MAHLER: SYMFONIE NR. 10
In de zomer van 1910 maakte Mahler schetsen voor een nieuwe symfonie, maar die bleven goeddeels in een onvoltooide staat toen hij het volgende voorjaar overleed. Alle vijf bedoelde delen van deze 10e symfonie vertoonden een continue muzieklijn, maar slechts drie daarvan – het beginadagio, en het daarop volgende scherzo en purgatorio – waren meer in detail uitgewerkt en gedeeltelijk georkestreerd. Twee delen werden in 1924 na bewerking door Krenek en anderen met goedkeuring van de lastige weduwe Alma Mahler voor uitvoering vrijgegeven en het duurde tot het begin van de jaren zestig voordat Deryck Cooke in 1964 een uitvoerbare versie van het volledige werk verzorgde door behoorlijk gewetensvol de passages en de orkestratie in te vullen waarvan Mahler slechts een enkele melodische lijn had nagelaten. Cooke’s in 1976 gepubliceerde partituur onderging nog wijzigingen, zoals blijkt uit de in 1989 verschenen revisie. De verschillen zijn het duidelijkst hoorbaar in de min of meer prominente bekkenslag uit het scherzo en de partijen voor xylofoon en kleine trom die in de revisie werden geschrapt.
Het vergde de nodige tijd voordat het muzikale establishment deze ingreep aanvaardde en er zijn – terecht of onterecht – nog steeds heel wat dirigenten (vaak van de oude garde) die weigeren het voltooide werk uit te voeren omdat ze van mening zijn dat welke nadere uitwerking dan ook nooit de precieze bedoelingen van de componist kan vertegenwoordigen. Tot deze groep dirigenten behoren o.a. Abbado, Abravanel, Bernstein, Haitink, Kubelik, Maazel, Mehta, Neumann, Scherchen, Sinopoli Svetlanov en Szell.
Anderen, zoals Chailly en Rattle waren minder scrupuleus in dit opzicht en vonden dat zo’n reconstructie in ieder geval een onmisbaar en beter inzicht verschafte in Mahlers geestesgesteldheid een jaar na de zo met doem geladen 9e symfonie. Natuurlijk speelt ook hier de dood een hoofdrol, maar het lijkt of Mahler zich daarmee heeft verzoend en betrekkelijk rust heeft gevonden nu de verschrikkingen vrijwel zijn uitgebannen. Niettemin een torso met de sfeer van het einde der tijden.
Na Cooke kwamen er nog reconstructies van Wheeler, Carpenter en Mazzetti sr. en jr., die ook op cd zijn vertegenwoordigd: Wheeler met Olson (Naxos 8.554811/2, 2 cd’s), Carpenter met Farberman (Klassik Center DS 1044) en Mazzetti sr. (1983) met Slatkin (RCA 09026-68190-2), Mazzetti jr. (1997) met Lopez Cobos (Telarc CD 80565). Interessant voor een onderlinge vergelijking.
Chailly die de 1e Cookeversie volgt (Decca 444.872-2, 466.955-2) en Rattle die de latere revisie volgt (EMI 556.972-2) hielden het op Cooke en namen beiden het werk in Berlijn op. Rattle maakte bij wijze van aanloopje zijn eerste opname van dit werk in 1980 met het Bournemouth orkest (EMI 754.406-2). In 1999 toog hij naar Berlijn waar de tot nu toe overtuigendste ‘live’ uitvoering van dit werk tot stand kwam. Chailly zorgt voor een neutraler, analytischer alternatief maar het is geheel buiten kijf dat Rattle’s Berlijnse levendige, indringende en pakkende vertolking Mahlers deels gereconstrueerde intenties het meeste recht doet.