Mini Vergelijkingen

STRAVINSKY: VIOOLCONCERT

STRAVINSKY: VIOOLCONCERT

 

De enige substantiële partij voor een soloviool had Stravinsky geschreven voor L’Histoire du soldat in 1918 voordat hij in 1931 werd benaderd met een verzoek van de jonge virtuoos Samuel Dushkin en met aanmoediging van Hindemith om een vioolconcert voor hem te schrijven. Stravinsky aarzelde om gevolg te geven aan dat verzoek en accepteerde pas toen Dushkin een actief aandeel nam in de uitwerking van de technische details van de vioolpartij. De componist bestudeerde ook andere vioolconcerten, maar het enige duidelijke model lijkt Bach te zijn geweest.

Het vierdelige werk draagt dienovereenkomstig voor die delen ook baroktitels als Toccata, Aria I en II en Capriccio. De haast parodistische neobarokke kenmerken omvatten de motorisch veerkrachtige ritmen uit het eerste deel eb de springerige solomelodie uit het Capriccio. Het tweede langzame deel is een ook duidelijk op Bach geïnspireerde cantilene die de wel geuite kritiek dat we hier te maken zouden hebben met een zuiver abstract werk weerlegt.  Als een soort nuttige aanwijzing voor de uitvoerenden voorzag hij het van de opmerking dat “het klankweefsel altijd de kenmerken van kamermuziek hoort te hebben”. Hoe beter daarmee als uitgangspunt voor een interpretatie rekening wordt gehouden, des te mooier het eindresultaat.

Er is nog een technisch tamelijk inferieure opname van Dushkin (Biddulph WHL 037). Perlman die het werk tweemaal opnam, eerst in de studio (DG 447.445-2), later ‘live’ (Teldec 4509-98255-2) is haast te expressief, maar zijn energieke, genuanceerde aanpak uit de Teldec opname overtuigt mooi. Chung (Decca 425.003-2) is nog wat stijlvoller: spits en puntig in de neoklassieke hoekdelen, lyrisch in de centrale delen. Lin (Sony 53969) benadert haar, maar is minder geestig. Hahn (Sony 89649) loopt heel impulsief en snel van stapel. Ze speelt heel intensief en doorleefd, maar de mildere aspecten van het werk komen bij haar wat tekort. Zimmermann (EMI 754.248-2) daarentegen redt het niet vanwege een ongelukkig prominente balans. Mutter (DG 423.696-2) met haar frisse, aanstekelijke opvatting – het beste geholpen door een ideale balans met het orkest - en Mullova (Philips 456.542-2) zijn het tenslotte die de meest stijlvolle ‘complete’ versie in al zijn aspecten laten horen. De gewenste koppeling – Bartók 2 bij Mullova, het Vioolconcert van Berg en Ravels Tzigane bij Mutter – moet de doorslag geven.