Mini Vergelijkingen

MASSENET: MANON

MASSENET: MANON 

De bron van Massenets Manon  is dezelfde als die waartoe Puccini zich richtte toen hij zijn derde opera, Manon Lescaut, schreef: een door Abbé Prevost opgetekende tragische liefdesgeschiedenis.

Net als bij Werther biedt het verhaal veel mogelijkheden voor een stroom aan gevoelens: de nederige levenslustige maar ook lichtzinnige Manon vlucht in de Parijse pruikentijd met de jonge nobelman Des Grieux, verlaat hem weer en keert naar hem terug nadat hij in zijn wanhoop priester is geworden, wordt vervolgens van prostitutie beschuldigd en sterkt tenslotte in de gevangenis in de armen van haar geliefde.

Hoewel Massenet niet zo ver gaat als Puccini die de uiterste passies uit dit gegeven wrong, is zijn aandoenlijkste muziek te vinden in de vijf akten van deze melodieuze tragedie – met name in de scène in het seminarie waar Manon Des Grieux smeekt om het priesterschap af te zweren en natuurlijk in Manons sterfscène. Het werk is eleganter, minder dramatisch, maar emotioneler dan Werther maar een daarom niet minder fraai geschreven opera en van al Massenets heldinnen is Manon de levendigste, misschien ook wel de geloofwaardigste.

De historische, vooroorlogse opname van Elie Cohen (Malibran CDRG 118-2) kan langzamerhand gevoeglijk worden vergeten. Ook de aan een NBC radio-uitzending ontleende registratie (Naxos 8.110003/5) onder Abravanel heeft vooral nog waarde door de inbreng van Bidu Sayao in de titelrol.

Maar in 1955 bracht EMI een in menig opzicht nog onovertroffen (mono) opname van Monteux uit (EMI 763.549-2, Testament SBT 3203) met Victoria de los Angeles onvergelijkelijk treffend in de titelrol: meisjesachtig provocerend, lief, sensueel, graag flirtend en echt tragisch aan het slot. Henri Legay is een heel lyrische, honingzoete en amoureuze Des Grieux en in de kleinere rollen blinken met name Michel Dens als Lescaut en René Hérent als Guillot de Morfontaine uit; hij zong deze rol sinds zijn debuut daar in 1918! Monteux was altijd een van de eminentste vertolkers van Franse muziek en met het orkest van de Parijse Opéra comique zorgde hij voor een uitermate idiomatische, opvallend gracieuze en spirituele weergave. Het geheel verdient hors concours een krachtige aanbeveling.

Het is van voordeel om bij een opname uit te gaan van een hecht ingespeeld ensemble met de best denkbare hoofdrolvertolkers. Dat was in 1999 het geval na een reeks voorstellingen onder Antonio Pappano in de Brusselse Muntschouwburg met Angela Gheorghiu en Roberto Alagna. Gheorghiu treft heel raak alle nuancen uit haar rol en is afwisselend koket, nadenkelijk, klagend, verinnerlijkt, extrovert, melancholiek en treurig. Het kan haast niet anders of Alagna blijft bij zo’n veelzijdige, rake typering wat achter, maar overtuigt niettemin goed, ook al is hij een minder grote persoonlijkheid dan zangers als Gedda, Ansseau, Nash in deze rol. Earle Patriarco is een fraai cynische Lescaut, José van Dam een ideale Comte en ook de kleinere rollen zijn puim bezet. Pappano haalt uit de partituur wat er maar uit te halen valt, zodat dit (EMI 557.005-2) in de meeste opzichten de als eerste aan te bevelen versie is.

Bijkomend winstpunt is, dat het werk hier bijna compleet wordt gegeven met ballet en al; jammer daarom dat Gheorghiu niet de gelegenheid kreeg om als appendix ook nog het Fabliau als alternatief van de gavotte te zingen.

Een eervolle plaats verdient ook de volgende EMI opname (749.610-2) uit 1982 met Michel Plasson en Ileana Cotrubas als heel lyrische, evenwichtig theatrale en charmante, maar niet ideaal jeugdig klinkende Manon, ook al ontbreekt het haar wat aan de duisterder tonen voor beide laatste akten. Wel klinkt ze heel teer en kwetsbaar. Alfredo Kraus is stijlvol als steeds, doch ook bepaald niet meer jong klinkend in de rol van Des Grieux en Gino Qulico is met een lichte toets een groot succes als Lescaut; hij maakt het best mogelijke van Massenets nogal eendimensionale stof. De rest van de bezetting is zeer goed en de opname klinkt fraai. Plassons directie is heftig en toch fijnzinnig.

Pappano en de zijnen verdienen hier duidelijk de voorkeur, feitelijk gevolgd door Monteux en Plasson.