Mini Vergelijkingen

MENDELSSOHN: SYMFONIE NR. 4

MENDELSSOHN: SYMFONIE NR. 4 ITALIAANSE

 

Rome, Bologna, Florence en Napels inspireerden Mendelssohn in 1830 tot zijn ‘vrolijke werk’, zoals hij het zelf uitdrukte. Voor een van zijn innemendste werken greep terug op wat originele folklore van het Apennijns schiereiland, vooral in de finale, een levendige Napolitaanse saltarello. Hij schreef het werk gedurende de winter van 1832 bij terugkeer in Berlijn, enige weken na zijn terugkeer uit Italië. Van Mendelssohns vijf rijpe symfonieën toont deze 4e de componist op zijn innemendst.

Het werk weerspiegelt de overdaad aan geneugten die hij daar aantrof in de vorm van landschappen, kunst en mensen. Toch schijnt er verder weinig specifiek Italiaans aan het werk te zijn. Een van Mendelssohns tijdgenoten suggereerde dat het andante is gebaseerd op een Tsjechisch pelgrimslied en het scherzo op een gedicht van Goethe. Hoe dat ook zij, de spontaniteit, de vrolijkheid en de oergezonde frisheid van deze muziek is te danken aan een principiële onbevangenheid, waardoor de classicist onder de romantici zich niet onder de indruk toonde van hetgeen andere collega’s voor en na hem zo verschrikkelijk belastte: het machtige voorbeeld van de symfonische gigant Beethoven.

Abbado (DG 415.974-2 en Decca 427.810-2) heeft tweemaal een lichtsterk en verfijnd beeld van de partituur ontwikkeld. De DG opname uit 1985 is alles bijeen eigenlijk nog steeds de mooiste ooit. Sinopoli (DG 445.514-2) doet qua sprankeling en esprit nauwelijks voor hem onder alleen zal niet iedereen gecharmeerd zijn van zijn extreme tempi. Heel mooi is ook de historische opname van Cantelli (Testament SBT 1034).

Op wat lager overtuigingsniveau spelen zich de op zich ook best goede interpretaties van bijvoorbeeld Dohnanyi (Decca 460.239-2), Blomstedt (Decca 433.811-2), Marriner (Philips 442.130-2) en Karajan (DG 449.743-2) af.

Of oude instrumenten van voordeel zijn in deze muziek kan men zich vol twijfel afvragen totdat men bijvoorbeeld Norrington (EMI 754.000-2) heeft gehoord. Met name de blazerstimbres zijn intrigerend met heel persoonlijke houtblazers en hoornklanken die naar beemd en bos ruiken. Datzelfde geldt voor Brüggen (Philips 456.267-2) met een kostelijk ongeremde lezing waarin de strijkers alleen wat ondervoed lijken.

Harnoncourt (Teldec 09031-72308-2) gebruikt op de ‘klassieke’ trompetten na een klein, modern ensemble op historisch verantwoorde wijze, dat wil zeggen met korte frasering, rationeel vibrato, hoorns die zo ruig klinken als hun ventielloze voorgangers en scherp gedefinieerde pauken. Hij neemt daarmee een ideale middenpositie in.

Gardiner (DG 459.156-2) heeft de oorspronkelijke gedachten uit 1830 en ’s componisten laatste ideeën uit 1834 interessant naast elkaar gezet. Maar tenslotte is toch die DG opname van Abbado het beste tegen herhaling bestand.

Samenvattend biedt Abbado de beste keus voor algemeen gebruik, op enige afstand gevolgd door Sinopoli. Voor een authentiek soort toegevoegde waarde zorgen Norrington, Brüggen en vooral Harnoncourt, terwijl Gardiner ons een bredere kijk op het werk gunt.