Zelfs een goed getraind kerkkoor zal het nog knap moeilijk hebben met de geestelijke muziek van Stravinsky en zelfs de betrekkelijk traditionele stijl van de Psalmensymfonie en de Mis vormt een forse uitdading, om van Canticum sacrum met zijn dissonante doch nog net tonale akkoorden maar te zwijgen.
De Psalmensymfonie uit 1930 is slechts in de vaagste betekenis van het woord aan symfonie, want met zijn behandeling van koor en orkest grijpt Stravinsky terug op werken uit de de barok in plaats van uit het classicisme. Opgedragen aan “De glorie Gods” ontstond het niet lang na ’s componisten bekering tot het Christendom en getuigt het van grote geloofsijver. De Latijnse teksten van de drie delen zijn ontleend aan de psalmen; Stravinsky beschouwde ze als “gedichten vol exaltatie, maar ook vol boosheid en godsgerichtheid”. Hij reageert daarop met een muziek waarin de zelfexpressie is uitgebannen ten gunste van nederige devotie. Dienovereenkomstig is de klankwereld van het werk een strenge, voor een deel is dat bereikt doordat ‘warm klinkende’ instrumenten zoals viool, altviool en klarinet uit het orkest zijn verbannen
Er heersen nogal wat tegenstrijdige opvattingen over Stravinsky’s reputatie als vertolker van eigen werken. Naarmate hij ouder werd was hij zeker niet altijd meer een meeslepende dirigent, maar hij bleef tot het laatst toe wel een karakteristieke zaakwaarnemer wiens analytische inzicht mooi congruent was met het specifieke van zijn composities. Niettemin was ook hij tot compromissen bereid, zoals in dit geval waar voor de hoge koorpartijen eigenlijk jongensstemmen zijn voorgeschreven, maar hijzelf net als de meeste anderen gewoon vrouwenstemmen inzette.
Alleen al vanwege de authenticiteit is het dus goed om zijn opnamen van de Psalmensymfonie als referentiekader voortdurend bij de hand te hebben. De eerste maakte hij in 1931 (EMI 754.607-2), maar het in zijn latere versie uit 1963 (Sony 46294) waarmee hij maatstaven vestigde voor de haast kamermuzikale schaal en de scherpe contouren. Hooguit ontbreekt wat aan het waarschijnlijk toch bedoelde aspect van de Russisch orthodoxe liturgie. Hoewel uit Engeland komend, klinken Markevitch’- (Philips 438.973-2) en O’Donells koor Russischer (Hyperion CDA 66437). Heel idiomatisch is ook Ancerl (Supraphon 111.947-2). Maar tenslotte blijkt het de in al zijn hoedanigheden mooi geslaagde, heldere interpretatie van Boulez (DG 457.616-2) die het meeste blijvende voldoening schenkt.