Mini Vergelijkingen

RESPIGHI: ROMEINSE TRILOGIE

RESPIGHI: ROMEINSE TRILOGIE

 

Blij vlagen erg rumoerige klinkende in orkestraal technicolour afgebeelde ansichtkaarten van Rome vervaardigde Respighi met zijn Fontane di Roma (1916), Pini di Roma (1924) en Feste Romana (1929). Hij beschouwde de Eeuwige Stad als zijn geboorteplaats hoewel hij uit Bologna stamde. Het grandioze en melodieuze eerste deel van dit drieluik is het beste omdat het idioom het meest eigene is al zijn er aanwijsbare invloeden van Debussy, Ravel en – onvermijdelijk haast – Richard Strauss. In melodieus opzicht gaat het met de Pijnbomen wat moeizaam, maar de orkestratie is levendig genoeg om het bezwaar tegen het nogal omslachtige materiaal te compenseren. De pronkerige Festiviteiten zijn wel beschuldigd van fascistische ondertonen en het dient gezegd: Strauss behandelde deze stof in zijn Aus Italien treffender.

Zowel voor de uitvoerenden als voor de opnamemensen zijn het veeleisende werken, deze veelal lawaaierige symfonische gedichten, ook al wordt op zeker moment even een in de vrije natuur geregistreerde nachtegaal hoorbaar. Destijds klonk deze via een grammofoonplaat, tegenwoordig komt hij gaver over via de band.

Destijds was Toscanini een der eersten die deze werken in scherpe contouren naschilderde (RCA GD 60262).

Wie prijs stelt op een volledige onderdompeling in een rijk mousserend kleurenbad kan het beste terecht bij Dutoit (Decca 410.145-2, 430.729-2), Reiner (RCA 09026-61401-2), Jansons (EMI 555.600-2), Muti (EMI 747.316-2), Sinopoli (DG 437.534-2) of Ozawa (DG 415.846-2). De voorkeur blijft echter vooral uitgaan naar Dutoit.