Mini Vergelijkingen

RAVEL: PIANOWERKEN

RAVEL: PIANOWERKEN

 

Afzonderlijk is in discografieën al aandacht besteed aan Ravels Gaspard de la nuit en Le tombeau de Couperin maar omdat Ravels pianowerken helaas! Kwantitatief zo’n bescheiden omvang hebben zodat ze compleet op 2 cd’s passen, is het nuttig ook eens die complete uitgaven onder de loep te nemen, temeer daar er begin 2004 drie nieuwe versies aan werden toegevoegd.

Het zou naïef zijn te ontkennen dat een uitgesproken technische genialiteit essentieel is voor het vertolken van Ravels pianowerken die de virtuoze mogelijkheden tot hun uiterste grens oprekten, maar een grote verbeeldingskracht en gevoel voor poëzie zijn even onmisbaar.

De subtiele kleuren en de vluchtige structuren van Ravels pianowerken worden vaak vergeleken met die van Debussy, maar in menig opzicht was Ravel sinds zijn Jeux d’eau uit 1902 de voorloper die een duidelijk stempel drukte op de toen nieuwe Franse pianomuziek, in wezen voortbouwend op een door Liszt gelegde basis, maar dan stukken fijnzinniger te werk gaand.

De fonografische geschiedenis van deze werken begon pas echt toen kort na elkaar Walter Gieseking (EMI 574.793-2) en Robert Casadesus (Sony 63316) hun in mono opgenomen vertolkingen uit medio jaren ’50 het licht lieten zien. Waar in de bijna gelijktijdig verschenen Debussy van het tweetal de voorkeur uitging naar Gieseking, was het Casadesus die in Ravel wat meer overtuigde omdat hij voor duidelijker contouren zorgde en minstens zoveel zorg besteedde aan tempi, dynamiek, articulatie en agogiek.

Na hen kwamen onder andere Anne Queffélec (Virgin 561.489-2), Désiré N’Kaoua (Solstice SOCD 122/3) met redelijk bevredigende opnamen, Angela Hewitt (Hyperion CDA 67341/2), Paul Crossley (CRD CRD 3383/4), Louis Lortie (Chandos CHAN 7004/5), Pascal Rogé (Decca 440.836-2) en Vlado Perlemuter (Nimbus NI 7713/4) met zeer overtuigende opnamen, maar het was toch Jean-Yves Thibaudet (Decca 433.515-2) die tenslotte voor de in alle – dus ook opnametechnische – opzichten deze vergrotende trap overtrof en met zijn feilloze techniek, zijn volmaakte beheersing, zijn verfijnde toucher en zijn grote stijlgevoel voor de tot dan toe mooiste versie zorgde.

En dan nu de vrijwel gelijktijdig verschenen verse cd’s. De  ten onzent nog onbekende jonge nieuwkomers, Jean-Efflam Bavouzet (MDG 604.1190-2) en Alexandre Tharaud (Harmonia Mundi HMC 90.1811/2) en Roger Muraro met Hortense Cartier-Bresson (Accord 476.0941) bieden hier en daar interessante nieuwe doorkijkjes en inzichten.

Muraro die als belangrijkste pluspunt heeft dat hij met Hortense Cartier-Bresson de vierhandige versie van Ma mère l’oye, een paar ongepubliceerde solowerken en zijn eigen arrangement van La valse geeft, benadert niet alleen Ravel teveel vanuit de romantisch getinte wereld van Messiaen met zijn vogeltjes, is dus te eenzijdig gepassioneerd, maar bespeelt bovendien een merkwaardig schril en koppig klinkende Fazioli.

Tharaud daarentegen had een mooie Steinway ter beschikking die hij echter in een te galmende ruimte met overdadig pedaalgebruik bespeelt. Misschien acceptabel voor het vervagende impressionisme van Debussy, maar niet om de geëtste lijnen vragende Ravel.

Ook Bavouzet bespeelt een Steinway D (uit 1901, optimaal geconditioneerd door Franz Schliederer en neergezet in de onwaarschijnlijke, maar met zorg door mijn vroegere Fono Forum Detmoldse testcollega’s Werner Dabringhaus en Reimund Grimm in de Fürstliche Reitbahn Bad Arolsen met een passende akoestiek. Dat is klanktechnisch meteen andere, betere koek: een heel heldere, open, volle evenwichtige pianoklank met voldoende ruimte daar omheen.

Bavouzet zorgt voor een goed evenwicht tussen de lyrische (romantische) en mechanische (klassieke) kanten van deze werken. Probeer hem in ‘Oiseaux tristes’ of ‘Une barque sur l’océan’ voor sfeertekening en in Gaspard de la nuit voor heldere virtuositeit.

Probeer zo mogelijk Casadesus minstens een keer, luister ook eens naar Hewitt, Crossley en Lortie, maar schaf tenslotte voor herhaald gebruik liefst Thibaudet of Bavouzet aan.