Mini Vergelijkingen

MARTIN: ORKESTWERKEN

MARTIN: ORKESTWERKEN

 

De beroemdste Zwitserse (een groot deel van zijn leven sinds1946 in Nederland wonende) componist uit de 20e eeuw kreeg van zijn landgenoot en dirigent een voortreffelijk getuigschrift: “Hij heeft de duivelskring waarin de dodecafonisten waren gevangen doorbroken om tot de grenzenloze spiraal van de stijgende kwinten terug te keren…. Zo knoopte hij weer aan bij de logische ontwikkeling van de muziekgeschiedenis, zo brengt hij deze een stap verder.”

Over het feit in hoeverre Martin (1890-1974) die ontwikkeling daadwerkelijk heeft verder gebracht valt te discussiëren. Hij begon weliswaar in zijn 1e Pianoconcert (1934) en zijn Symfonie (1937) in de trant van Schönbergs serialisme, maar daarna gingen zijn werken steeds meer retrospectieve trekken vertonen. Helemaal oude wijn in nieuwe zakken is het echter evenmin, want Martins werk vertoont ook originele eigenschappen. De Zwitserse cultuur heeft altijd een brugfunctie vertoond tussen de Germaanse en de Latijnse wereld.

Martin werd geboren als Franstalige domineeszoon in Genève, maar was eerder tot de Duitse kunstbenadering sinds hij op zijn achtste werd geïnspireerd door Bachs Matthäus Passion. Hij kreeg les in harmonie en contrapunt, maar doorliep nooit een conservatoriumopleiding, daarentegen wel lessen in wis- en natuurkunde. Hij was ook meer geïnteresseerd in muziektheorie en lesgeven dan in componeren.

 Hij bouwde voort op de harmoniek van een Debussy, het neoclassicisme van Stravinsky en bracht een fusie tot stand tussen gelijkgerichte stromingen waardoor zijn stijl geleidelijk steeds nadrukkelijker wordt gekenmerkt door dissonate akkoorden, fraai uitgewerkte individuele partijen en een ‘glijdende tonaliteit’.

Zijn aanvankelijke werken uit de jaren 1920 zijn vrijwel vergeten, waarschijnlijk omdat ze een te theoretische basis hadden. De enige uitzondering is de Dubbelkorige mis uit 1926. Pas gedurende de jaren dertig uit de vorige eeuw ontwikkelde hij een meer eigen stijl, waaruit vooral blijkt dat Martin primair een hoogst bekwaam vakman was en hoewel analogieën met horlogemakers wat vergezocht zijn, is wel sprake van zorgvuldige en strikte ordening in veel van zijn werken.

Zijn bekendste orkestwerken dateren uit de jaren 1940. Zijn beste en oorspronkelijkste werk zijn ongetwijfeld de ingenieuze, neoklassieke Petite symphonie concertante uit 1945 en het Concert voor zeven blazers, pauken, slagwerk en strijkorkest uit 1949.

De Petite symphonie concertante werd in opdracht van de impresario/dirigent Paul Sacher uit Bazel geschreven. De opdracht luidde om iets te componeren waarin alle gangbare snaarinstrumenten – harp, klavecimbel, piano en de huidige strijkerfamilie - waren verenigd. Martin leverde een werk dat het 18e eeuwse concert grosso als uitgangspunt en model had, maar keerde de prioriteiten om door klavecimbel en harp een prominente rol te verlenen terwijl deze instrumenten normaal juist een ondergeschikte, begeleidende rol speelden. ’s Componisten gebruik van deze unieke instrumentencombinatie is heel vindingrijk en is gebaseerd op thema’s waarin als lippendienst aan het twaalftoonsysteem alle twaalf tonen van de chromatische schaal worden gebruikt, maar dan gehuld in een harmonische stijl die de muziek vrijwel tonaal laat klinken. Harp en piano worden voornamelijk voor coloristische effecten gebruikt en horen geen moment solistische aspiraties te tonen. Van dit werk bestaat overigens ook een één jaar later ontstane versie voor volledig orkest.

Het intrigerendste andere orkestwerk is het Concert voor zeven blazers, pauken, slagwerk en strijkorkest, een onmiddellijk aansprekend en bij vlagen scherp stuk uit 1949 dat is gekruid met muzikale toespelingen – een schimpscheut op een Ravelachtige wals in het eerste deel en herinneringen aan Haydns Kloksymfonie in de gelijkmatige tred van het langzame deel.

De Symfonie (1937) is een werk met haast magische werking. Hij bezit alle positieve kwaliteiten en eigenschappen van de rijpere Martin. Met name het langzame deel klinkt out of this world en suggereert  iets onervarens of een maanlandschap. Het Vioolconcert is een werk van grote schoonheid en subtiliteit en komt als meesterwerk op de derde plaats in het oeuvre. Het heeft een zesdelige “geestelijke” pendant in de vorm van Polyptique voor viool en twee ‘kleine orkesten’. Voor het Celloconcert (1966) geldt haast ipso facto hetzelfde wat voor het Vioolconcert is gezegd: het is een treffend, gevoelig meesterwerk.

Op een misschien iets lager niveau geven ook de zes Ballades blijk van Martins heel persoonlijke uitingswijze. Het zijn concertante werken voor respectievelijk cello en klein orkest (1949), altviool met blazers, klavecimbel plus slagwerk (1972), fluit plus piano en strijkorkest (1939), piano en orkest (1939), altsaxofoon en orkest (1938), trombone (of tenorsaxofoon) en orkest (1940). Vooral de Ballade voor piano en orkest is een treffend werk; frappant is dat het oorspronkelijk was gedacht als een vioolconcert.

Het 1e Pianoconcert (1934) is misschien minder imposant, maar het draagt al wel de sporen van het latere Concert voor zeven blazers enzovoorts. De bleke, lichtelijk gekwelde instrumentale kleuren uit het langzame deel weerspiegelen Martins speciale wereld. Het 2e Pianoconcert (1969) blijft hiermee vergeleken ietsje achter, ontbeert wat lyriek, maar heeft wel een mooi overpeinzend langzaam deel.

Erasmi monumentum is een behoorlijk substantieel werk uit 1969 dat ongeveer 25 minuten duurt. Het eerste deel, Homo pro se (‘De onafhankelijke mens’) heeft betrekking op de naam die Erasmus van zijn tijdgenoten kreeg; het tweede is Stulticiae laus (‘Lof der dwaasheid’) en het derde Querela pacis (‘Een pleidooi voor vrede’). De hoekdelen zin overpeinzend van aard, sfeervol, het middendeel is minder overtuigend. De 5 Etudes voor strijkorkest (1956) zijn waarschijnlijk boeiender voor uitvierenden dan voor luisteraars.

De Danse de la peur, ook uit de periode 1930, is een van de onbekender, maar best verbeeldingsvolle, dramatische en bovenal sfeervolle partituren uit Martins oeuvre. Ook het Klavecimbelconcert (1952) getuigt van veel verbeelding en inventiviteit, maar ook weer van diezelfde bleektransparante, lichtelijk gekwelde sfeer; het is de succesvolste bijdrage aan het genre sinds het concert van Falla. Les quatre éléments is in 1967 ontstaan ter ere van de tachtigste verjaardag van Ernest Ansermet. Ook hier weer blijken van grote verbeelding en een voortreffelijk orkestgebruik.

Last but not least is er nog een tweetal Passacaglia’s uit 1944 en 1962; het gaat om orkestraties van oorspronkelijke orgelwerken zoals de titel aangeeft.

 

Discografie

Dit zijn de maatgevende versies van Martins orkestwerken, waarbij de gewenste koppeling en de combinatie bij keuze van doorslaggevende betekenis is. Speciale aandacht verdienen – ondanks de wat mindere geluidskwaliteit – de door de componist zelf gedirigeerde Jecklin opnamen.

De 6 Ballades. Bamert. Chandos CHAN 9380

4 Ballades; Concert voor 7 blazers. Chailly. Decca 444.455-2.

Concert voor 7 blazers; Erasmi monumentum; 5 Etudes. Bamert. Chandos CHAN 9283.

Klavecimbelconcert; Ballades voor piano en orkest en trombone en orkest. Martin. Jecklin JD 529-2.

De 2 pianoconcerten; Ballade voor piano en orkest; Danse de la peur. Benda. ASV CDDCA 1082.

De 2 pianoconcerten; Ballade voor piano en orkest. Viotti. Claves CD 50-8509.Pianoconcert no. 2; Vioolconcert. Martin. Jecklin JD 632-2.Celloconcert; Ballade voor fluit, piano en strijkorkest; Petite symphonie concertante. Fournier. Cascavelle  VEL 2001.Petite symphonie concertante; Concert voor 7 blazers; Passacaglia. Fischer. Dinemic Classics DCCD 012.Petite symphonie concertante; Concert voor 7 blazers. Jordan. Erato 2292-45694-2.

Petite symphonie concertante; Passacaglia. Martin. Jecklin JD 645-2.

Petite symphonie concertante voor volledig orkest; Symfonie; Passacaglia. Bamert. Chandos CHAN 9312.

Concert voor 7 blazers; Polyptique; 5 Etudes. Blankestijn. DG 435.383-2.

De 4 elementen. Bamert. Chandos CHAN 9465.

3 Dansen voor hobo, harp, strijkkwintet en strijkorkest. Peskó. Koch C 130045.