Mini Vergelijkingen

RAVEL: L'ENFANT ET LES SORTILEGES

RAVEL: L’ENFANT ET LES SORTILèGES

 

Ravel schreef twee opera’s. De eerste was L’heure espagnole, een komedie in één akte vol kostelijke ritmische vitaliteit en fraaie orkestkleuren, maar als geheel toch wat te ongeorganiseerd. Zijn tweede poging, in 1925 geschreven op een libretto van Colette, is een volkomen succes. Omschreven als een “lyrische fantasie” is L’enfant et les sortilèges misschien wel de meest onderhoudende opera uit de twintigste eeuw.

De hoofdfiguur in deze sprookjesachtige opera is een verwend en ondeugend kind dat zijn verdiende loon krijgt als eerst de voorwerpen uit het huishouden om hem heen – de sofa, de leunstoel, de klok, zelfs zijn sommenboek en vele anderen – plotseling tot leven komen en wraak zweren voor het feit dat hij porselein breekt, de poes aan de staart trekt, de eekhoorn met zijn pen prikt, de open haard dooft door er een waterketel in te legen, het behang los te trekken en de slinger van de grootvaderklok breekt. In tweede instantie tonen ook de bomen, de kikkers en andere dieren uit de tuin hun vijandigheid wegens aangedaan leed. Pas wanneer het kind zich ontfermt over een gewonde eekhoorn vergeven de andere dieren hem en begeleiden hem terug naar huis. Door implicatie schijnt het zijn onschuld te hebben herwonnen als het tot slot in de armen van zijn moeder valt.

De beeldende kwaliteiten van het moeilijk geloofwaardig op het toneel te realiseren werk zijn frappant; ook aan humoristische momenten ontbreekt het niet. Maar de meest magische taferelen komen in de tuinscène voor waarin Ravel door middel van frappante orkestkleuren een heel bijzondere en overtuigende wereld schept die zowel verleidelijk als sinister is. Iedereen zal wel zijn favoriete momenten hebben in deze compositie, maar met name de slotbladzijden zijn prachtig en ontroerend.

De discografie van deze opera begint in 1947 op Columbia met een zelfs voor huidige verhoudingen bijzonder fraaie uitvoering door Ernest Bour (heruitgave Testament SBT 1044). De magische eigenschappen komen niets tekort en het geheel klinkt in onvervalst Franse stijl. Elke rol, van Nadine Sautereau’s kind, Yvon le Marc’Hadours kat en klok en Solange Michels treffende eekhoorn tot Denise Scharley als libel en moeder wordt ideaal gekarakteriseerd. De zang en het spel van het Franse omroepensemble zijn vitaal en verbeeldingsvol. De bekoring van dit geheel is feitelijk nog steeds onovertroffen.

De volgende mijlpaal plantte Ernest Ansermet op een Decca lp met Suzanne Danco en andere destijds bekende solisten. Hij was het die de typische jaren dertig muziekmengstijl op heel typerende, maar sobere manier tot leven wekte.

André Previn (DG 457.589-2) profiteerde voor zijn tweede, opnieuw in Londen gemaakte opname (1997) van de technische voordelen van de digitale opnametechniek wat de hier zo belangrijke klank ten goede komt. Hij verlevendigt de ritmiek, die zo des te aanstekelijker wordt, maar kiest vrij langzame tempi. Met zangeressen als Pamela Helen Stephen (kind), Anne Marie Owens (moeder), Mary Plazas (eekhoorn) in een geheel Angelsaksische bezetting ontbreekt het a priori – hoe men ook zijn best doet – aan het laatste beetje echt Frans idioom. Gelukkig is de karakteruitbeelding wel goed. In zijn eerdere, net wat minder geslaagde opname uit 1982 (EMI 747.169-2) had Previn de beschikking over een gemengd Frans/Engelse bezetting. Met name Susan Davenny Wyner als kind valt in deze centrale rol wat tegen.

Lorin Maazel die normaal gesproken niet bekend is door zijn werkzaamheden in de opera, zorgde voor een voortreffelijke realisatie van dit fijnzinnige werk in 1961 (DG 423.718-2, 449.769-2); hij lijkt te zwelgen in de prachtige orkestklank. De bezetting is over de hele linie homogeen en goed. Sopraan Françoise Ogéas overtuigt volkomen als kind. De stemmen klinken vrij prominent maar dat vergroot de verstaanbaarheid. Verder klinkt de keurig verdoekte opera heel levendig en sfeervol. De vocale inbreng van verdere lieden als Jeanine Collard, Jane Berbié, Heinz Rehfuss en Michel Sénéchal is uitstekend: neoklassieke puntigheid in de articulatie gaat hand in hand met subtiele effecten waardoor zowel de rijpe humor als de tere poëzie mooi uitkomen.

Zodat alles bijeen, zeker voor wie terecht de opnamekwaliteit zwaar meetelt,  tenslotte toch Maazel op de eerste plaats eindigt en Previn 2 op de tweede.

Het zal duidelijk zijn dat dit werk de nodige problemen stelt bij toneelmatige opvoeringen. Indertijd, in 1986 tijdens een Holland Festival, vond choreograaf Jiri Kylián hiervoor een goede oplossing voor zijn Nederlands Danstheater. Hij gebruikte het geluid van de uitvoering onder Maazel en bracht het werk heel geslaagd in balletvorm op het podium. Het resultaat is nu te zien via de dvd-video opname ArtHaus 100.102.