MENDELSSOHN: OCTET
Zestien jaar had de jonge Mendelssohn meer of minder met tonen experimenterend op aarde doorgebracht toen in 1825 zijn kleine meesterwerk, het Octet voor 8 strijkinstrumenten, ontstond. Het vederlicht langsrazende Scherzo laat reeds vermoeden hoe later het pendant uit de Midzomernachtsdroom zal klinken. De componist had grondig de mogelijkheden van een klein strijkerensemble op het hoogtepunt van de romantiek verkend. In tegenstelling tot oudere collega’s als Ludwig Spohr en Joachim Raff vermeed hij de dubbelkwartet formatie en behandelde hij de acht instrumenten in feite als een klein strijkorkest. Het werk is heel ingenieus van opzet met eerst een kernachtig begindeel, dan een zangerig Andante, vervolgens een kwikzilveren Scherzo dat overgaat in een fugatische finale. Het werk biedt een schier eindeloze stroom van melodiek, van lyriek.
De nog steeds mooiste versie is feitelijk die uit 1978 door leden van de Academy of St. Martin-in-the-Fields (Philips 420.400-2). Een latere versie uit 1988 door dezelfde uitvoerenden is interpretatief wat minder, maar opnametechnisch mooier (Chandos CHAN 8790). Wie het werk graag met veel vaart, minder gehomogeniseerd, dus persoonlijker op darmsnaren wil horen, is ideaal af met de opname door L’Archibudelli en de Smithonian Chamber Players (Sony 48307). Wat mindere alternatieven bieden het Cleveland- en Meliora kwartet (Telarc CD 80142), Divertimenti (Hyperion CDA 66356) en het Melos ensemble (EMI 569.755-2).