STRAUSS: DON QUIXOTE
De door Miguel de Cervantes beschreven romanfiguur Don Quichot is als ‘Ridder met het droeve gezicht’ (en niet van de droeve figuur) een toonbeeld van het tragikomische. Zonder zijn trouwe dienaar Sancho Panza zou er helemaal niets van hem zijn gebleven. Het klassieke literaire gegeven is door Richard Strauss in 1897 verwerkt tot een van zijn koddigste en subtielste symfonisch gedichten. Ditmaal in ‘fantastische’ variatievorm over een ridderlijk thema waarin elk der tien variaties een episode of incident uit het verhaal vertelt door nieuw materiaal te putten uit de hoofdthema’s met behulp van solistische elementen: de protagonisten worden door een solocello (Don), altviool (Sancho) en hobo (Dulcinea) uitgebeeld.
Het werk bezit ondanks de grote orkestbezetting een vaak kamermuzikale dimensie en door zijn grote afwissellende karakter is Don Quixote het minst langdradige en uitputtende onder zijn lange symfonische gedichten. De orkestratie is opnieuw heel inventief, getuige onder andere de blatende schapen in variatie II en zijn vlucht door de lucht in variatie VII. Prachtig georkestreerd is ook variatie III, de discussie tussen de Don en zijn hulpje. Met een heel treffende, lange berustende cellosolo, de sterfscène van de hoofdfiguur, eindigt het werk.
De mogelijk authentiekste opname is die van Strauss zelf als dirigent van het Beiers Staatsorkest met als solisten Oswald Uhl en Philipp Haass uit 1941 (Preiser 90205, Dante LYS 394). Maar zoals bekend was Strauss niet altijd de beste vertolker van eigen werk en ontbreekt het aan finesses.
Als eersten slaagden Fritz Reiner met het Pittsburgh symfonie orkest (Biddulph BID 83067/8) met Gregor Piatigorsky en Henri Temianka in 1941 en Arturo Toscanini met zijn NBC orkest (RCA GD 60295) met Frank Miller en Carlton Cooley in 1953 in om het hele chevaleresk-ironiserende potentiaal van deze partituur aan het licht te brengen. Sindsdien verschenen tenminste vijftien andere opnamen, waarvan alleen al drie van Karajan, twee van Kempe en Ormandy.
Don Quixote vergt een cellist die een briljante techniek heeft en die tevens in staat is om zijn rol met humor, maar ook enigszins terughoudend uit te beelden. Tot degenen die dat het beste lukte, behoorde Paul Tortelier. En tot de dirigenten die het meeste flair hadden om de orkestpartij volledig tot zijn recht te laten komen, behoorde Karajan met zijn streven naar klankschoonheid en homogeniteit. Jammer dus, dat uitgerekend van hen beiden geen opname bestaat. De mooiste versie van Tortelier is die met Max Rostal en de Staatskapel Dresden o.l.v. Rudolf Kempe uit 1973 (EMI 764.350-2, 3 cd’s). Interessant is wel nog zijn lezing uit 1949 met Leonard Rubens en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham (EMI 763.106-2).
Van de drie Berlijnse opnamen van Karajan, de oudste uit 1965 met de subtiele Pierre Fournier en Giusto Cappone (DG 457.725-2), de middelste uit 1975 met Mstislav Rostropovitch en Ulrich Koch (EMI 566.109-2, 566.913-2) en de derde uit 1986 met Antonio Meneses en Wolfram Christ (DG 439.027-2) is die met Rostropovitch het sprekendst. Hij karakteriseert namelijk geweldig goed en domineert ook lichtelijk in artistiek opzicht. De opname met Meneses klinkt onnatuurlijk en met onjuiste perspectieven, die met Fournier verraadt enige ouderdom. Van Rostropovitch is trouwens nog een Russische opname uit 1964 in omloop als deel van een ‘Rostropvitch Edition, met het Moskou’s filharmonisch orkest onder Kyril Kondrashin (EMI 572.016-2, 13 cd’s).
Tot de opmerkelijke, betere versies behoren ook die van de vrij tere, maar heel lyrische Jacqueline du Pré, Herbert Downes en het Philharmonia orkest o.l.v. Adrian Boult (EMI 555.528-2) uit 1968, van de vurige Steven Isserlis en een anoniem orkestlid van het Orkest van de Beierse omroep o.l.v. Lorin Maazel (RCA 74321-75398-2) uit 2000 en van de fraai detaillerende, maar wat weinig passie tonende Heinrich Schiff met een altist uit het Leipzigs Gewandhausorkest o.l.v. Kurt Masur (Philips 470.250-2, 2 cd’s) uit 1989. In dit gezelschap kan de recente opname van Mischa Maisky, Tabea Zimmermann en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta (DG 474.780-2) niet geheel meekomen.
Conclusie: Rostropovitch en Karajan hebben voorlopig de beste papieren.