RAMEAU: PiÈCES DE CLAVECIN EN CONCERTS
De Pièces de clavecin en concerts vormen Rameau’s enige kamermuziekwerk; ze werden in 1741 in Parijs uitgegeven op een tijdstip dat het hoogtepunt van hem als operacomponist markeert. Maar hoewel het werk in wezen bestaat uit een verzameling kamermuziek waarin het klavecimbel de hoofdrol speelt, gaat het niettemin om een product uit de wereld waarin Rameau’s faam destijds onaantastbaar was: de opera.
De reeks bestaat uit vijf, meest driedelige Concerts waarvan de delen alle suggestieve titels dragen en waarin nogal eens operafragmenten zijn verwerkt. Elk van die concerten is inhoudelijk rijk geschakeerd en voorzien van een eigen inleiding met de titel ‘Avis aux concertants’ waarin hij de vertolkers nauwkeurige aanwijzingen geeft over ensemblespel, ornamentatie en dergelijke. Het zelfvertrouwen en de trots van de componist blijkt uit zijn opmerking: “Deze stukken laten wanneer ze alleen op het klavecimbel worden uitgevoerd niets te wensen over; men kan zich niet voorstellen dat ze zich kunnen lenen voor welke andere instrumentale combinatie dan ook”.
Zoals uit de titel blijkt, is het werk bedoeld voor een vertolking ‘en concert’, dat wil zeggen door een instrumentaal ensemble De viool (of fluit) en viola da gamba begeleiden het klavecimbel dat steeds de hoofdrol vervult en de thema’s in kamermuziekstijl aandraagt. De muzikale wereld die zich hier ontplooit is dus de wereld van Rameau’s opera’s en orkestwerken. De individuele delen zijn in sommige gevallen naar personen genaamd: La Rameau, La Marais, La Forqueray terwijl andere titels als La timide, La pantomime en l’Indiscrète dragen.
Rameau schrijft als volgt over deze titels: “Dit is tenminste de mening van verschillende personen met smaak en ervaring die ik heb geraadpleegd over dit onderwerp en die me de eer deden om zelf verschillende benamingen aan de stukken te geven”. Niet toevallig heet een der delen La la Pouplinaire naar Alexandre de la Pouplinaire, een Franse mecenas die veel deed voor het muziekleven en die soirées organiseerde waar Rameau zijn werk kon introduceren.
In 1972 zorgden Frans Brüggen, Sigiswald en Wieland Kuyken en Gustav Leonhardt voor een der eerste waardevolle pionier opnamen van deze werken (Teldec 903177618-2) van deze minicyclus, later gevolgd door Robert Kohnen en de broers Barthold, Wieland en Sigiswald Kuyken (Accent ACC 9493D), Chiyoko Arita, Natsumi Wakamatsu, Masahiro Arita en Wieland Kuyken (Denon CO 79045), het Trio Sonnerie bestaande uit Monica Huggett, Mitzi Meyerson en Sarah Cunningham (Virgin 561.872-2) en recentelijk Rachel Podger, Jonathan Manson en Trevor Pinnock (Channel Classics CCS 19098).
Hoewel het zekere voordelen heeft om een afwisseling tussen fluit en viool te horen zijn het toch beide laatstgenoemde, fluitloze interpretaties die de voorkeur verdienen. Juist die beperking van de instrumentale kleuren blijkt van voordeel te zijn. Het ensemble op Virgin musiceert wat gevoeliger, dat op Channel Classics wat enthousiaster. Beide versies doen verder nauwelijks voor elkaar onder en zijn een warme aanbeveling waard.