RESPIGHI: ANTICHE DANZE ED ARIE PER LIUTO
De blik terug in de muziekgeschiedenis wekte ook bij Respighi het verlangen naar een teruggreep op gegeven modellen om deze op gepaste wijze naar het heden te transformeren. De componist toonde waarachtige belangstelling voor de oude muziek, hanteerde voor sommige van zijn composities kerktoonaarden en verzorgde een uitgave van Monteverdi’s Orfeo.
Maar hij maakte ook – toegegeven tamelijk weelderig klinkende, maar wel prachtig georkestreerde – transcripties van dansen uit de renaissance en de barok. Een aantal in Italië en Frankrijk in de 16e en 17e eeuw voor luit geschreven dansen en liederen zette hij om in orkestrale gedaante en hij verdeelde ze onder in drie vierdelige suites, waarbij in de derde alleen een strijkorkest aan het woord komt. Geen wonder dat Respighi het bescheiden, maar uitgesproken melodieuze materiaal heel fraai wist te orkestreren en te kleuren.
Ozawa (DG 419.868-2) nam het gehele werk in 1978 op en is feitelijk nog steeds de grote uitblinker in deze materie. Destijds was ook Dorati met een wat feller, doch ook grover aanpak (Mercury 434.304) goed in beeld, later met meer raffinement gevolgd door Hickox (Chandos CHAN 9415), López-Cobos (Telarc CD 80309) en Wolff (Teldec 0630-18970-2).
Marriner (Philips 420.485-2) concentreerde zich hier aanvankelijk met zijn eigen ensemble op de 3e Suite, later nam hij met lichte, gracieuze toets in Los Angeles het hele werk op (EMI 569.358-2).
Voor een soort pluchen luxeversie van de 3e Suite zorgde ook Karajan (DG 449.724-2). Uiteindelijk treedt Ozawa als winnaar uit het strijdperk, gevolgd door Wolff.