SHOSTAKOVITCH: DE 2 PIANOCONCERTEN
Vergeleken met de vijftien symfonieën en de vijftien strijkkwartetten is Sjostakovitch’ concertproductie aan de magere kant. Hij componeerde in totaal een zestal: twee elk voor piano, viool en cello. Alle met een bepaald vertolker voor dec geest. Hijzelf en zijn zoon Maxim (en niet iemand als Richter) voor de pianoconcerten, Oistrakh voor de vioolconcerten en Rostropovitch voor de cello dito’s.
Circensisch flair omringt het haast folkloristische melodieënbestand dat Shostakovitch in zijn Eerste pianoconcert met grimassen laat uitspelen in een werk waarin – zeker naar het slot toe – de piano ook met een trompet koketteert.
Het werd in 1933 geschreven en is georkestreerd voor piano, strijkers en solotrompet en gegoten in een ongewone vorm van vier aaneengesloten delen die inderdaad als één geheel klinken. Vanwege de getoonde ironie en de scherp geëtste vormen is het werk wel vergeleken met de concerten van Poulenc, doch Shostakovitch’ humor is stukken sardonischer en stekeliger.
Het ongeveer een kwart eeuw later ontstane Tweede concert is veel serener en luchtiger en mist het humoristische en groteske van het Eerste. Hoogtepunt is het treffende tweede deel vol pathos en onbeschaamde romantiek (vergelijkbaar met dezelfde sfeer uit het langzame deel van het 1e Vioolconcert); de finale zorgt voor een corrigerende dosis meer kenmerkende eigen lichtzinnigheid. Dit concert werd in 1957 voor zijn zoon Maxim geschreven; jammer genoeg maakte deze er blijkbaar geen opname van. Zijn vader Dimitri gelukkig wel (EMI 754.606-2). Beide werken samen zijn verder te vinden van Previn en Bernstein (Sony 47618-2) en Alexeef (Classics for pleasure CFP 4547). Rudy (EMI 555.361-2 en 565.591-2) blijft hierbij wat achter.
Kissin, trompettist Kan en dirigent Spivakov (RCA RD 87947) schuwen in dat Eerste concert geen gewaagde esthetische laagvluchten en situeren de muziek op haast manische wijze in het niemandsland tussen socialistisch realisme en gecamoufleerde honende kritiek op het Sovjet systeem. Niet te versmaden ook Argerich (DG 439.864-2). Een goede derde keus zijn hier Ogdon/Wilbraham/Marriner (Decca 448.577-2). Maar die oudere versie uit 1958 van Shostakovitch zelf mag eigenlijk niemand missen.