SCHUMANN: DICHTERLIEBE
De zestien liederen op teksten van Heine die samen Dichterliebe vormen, zijn niet zozeer een gesloten cyclus als wel een opeenvolging van min of meer op zichzelf staande tableaux waarin de talloze emoties van de verliefde geest met en bijzondere mengeling van sentiment en ironie in kaart worden gebracht. Van de verwondering over de schoonheid der natuur tot de stoïcijnse berusting in de wispelturigheid der liefde. De natuur als decor voor bitterzoete liefdesbelevenissen. Het is typisch de muziek van een jongeman: vurig, heftig en innig, diepgevoeld.
Maar tevens wordt met Dichterliebe het Duitse kunstlied naar een hoger plan getild. De rol van de piano wordt nog belangrijker dan bij Schubert, hij is de gelijke van de zanger, fungeert soms als sparring partner, dan weer als commentator. De piano heeft ook vrij uitgebreide voor- en naspelen en verleent zo een extra dimensie aan het genre.
Tot op zekere hoogte ligt Dichterliebe in het verlengde van Schumanns karakterstukken voor piano; er wordt hier een tweede toonkleur laag toegevoegd, het lyrische element wordt verder bevrijd, de emotionele inhoud nader gedefinieerd. Of, zoals de componist zelf opmerkte: “hier wordt een dieper inzicht gegeven in het functioneren van mijn innerlijk”.
Dit is nu eens een werk waar men twee opnamen van zou moeten bezitten, want beide zijn gelijkwaardig maar toch heel verschillend al was het maar omdat het in het ene geval om een tenor, Wunderlich (DG 449.747-2) en in het andere om een bariton, Fischer-Dieskau (DG 439.417-2 met Eschenbach of Philips 416.352-2 met Brendel) gaat.