Mini Vergelijkingen

PUCCINI: IL TRITTICO

PUCCINI: IL TRITTICO

 

Mogelijk heeft Puccini kort na het componeren van Tosca in 1900 voor het eerst gedacht aan een operatrilogie. Vermoedelijk was zijn inspiratieafkomstig van de Parijse Grand Guignol waar op één avond sterk met elkaar contrasterende stukken werden uitgevoerd. Puccini combineerde het jaloeziedrama op de Seine met het karakter van een lugubere thriller (Il tabarro) met de sentimentele tragedie achter de kloostermuren (Suor Angelica) en de cynische schurkenkomedie over geknoei met een testament (Gianni Schicchi), geïnspireerd op verzen uit Dantes Divina commedia.

Samen tonen de drie stukken Puccini’s vorderingen in termen van harmonie en stijl aan bij hun ontstaan in 1918. Maar hij voelde ook wel aan dat drie, elk ongeveer een uur durende werken met twee pauzes daartussen wel wat veel waren voor een avondje operatheater. Gelukkig kunnen de werken goed op zichzelf staan of ook paarsgewijs worden opgevoerd.

De première van het drietal eenakters vond in New York in de Met plaats. Soms worden de werken met andere eenakters gecombineerd. Vermeldenswaardig  is nog dat Lotte Lehmann als Duitse uitblonk in de titelrol van Suor Angelica. Het is geen wonder dat Gianni Schicchi snel het populairst werd en bleef. De reden is niet moeilijk te raden: het werk geeft een ervaren bariton alle ruimte om zijn komische talenten te etaleren. Eigenlijk deed niemand dit tot nu toe fraaier dan Tito Gobbi in de titelrol, fraai terzijde gestaan door Victoria de los Angeles (EMI 562.777-2).

Tenzij men absoluut staat op ultramodern geluid of op de mogelijkheid de drie werken afzonderlijk aan te schaffen is echter de complete uitgave van de trilogie het meest aan te raden. En dan bij voorkeur de ‘klassiek’ geworden uitgave waaraan Victoria de los Angeles en Tito Gobbi als belangrijkste protagonisten meewerkten (EMI 764.165-2, 3 cd’s 1955/8). Gobbi’s pikzwarte, respect afdwingende, maar ook meelijkwekkende Michele in Il tabarro en zijn milde, geestige Schicchi zijn zelden geëvenaard, laat staan overtroffen. Bovendien maakt hij terloops ook duidelijk hoezeer de beide buitenste panelen van het triptiek bij elkaar passen. Ze zuster Angelica van Victoria de los Angeles is ook eigenlijk nooit ontroerender gezongen dan hier en haar Lauretta in Gianni Schicchi is uiterst bekoorlijk.

Aan de hand van deze maatgegevende versie als gouden standaard lijkt wel aangetoond dat Il tabarro de zwakste schakel in het paneel is. Dat wordt mede veroorzaakt doordat de naar mezzokarakter neigende, licht geaffecteerde klinkende sopraan Margaret Mas als Giorgetta, noch de enigszins ruige tenor van Giacinto Prandelli als Luigi er optimaal in slagen hun rollen gestalte te geven. Ze wekken niet de indruk dat ze hier een laatste kans krijgen om te ontsnappen aan een gehaat leven waartoe alle drie de hoofdrolspelers door de handeling zijn veroordeeld. Ook Carlo del Monte als Rinuccio in Gianni Schicchi lijkt in zijn gezelschap wat onderbezet, maar hij klinkt tenminste passend jong en trots wanneer hij bijvoorbeeld de lof van Florence zingt. Ook verder louter lof, met name voor de impulsieve, charmante en meisjesachtige Genovieffa van Lidia Marimpietri en de geweldige Fedora Barbieri als prinses in Suor Angelica.

De directie van Vincenzo Bellezza in Il tabarro is wat stroef (jammer ook dat hier de geluidseffecten achter het toneel zijn weggelaten), maar Tullio Serafin en Gabriele Santini leveren prachtig werk in beide andere stukken. Van echte, mooie stereoweergave is nauwelijks sprake, eerder van handig opgewaardeerde mono.

In dat geluidstechnische opzicht wint de andere EMI opname uit 1997 van Antonio Pappano (EMI 556.567-2, 3 cd’s) het natuurlijk met gemak. Deze is warm van klank, heel dynamisch en aardig suggestief in ruimtelijk opzicht. De bevlogen dirigent creëert spanning en eenheid in de drie werken, hij intensiveert de emoties, met name op momenten als die waar de schipper merkt dat hij wordt bedrogen, de tragische zelfmoord van Angelica en de doorbraak van de jonge liefde aan het eind van Gianni Schicchi.

Pappano kon alleen in Gianni Schicchi beschikken over het sterduo Angela Gheorghiu en Roberto Alagna in de hoofdrollen. Zij maken er uiteraard wat heel moois van, met name van het happy end. In Il tabarro zijn ze nog geen minuut lang te horen als liefdespaar achter de schermen. Ongetwijfeld zou Gheorghiu ook hebben gezorgd voor een overtuigende Giorgetta in Il tabarro en een treffende zuster Angelica, maar de inzet van andere sopranen zorgt voor een welkom contrast. Maria Guleghina is een haast moederlijke Giorgetta en enige scherpte in het hoog wijst op haar frustratie.

Markanter nog is de voordracht van de jonge Chileense Cristina Gallardo-Domâs. Ze klinkt ongewoon kwetsbaar, maar ook heel jong als Angelica. Zowel haar gekweldheid, haar verdriet over haar gestorven zoontje als haar verzet jegens de prinses komen mooi naar voren. Bovendien weet ze prachtig te nuanceren. Bernadette Manca di Nissa is een dominante prinses, de typische mezzo van Felicity Palmer vormt daarmee een fraai contrast als abdes; ze is ook een heel geloofwaardige, chagrijnige Zita in Gianni Schicchi.

De kleinere vrouwenrollen zijn alle voortreffelijk bezet. Bij de mannen treffen we Carlo Guelfi aan als een pittige, bozige en viriele Michele en Neil Shicoff als passend lichtelijk hysterische Luigi. En dan is er natuurlijk niet te vergeten José van Dam als heel sardonische vertolker van de titelrol in Gianni Schicchi.

Het is hoe dan ook niet makkelijk tussen deze beide opnamen te kiezen; ze vullen elkaar prachtig aan. Vergeleken hiermee is de versie van Lorin Maazel met o.a. Renata Scotto, Marilyn Horne, Tito Gobbi, Ileana Cotrubas (Sony 79312, 3 cd’s) over de hele linie ietsje minder geslaagd. Redelijke losse opnamen zijn er natuurlijk ook, met name van  Patanè (RCA 74321-40575-2, 74321-45081-2 en 64321-25285-2).

Tenslotte is daar nog de nu gelukkig op dvd-v formaat uitgebrachte reeks Kerstmatinees 1998/2000 van het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly als voorlopig enige, gelukkig veel meer dan adequate videocoproductie van het Concertgebouworkest en AVRO Klassiek (RCO live dvd 04001). Concertant weliswaar, maar met heel overtuigende solisten in de persoon van o.a. Juan Pons, Stephanie Friede en José Cura in Il tabarro, Cristina Gallardo-Domas, Jane Henschel in Suor Angelica en Bruno de Simone, Elisabetta Scano en Daniela Barcellona in Gianni Schicchi. Jammer dat de uitgave tekstueel en fotografisch zo armetierig is uitgevallen.