Mini Vergelijkingen

SCHUMANN: DE 3 STRIJKKWARTETTEN

SCHUMANN: DE 3 STRIJKKWARTETTEN

 

Als een eerste generatie volbloed romanticus heeft Schumann altijd een enigszins ambivalente plaats ingenomen in de muziekgeschiedenis. Hij was een grote exponent van het Duitse lied, maar kon het niet opnemen tegen zijn voorganger en idool Schubert; hij was een hoogst origineel pianocomponist maar kon het niet echt opnemen tegen Chopin en zijn vier symfonieën worden overschaduwd door Brahms’ viertal. En in een tamelijk door de opera gedomineerde eeuw produceerde hij geen werk in dit genre.

Zijn ‘falen’ om in enigerlei genre of idioom te domineren heeft ertoe geleid dat sommigen Schumann beschouwen als een overgangsfiguur tussen de culminatie van het Weense classicisme (Beethoven, Schubert) en de toppen van de romantiek (Brahms, Wagner, Bruckner). Tamelijk ten onrecht, want op het gebied van harmoniek, melodiek, vorm, gepaard gaande aan een unieke poëtische benadering van de muziek moet Schumann worden beschouwd als een der origineelste componisten.

Schumann heeft nog een andere, haast postume handicap. Waar de levens van Mozart, Schubert en Mendelssohn te vroeg, namelijk toen ze op een hoogtepunt van hun kunnen waren aangeland, eindigden, leek het of het leven van Schumann simpelweg geleidelijk verpieterde. Welke romanticus zou – midlife crisis of niet – toen hij midden veertig was hebben gekozen voor een folterdood door verhongering? Intussen weten we dat Schumann een uitermate manisch-depressief iemand was. Ook Berlioz en Wolf waren  het slachtoffer van deze kwaal.

Schumanns drie in opus 41 gebundelde strijkkwartetten waren het product van zo’n periode van manische activiteit in 1849 nadat hij in 1842 al zijn pianokwartet en –kwintet had geschreven.  Het strijkkwartet met zijn esthetica van evenwicht, helderheid en conversatie werd midden 19e eeuw meer bewonderd dan gecultiveerd. Schumann keek ook niet zozeer terug naar de kwartetten van Beethoven als naar die van Mendelssohn aan wie hij het drietal ook opdroeg, maar hij ontkwam toch niet aan bepaalde invloeden van Beethoven en Schubert op het punt van motiefbehandeling en lyrische impulsen.

Alle heroïek is het drietal vreemd, het gaat om intieme werken in de toonaarden a, F en A die de geslotenheid van de reeks accentueren. Behalve in het eerste kwartet is het langzame deel het langst en feitelijk ook het mooist. De begindelen zijn weinig avontuurlijk en bevatten alle een herhaalde expositie zoals dat kenmerkend was voor de Weense traditie. In het eerste tweetal kwartetten heeft het scherzo de aanduiding ‘presto’. In no. 1 toont het sterke verwantschap met de sfeer uit Mendelssohns Midzomernachtdroom, in no. 2 is sprake van snelle arpeggio’s en ritmische wendingen van het melodie instrument. Bijzonder is het scherzo uit het derde kwartet, dat eindigt met een fel perpetuum mobile. Het probleem van een goede finale kwelde menig romantisch componist, maar Schumann slaagde er behoorlijk in om voor een goed totaalevenwicht van de werken te zorgen zonder dat de inspiratie inzakte.

Voor de uitvoerenden zijn Schumanns kwartetten allerminst gemakkelijke kost. Een belangrijke reden hiervoor schuilt in de weerbarstige taal van deze werken die makkelijke consumptie en speelbaarheid in de weg staat. Het lijkt namelijk wel of deze met de eigen ambities strijdende muziek  enerzijds zijn heel eigen melancholiek-lyrische aspecten bezit die niet mogen worden verwaarloosd, maar anderzijds wordt gekenmerkt door een heel persoonlijke, typische ritmische structuur die minstens zo duidelijk moet worden aangetoond.

Het Engelse Eroica kwartet (Harmonia Mundi HMU 90.7270) is het enige tot nu toe dat de drie kwartetten met een totale speelduur van 78’50” op één cd onderbracht. Het speelt op instrumenten met darmsnaren wat een heldere toonvorming ten goede komt. Gelukkig is ook de hele verdere aanpak overtuigend en mooi.

Het rond de beroemde Thomas Zehetmair gevormde kwartet voert helaas slechts het 1e en 3e kwartet uit (ECM 1793) en biedt met een speelduur van 49’34” nogal weinig noten per euro. Maar de uitvoeringen zijn dermate zelfverzekerd (in positieve zin), tintelend en geïnspireerd, zo geschakeerd met een afwisseling van uiterst fragiele, sterk emotioneel geladen en verkennend-avontuurlijk dat ze diepe indruk maken. Er zijn boeiende onderlinge muzikale dialogen te horen en er wordt nieuwe betekenis gezocht en gevonden in deze wat enigmatische werken.

Ook het Alberni kwartet (CRD 3333) biedt slechts twee kwartetten, het 1e en het 2e, maar dan wel in fijnzinnige en bekoorlijke verklankingen.

Ter wille van de volledigheid verdient het Eroica kwartet de eerste aanbeveling, maar ter wille van het avontuur, de belevenis komt het Zehetmair kwartet op de eerste plaats.