Mini Vergelijkingen

SMETANA: STRIJKKWARTET NR. 1

SMETANA: STRIJKKWARTET NR. 1 UIT MIJN LEVEN

 

Het eerste van beide verrassende strijkkwartetten van Smetana ontstond in 1876, twee jaar nadat hij doof was geworden tengevolge van een ziekte die tenslotte zijn dood zou worden. Met de ondertitel Uit mijn leven is dit Smetana’s programmatische autobiografie in muziek: de roep van het lot in het eerste deel, de herinnering aan een zorgeloze jeugd in het veerkrachtige tweede, de herinnering aan zijn nationale bewustwording in het derde en de waarschuwing voor de dreigende doofheid in de finale.

 Zoals hij het zelf formuleerde vormen de vier delen een “herinnering aan mijn leven en de catastrofe van de volledige doofheid”. De folkloristische ritmen en de rustieke harmonieën zorgen samen voor een geïntensiveerde omvang van het expressieve potentieel van de vier instrumenten, een ontwikkeling die net als bij Beethoven beslist in verband staat met de geleidelijke volkomen isolatie van de componist. In een ogenblik van wanhopige schrijnend besef wordt het eind het zwierige laatste deel onderbroken door een verpletterende dissonante hoge E van de eerste viool. Het is de noot welke de componist in zijn doofheid kwelde. Smetana refereerde er bars aan als zijn “grapje”.

Een werk als dit blijkt vooral het domein van de vele Tsjechische kwartetten die deze muziek als het ware al in hun genen meekregen. Maar er zijn ook andere ensembles die in deze muziek uitblinken. Het assertieve Lindsay kwartet (ASV CDDCA 777) bijvoorbeeld, dat heel mooi het bezorgde aspect van het werk weet te uiten. Er bestaan ook twee zeer geprezen andere Engelse vertolkingen: van het Medici kwartet (Koch 3-6436-2) dat zorgt voor een ironische toets in het tweede deel en schrijnende dramatiek in de finale en het vooral kernachtige, maar wat zakelijke Alexander kwartet (Arte Nova 74321-34036-2). Wat afstandelijker, gepolijster en ‘luxueuzer’ klinkt het Alban Berg kwartet (EMI 754.215-2).

Jammer dat de lang als een soort gouden standaard fungerende opname van het Talich kwartet niet meer leverbaar is. De versie van het Panocha kwartet op Supraphon is best intelligent, maar niet optimaal. Het Takács kwartet (Decca 452.239-2) gaat niet voor een veilige conventionele vertolking. Datzelfde geldt voor het Prazák kwartet (Praga PRD 250.128) dat bij vlagen een haast verontrustende persoonlijke aanpak toont. Het speelt dramatisch en contrastrijk zonder valse sentimentaliteit.

Overigens bestaat van dit werk ook een mooie door dirigent George Szell georkestreerde versie die door Simon en het Londens symfonie is vastgelegd (Chandos CHAN 8412). Alles bijeen gooien Medidi-, Takács- en Lindsay kwartet de hoogste ogen.