RAMEAU: LES INDES GALANTES
Aan Rameau’s Opéra-ballets in het algemeen is al een Vergelijkende Discografie gewijd. Rameau is een componist die altijd al sterk in de belangstelling heeft gestaan van Frans Brüggen. Met zijn Orkest van de XVIIIe eeuw maakte hij in de loop der jaren opnamen van suites uit Acante et Céphise (Glossa GCD 921103), Les Boréades en Dardanus (Philips 420.240-2), Castor et Pollux (Philips 426.714-2), Les indes galantes (Philips 438.946-2) en Naïs en Zoroastre (Glossa GCD 921106).
Maar voorjaar 2004 is hij eindelijk in staat een complete Les indes galantes scenisch tijdens een tournee die in Polen begin en in Italië eindigt in Utrecht, Amsterdam, Haarlem en Rotterdam uit te voeren met Claron McFadden, Cyrille Gerstenhaber, Mathilde Etienne, Anne Grimm, Nicola Wemyss, Marcel Beekman, David Wilson-Johnson e.a en de Cappella Amsterdam met het ballet in de choreografie van Leine & Roebana.
Les indes galantes was Rameau’s eerste opéra-ballet op een libretto van Louis Fuzilier. Hij voltooide het in 1735 en het werd meteen in de Parijse Académie royale opgevoerd. Een werk in deze vorm was doorgaans vrij flexibel en kon na een uitgebreide proloog tussen de drie en vijf aktes – entrées genaamd - omvatten. Aanvankelijk bestond Les indes galantes uit zo’n proloog met twee aktes, maar drie dagen later werd een derde toegevoegd, die enige tijd later werd omgewerkt omdat het publek er moeite mee had dat de held zich als vrouw vermomde. Nog weer een jaar later werd een vierde akte toegevoegd.
In sommige kringen werd het libretto van Fuzilier duidelijk détestable gevonden. Hoewel het werk als ondertitel de term héroique meekreeg bezwoer hij dat er geen goden en helden aan te pas kwamen. Het hybride werk bevat veel luchthartige muziek, heeft bijna romantische ondertonen en werd door de componist als onderdeel van zijn Pièces de clavecin voor klavecimbel gearrangeerd en in een suite samengevat.
Hieruit blijkt al dat er geen sprake was van een doorlopende handeling; de diverse aktes waren hooguit onderling gerelateerd door een gemeenschappelijk thema dat in de titel al werd aangeduid. In dit geval wordt de gemeenschappelijke noemer gevormd door een destijds grote belangstelling voor het vreemde, het exotische. In dit geval voor de noble savage. Na de allegorische proloog worden in deze geest achtereenvolgens ‘Le Turc généreux’ (op een eiland in de Indische oceaan), ‘Les Incas de Pérou’ (rond de hogepriester Huascar), ‘Les fleurs’ (handelend op een Perzische bloemenmarkt) en ‘Les sauvages’ (in dit geval de Indianen uit Noord Amerika) behandeld. Daardoor werd het werk lang vòòr Mozarts veel beroemder Die Entführung aus dem Serail en Bizets Parelvissers een der eerste multiculturele opera’s. Het was ook een pleidooi voor vrede en betrokkenheid; in die zin ook heel eigentijds voor nu.
Een in de opera geïntegreerd ballet was traditioneel conditio sine qua non voor de Franse opera; later hebben outsiders als Verdi en Wagner het daar nog moeilijk genoeg mee gehad. Hoe dan ook: behalve veel gezongen wordt in deze werken – die we vanuit modern perspectief haast kunnen beschouwen als barokke musicals – ook veel gedanst. Enige discrepantie dreigt wel, want waar het zuiver muzikale gedeelte nadrukkelijk ‘authentiek’ is, zijn de enscenering van Jeroen Lopes Cardozo, de decors en de choreografie ‘modern’.
De tot op heden enige complete opname is die van William Christie met zijn Arts florissants (Harmonia Mundi HMC 90.1367/9, 3 cd’s) uit 1991. Veel valt er dus niet te vergelijken met slechts één complete versie. Te hopen valt dat ergens onderweg ook Brüggens initiatief ‘live’ wordt opgenomen, mogelijk meteen voor een dvd-video productie. Anders resten dus alleen die genoemde suite; een andere is er van het Collegium aureum (Harmonia Mundi 05472-77269-2)