De magnifieke Mis voor dubbelkoor dateert in feite uit 1922; in 1926 voegde hij het Agnus Dei nog toe, maar het werk beleefde zijn eerste uitvoering pas in 1963. Martin beschouwde het werk mogelijk als een te persoonlijke uiting om aan de openbaarheid prijs te geven. Zo lang ongemerkt gebleven moet het toch tot de mooiste twintigste eeuwse liturgische koorwerken worden gerekend; het stuk staat geheel in de traditie van de vroege Christelijke muziek met zijn psalmodiërende passages als belangrijk kenmerk, maar ademt evenzeer een moderne geest, met name door een onnauwkeurige tonaliteit.
In die zin zou de mis kunnen worden opgevat als een voorloper van de eind twintigste eeuw in zwang geraakte stijl van Arvo Pärt, met name wat de verrassende eenvoud van het Kyrie betreft, waarin de golvende lijn van de alten als het ware tussen de stemmen heen en terug wordt gekaatst waardoor ze samen een overlappend beeld van een smekende welsprekendheid oproepen. De gevoeligheid en het begrip voor de gebezigde teksten is als altijd heel duidelijk bij deze componist, maar wat zo bijzonder is, blijkt de grote verscheidenheid aan middelen die hij toepast:: psalmodiërende herhalingen, melismatische passages, declamatorische uitingen. En dat alles wordt gecombineerd tot een naadloos hecht totaal klankweefsel. Het Gloria en het Credo zijn heel exuberant; het ‘Et resurrexit’ ademt het verlangen van een wiegenliedje; Een ander hoogtepunt is het rustgevende Benedictus, maar het werk eindigt in een verstilde, vredige sfeer met het Agnus Dei.
Tijdenlang gold de opname van het (jongens)koor van de Engelse Westminster kathedraal o.l.v. James O’Donnell (Hyperion CDA 67017) als de mooiste. Maar nu is er ook een nieuwere opname van het RIAS kamerkoor uit Berlijn o.l.v. Daniel Reuss (Harmonia Mundi HMC 90.1834) die de winnaarsfakkel overneemt. Vooral omdat dit kleine gemengde koor in een passender akoestische ambiance in zangtechnisch opzicht nog competenter is, meer finesse toont, homogener en evenwichtiger klinkt en op nog overtuigender manier de devote vreugde van de compositie weet over te dragen. Maar vooral ook omdat de Berlijnse vrouwenstemmen het qua begrip, expressie en rijpheid winnen van de in pure schoonheid zwelgende Londense jochies. Een andere Engelse opname, ook met jongenskoor, van het Christ Church kathedraalkoor uit Oxford onder Stephen Darlington (Nimbus NI 5197) valt hierbij vergeleken echt af.