STRAUSS: TILL EULENSPIEGEL
Schier onverwoestbaar zijn de symfonische gedichten waarmee Richard Strauss de weg baande naar zijn weelderige orkestratiemanier, lang voordat hij deze op het operatoneel bereikte. Hij knoopte in dit genre ongeveer daar aan waar Liszt ooit ophield met zijn programmatische orkestwerken. Met voorliefde baseerde Strauss zich op literaire voorbeelden die beschrijvend in klank werden omgezet en instrumentaal werden ingekleurd. Over de kwaliteit van het resultaat bestaat bij sommige van deze werken verschil van mening, maar men is het er wel over eens dat het steeds om blijken van grootse instrumentatiekunst gaat. Aan het portret van de beroerd aan zijn eind komende Middeleeuwse schelm Tijl Uilenspiegel komt bovendien veel orkestrale virtuositeit te pas.
Strauss zelf dirigeerde met wisselend succes eigen werk. Zo bestaat van hem een Weense opname uit 1944 (Preiser 90216) die pover van klank is, maar wel hoorbaar maakt hoe dramatisch zijn visie was en hoezeer hij de dissonante kanten van het werk onderstreepte. Een jaar later ontstond in de V.S. een meer lyrische versie van Koussevitzky (Dutton CDEA 5013), maar het zijn tenslotte de verklankingen van de karakteristiek idiomatische Straussvertolkers Kempe (EMI 764.342-2) en Karajan (Decca 448.582-2) en vooral de voor een lenig, slank, fraai gedetailleerd en geestig eindresultaat zorgende Szell (Sony 48272) die het pleit winnen.