PROKOFIEV: DE 5 PIANOCONCERTEN EN NO. 3 IN HET BIJZONDER
Niemand zal ontkennen dat Prokofievs vijf pianoconcerten een heterogeen geheel vormen met sterkere en zwakkere werken. Maar met name de nummers 1, 3 en 4 hebben de tand des tijds goed doorstaan. Het is in het geheel niet verrassend dat de concertvleugel ’s componisten eerste kandidaat was voor concertante muziek. Hij was immers zelf een groot pianovirtuoos en wilde dat in eigen werk wel laten horen.
Eigenlijk is het merkwaardig dat deze werken niet vaker worden uitgevoerd. Zelfs het populairste van de vijf, nummer drie, hoort men zelden in de concertzaal. Het eerste concert ontstond in 1912. Twee jaar later gebruikte hij het als een middel tot wraak jegens zijn pianoleraren toen hij niet met een standaard klassiek programma eindexamen deed maar met eigen werk. Hij won weliswaar een eerste prijs, maar wekte ook het nodige ressentiment. Het tweede concert is berucht vanwege de verschrikkelijk moeilijke pianopartij en meer in het bijzonder voor de maniakale eisen die de cadens uit het eerste deel stelt. Het derde concert werd de lieveling van een groter publiek; de componist speelde zelf vaak de solopartij (en maakte er een opname van). Het weer tien jaar later, in 1931, ontstane vierde concert is één van de opdrachtwerken van de Oostenrijkse pianist Paul Wittgenstein die gedurende de 1e Wereldoorlog zijn rechterarm verloor. Het is een compositie op bescheiden schaal maar van een hoge moeilijkheidsgraad. Wittgenstein kon er blijkbaar niets mee beginnen en heeft het nooit gespeeld. Wel hield hij het werk tot 1956 vast zodat de première jaren werd uitgesteld. Prokofievs laatste pianoconcert begon als een niet erg imposant retrospectief werk, maar de pianovirtuoos nam tenslotte het heft in handen en maakte er weer een hemelbestormend stuk van. Haast meer een vijfdelige suite dan een concert in gangbare vorm. Misschien laten de meeste solisten het links liggen omdat het nogal aan samenhang ontbreekt.
Van het volledige vijftal bestaan telkens op 2 cd’s mooie opnamen van Ashkenazy (Decca 452.588-2) die mooi zowel de lyrische als de sardonische aspecten laat uitkomen, Krainev (Teldec 3984-21038-2) meeslepend virtuoos, van Toradze (Philips 462.048-2) met het nodige effectbejag en opdringerigheid en Berman/Gutiérrez (Chandos CHAN 8938) met bonkende en beukende, geen risico vermijdende vertolkingen waar dirigent Järvi haast de hoofdrol speelt, in deze voorkeursvolgorde.
En wat dat populaire 3e concert aangaat, kan men niet beter doen dan voor Argerich (DG 439.413-2 of anders gekoppeld 447.438-2) te kiezen. 2e Keus: nogmaals Argerich (EMI 556.654-2) of Kissin (DG 439.898-2). De recente opname van Pletnev (DG 471.576-2) is in pianistisch opzicht zeer de moeite waard, maar het orkestspel onder Rostropovitch toont te weinig profiel en is bovendien te afstandelijk vastgelegd. Interessant is natuurlijk ook Prokofievs eigen vertolking uit 1932 (Naxos 8.110670, Pearl GEMMCD 9470).