianowerken waarin de op Schubert volgende generatie meer dan middelmatige belangstelling toonde.
Het zijn weer twee opnamen van bekende grootheden die het brede opnameveld aanvoeren: Pollini (DG 419.672-2) en Perahia (Sony 42124). Denk echter ook aan andere grote kandidaten als Richter (EMI 566.895-2) en Curzon (Decca 466.498-2).